ECLI:NL:RBAMS:2023:5627

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
5 september 2023
Zaaknummer
AMS 23/315
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing compensatie kinderopvangtoeslag voor het jaar 2012 in het kader van de kinderopvangtoeslagaffaire

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2023, in de zaak tussen eiseres uit Aalsmeer en de Belastingdienst/Toeslagen, werd het beroep van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres, gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire, had verzocht om compensatie over het toeslagjaar 2012. De Belastingdienst/Toeslagen had eerder al compensatie toegekend voor de jaren 2008, 2009 en 2011, maar het verzoek voor 2012 werd afgewezen omdat niet aannemelijk was dat eiseres in dat jaar gebruik had gemaakt van kinderopvang. Eiseres voerde aan dat zij wel degelijk gebruik had gemaakt van kinderopvang, maar kon dit niet voldoende onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat, zelfs als eiseres gebruik had gemaakt van kinderopvang, dit niet automatisch recht gaf op compensatie. Er moest sprake zijn van institutionele vooringenomenheid of hardheid, en eiseres had niet aangetoond dat zij schade had geleden in 2012. De rechtbank concludeerde dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek om compensatie terecht had afgewezen, en verklaarde het beroep ongegrond. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/315

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Aalsmeer, eiseres

(gemachtigde: mr. H.J.G. Heijen),
en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde 1] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar verzoek om compensatie over het jaar 2012.
2. Eiseres is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Zij heeft de Belastingdienst/Toeslagen op 2 oktober 2020 verzocht om de kinderopvangtoeslag voor de jaren 2006 tot en met 2012 opnieuw te beoordelen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft erkend dat over de toeslagjaren 2008, 2009 en 2011 fouten zijn gemaakt en eiseres daarom voor die jaren een voorlopige compensatie van € 34.239,- toegekend. In een besluit van 20 oktober 2021 (het primaire besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van eiseres om compensatie over de jaren 2006, 2007, 2010 en 2012 afgewezen.
3. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van het verzoek om compensatie over het jaar 2012. Vervolgens heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bestreden besluit van 10 november 2022 genomen. Daarin is hij bij de afwijzing gebleven. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen heeft eiseres over 2012 geen recht op compensatie, omdat niet aannemelijk is geworden dat zij in dit jaar gebruik heeft gemaakt van kinderopvang. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat eiseres in 2012 recht had op kinderopvangtoeslag en komt zij voor dit jaar niet in aanmerking voor compensatie.
4. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de Belastingdienst/Toeslagen en [gemachtigde 2] namens de Belastingdienst/Toeslagen.

Beoordeling door de rechtbank

6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Eiseres voert onder meer aan dat zij in 2012 wél gebruik heeft gemaakt van kinderopvang voor haar kinderen. Om haar standpunt te onderbouwen overlegt zij een verklaring van een voormalige oppas. Met meer bewijs kan zij niet komen, omdat zij door een verhuizing vijf jaar geleden niet meer over relevante gegevens beschikt uit 2012. Net als in de jaren daarvoor heeft eiseres in 2012 gewerkt. Zij is weliswaar ziek uitgevallen na een ongeluk, maar is vrij snel daarna weer begonnen met haar re-integratie op werk. Ze is gestart met vier uur werken en heeft dit daarna opgebouwd naar fulltime. Haar kinderen gingen in die tijd gewoon naar de opvang, aldus eiseres.
9. De Belastingdienst/Toeslagen heeft in dit kader aangevoerd dat in zijn systemen ten aanzien van 2012 in het geheel geen opvang geregistreerd staat voor de kinderen van eiseres. De kinderopvangtoeslag is in juli 2012 voor heel 2012 op nihil gesteld. Volgens de Belastingdienst/Toeslagen is het meest waarschijnlijke scenario dat dit is gebeurd, nadat uit een reguliere controle bleek dat voor de kinderen van eiseres in 2012 geen opvang was geregistreerd.
10. Naar het oordeel van de rechtbank kan het antwoord op de vraag of eiseres in 2012 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang in het midden blijven. Het is namelijk zo dat als de rechtbank zou aannemen dat eiseres in 2012 gebruik heeft gemaakt van kinderopvang, dit nog niet betekent dat zij ook recht heeft op compensatie. Daarvoor is meer vereist. Uit artikel 2, eerste lid, van de Wet hersteloperatie toeslagen volgt dat sprake moet zijn geweest van institutionele vooringenomenheid of van hardheid in de zin van dat artikel. Daarnaast is ook vereist dat eiseres als gevolg van deze institutionele vooringenomenheid of hardheid schade heeft geleden.
11. Uit het dossier blijkt echter niet dat eiseres ten aanzien van het toeslagjaar 2012 schade heeft geleden. Uit het dossier volgt namelijk dat de kinderopvangtoeslag van eiseres over 2012 maandelijks is uitbetaald aan de kinderopvangorganisatie. Nadat de kinderopvangtoeslag over 2012 in juli van dat jaar op nihil is gesteld, heeft de Belastingdienst/Toeslagen de toeslag bij de kinderopvangorganisatie teruggevorderd. De kinderopvangorganisatie heeft dit bedrag vervolgens ook terugbetaald aan de Belastingdienst/Toeslagen. Eiseres heeft zelf geen terugvorderingsbeschikking ontvangen. De rechtbank heeft op de zitting aan eiseres gevraagd of de kinderopvangorganisatie dit bedrag op haar heeft verhaald. Eiseres heeft geantwoord dat dit niet is gebeurd en dat zij zich zoiets niet kan herinneren. Verder heeft eiseres aangevoerd dat zij ook niet van de nihilstelling wist, omdat zij anders wel stappen had gezet. De rechtbank leidt hieruit af dat eiseres dus niet van de nihilstelling af heeft geweten totdat de Belastingdienst/Toeslagen na een herbeoordeling in 2021 besloot haar geen compensatie over het toeslagjaar 2012 toe te kennen. Omdat eiseres voor het jaar 2012 zelf geen toeslag heeft ontvangen, en ook geen toeslag voor dat jaar bij eiseres is teruggevorderd, zij ook niet van de nihilstelling over 2012 af wist en de betreffende kinderopvangorganisatie ook geen bedrag over 2012 bij eiseres heeft teruggevorderd, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat eiseres schade heeft geleden met betrekking tot het toeslagjaar 2012. Eiseres komt ten aanzien van dit jaar daarom niet in aanmerking voor compensatie.
12. Bij deze stand van zaken hoeven de overige beroepsgronden van eiseres niet besproken te worden.

Conclusie en gevolgen

13. De conclusie is dat de Belastingdienst/Toeslagen het verzoek van eiseres om compensatie over het toeslagjaar 2012 terecht heeft afgewezen.
14. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.R. Vlierhuis, voorzitter, en mr. J.C.S. van Limburg Stirum en mr. F.P. Lauwaars, leden, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 september 2023.
griffier
De voorzitter is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet hersteloperatie toeslagen

Artikel 2.1. Compensatie en aanvullende compensatie voor aanvrager kinderopvangtoeslag
1. De Belastingdienst/Toeslagen kent op aanvraag compensatie toe aan een aanvrager van een kinderopvangtoeslag, die schade heeft geleden, doordat ten aanzien van hem:
a. voor 23 oktober 2019 bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid van de Belastingdienst/Toeslagen; of
b. de toepassing van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, de Wet kinderopvang of de op die wetten berustende bepalingen bij de uitvoering van de kinderopvangtoeslag heeft geleid tot onbillijkheden van overwegende aard die voortkomen uit de hardheid van de toepassing die voor 23 oktober 2019 werd gegeven aan het wettelijke systeem.
[…].
Artikel 8.6. Overgangsrecht in verband met terugwerking van de artikelen van de afdelingen 2.1, 2.4, 3.1, 4.1 en 4.2
Beschikkingen ter zake van compensatie, […] die in het kader van de hersteloperatie toeslagen zijn gegeven voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen van afdeling 2.1, […], worden vanaf dat tijdstip aangemerkt als beschikkingen die zijn gegeven krachtens het artikel van afdeling 2.1, […] waarin de desbetreffende herstelregeling is opgenomen.
Artikel 9.2. Inwerkingtreding
1. Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen en onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld en werkt terug ten aanzien van:
[…]
e. de artikelen 2.1 tot en met 2.6, […] tot en met 26 januari 2021;
[…].