3.3.1.Beoordeling van feit 1 primair (verkeersongeval door schuld)
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen vast dat op 3 september 2022 op de
T-kruising van de Kwadrantweg en de Radarweg in Amsterdam een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Bij dit ongeval was verdachte betrokken die als bestuurder van een personenauto op de rijbaan van de Kwadrantweg in de richting van de kruising reed. Ook was bij dit ongeval betrokken [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) die als bestuurder van een snorfiets over het fiets/bromfietspad op de Radarweg, komende uit de richting van de Basisweg en gaande in de richting van de Westhavenweg, reed. Gekomen ter hoogte van de kruising kwamen de auto en de snorfietser met elkaar in botsing. Als gevolg hiervan heeft [slachtoffer] traumatisch hersenletsel opgelopen.
Beoordelingskader
Bij de beoordeling van de vraag of een verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 gaat het er - volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad - niet alleen om dat uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, maar komt het aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Het gaat daarbij om - minst genomen - aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam verkeersgedrag waardoor het ongeval en de gevolgen daarvan zijn ontstaan.
Geen voorrang verleend
Verdachte heeft in zijn auto over de Kwadrantweg in Amsterdam in de richting van de kruising met de Randweg gereden, waarop een kruisend fiets/bromfietspad ligt. De verplichting om voorrang te verlenen aan de kruisende (brom)fietsers is op het wegdek aangegeven middels haaientanden en een verkeersbord. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij bekend is met de desbetreffende kruising. Hij heeft ook verklaard dat als je deze kruising nadert, je (brom)fietsers voor moet laten gaan, omdat die voorrang hebben. De voorrangssituatie op de kruising was dan ook duidelijk voor verdachte. Het betoog van de raadsvrouw dat de haaientanden op de rijbaan waren vervaagd, maakt het voorgaande niet anders.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de auto van verdachte stilstond vóór de haaientanden en dat de snorfietser, rijdend op de verkeerde weghelft van het fiets/bromfietspad, tegen de stilstaande auto is aangebotst en dat de auto (een automaat) een stukje is doorgerold nadat verdachte was uitgestapt. De rechtbank vindt het door de raadsvrouw geschetste scenario niet aannemelijk geworden, omdat deze lezing geen steun vindt in het dossier. Ook de getuigen hebben niets van dien aard verklaard. Getuige [getuige 1] zag dat de auto stopte op het fietspad en dat de snorfietser de auto nog probeerde te ontwijken. Getuige [getuige 2] zag dat de snorfietser naar rechts moest uitwijken en dat de auto niet meer op tijd kon afremmen. Anders dan de raadsvrouw ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de laatstgenoemde getuigenverklaring. De stelling dat de snorfietser te hard zou hebben gereden en bezig zou zijn geweest met zijn telefoon, is ook niet aannemelijk geworden.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij afremde om de van links komende auto voorrang te verlenen en dat hij de voor hem van rechts komende snorfietser wel had gezien, maar dat hij de snelheid van de snorfietser verkeerd heeft ingeschat. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte, terwijl hij voorrang wilde verlenen aan de van links komende auto, niet voldoende heeft opgelet dat het fiets/bromfietspad (nog steeds) vrij was van enig kruisend verkeer en dat hij de voor hem van rechts komende snorfietser ten onrechte geen voorrang heeft verleend, waardoor hij op het fiets/bromfietspad tegen hem is aangebotst.
Onder invloed van cannabis gereden
De rechtbank stelt verder vast dat verdachte op het moment van de aanrijding onder invloed van cannabis verkeerde, te weten zes keer de toegestane waarde. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij de avond voor het ongeval meerdere joints heeft gerookt. Het standpunt van verdachte dat dit geen invloed had op zijn geestelijke gesteldheid, treft geen doel. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid en het reactievermogen van een verkeersdeelnemer negatief beïnvloedt, waardoor andere verkeersdeelnemers in gevaar kunnen worden gebracht.
Schuld aan het verkeersongeval
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat verdachte, mede als gevolg van de door hem gerookte cannabis, aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend is geweest, door vanaf de Kwadrantweg de kruising met de Radarweg op te rijden en ten onrechte geen voorrang te verlenen aan de door hem waargenomen snorfietser op het kruisende fiets/bromfietspad, waardoor verdachte tegen de snorfietser is aangebotst. Verdachte had, ook omdat hij bekend was met de verkeerssituatie aldaar en met een aanhangwagen reed, alert moeten zijn op eventueel voorrangsverkeer. Verdachte heeft deze vereiste alertheid niet in acht genomen, door zich niet voldoende te (blijven) vergewissen dat het fietspad vrij was van enig kruisend verkeer. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank het daardoor ontstane ongeval aan zijn schuld te wijten.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het toegebrachte letsel bij [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel kan worden aangemerkt. Op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht kan onder zwaar lichamelijk letsel onder meer worden begrepen: ‘ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat of voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden’. Buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel ook als zwaar worden beschouwd, indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Factoren die van belang zijn voor het oordeel of sprake is van zwaar lichamelijk letsel, zijn de aard en de ernst van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het (ontbreken van) uitzicht op (volledig) herstel.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat niet kan worden gesproken van zwaar lichamelijk letsel, gelet op het ontbreken van voldoende medische gegevens in het dossier.
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer] na het verkeersongeval naar het ziekenhuis is gebracht. Uit de brief van het Amsterdam UMC van 14 september 2022 volgt dat in het ziekenhuis is vastgesteld dat [slachtoffer] (onder meer) traumatisch hersenletsel had opgelopen. Hij was laag belastbaar met duizeligheid en hoofdpijn, cognitieve problemen (geheugen en overprikkeling) en dynamische balansstoornissen. In onbekende omgevingen had hij hulp nodig met lopen vanwege de route en dynamische balans. [slachtoffer] heeft tot 15 september 2022 in het ziekenhuis gelegen. Door de fysiotherapeut van de Afdeling revalidatie geneeskunde is geadviseerd te revalideren in revalidatiecentrum Heliomare. Uit de verklaring van [slachtoffer] in het kader van het spreekrecht op de zitting, blijkt dat hij in totaal 36 dagen klinisch opgenomen is geweest in Heliomare en dat hij aldaar tot op heden poliklinisch onder behandeling is. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] valt aan te merken als zwaar lichamelijk letsel.