ECLI:NL:RBAMS:2023:5575

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
31 augustus 2023
Zaaknummer
716081
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot vaststelling van de hoogte van de declaraties van een advocaat in het kader van een beneficiaire aanvaarding van een nalatenschap

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap VAN DER KOOIJ BESTERS ADVOCATEN B.V. (hierna: VdKB) en de erfgenamen van de erflater. VdKB vorderde een vaststelling van de hoogte van haar declaraties voor verleende juridische diensten aan de erflater, die beneficiair had aanvaard. De rechtbank heeft in een eerder tussenvonnis van 15 maart 2023 al enkele overwegingen geuit over de onderbouwing van de vordering van VdKB. In het tussenvonnis werd vastgesteld dat VdKB een bedrag van € 36.993,10 aan erflater had gefactureerd, maar dat er een aanzienlijk verschil was met de declaraties van de advocaat van een van de gedaagden. VdKB werd opgedragen om haar vordering nader te onderbouwen met urenspecificaties, wat zij uiteindelijk deed door relevante facturen en specificaties over te leggen. De rechtbank oordeelde dat VdKB voldoende had aangetoond dat zij in totaal € 36.993,11 aan erflater had mogen declareren, en dat erflater in totaal € 13.324,32 had betaald, waardoor er nog een openstaand bedrag van € 23.668,79 resteerde. De rechtbank oordeelde verder dat de wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd was vanaf 31 maart 2017. De gedaagden werden veroordeeld in de proceskosten van VdKB, die in totaal op € 5.244,27 werden begroot. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/716081 / HA ZA 22-297
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER KOOIJ BESTERS ADVOCATEN B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
hierna te noemen: VdKB,
advocaat: mr. V.M. Besters te Amsterdam,
tegen
1.
[gedaagde 1], voor zichzelf (in haar hoedanigheid van erfgenaam), in haar hoedanigheid van vereffenaar en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar minderjarig kind
[naam minderjarige](in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar),
wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[gedaagde 2], in zijn hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar,
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[gedaagde 3], in haar hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [gedaagden] ,
advocaat: mr. A.J. van de Graaf te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 maart 2023 met de daarin genoemde stukken,
- de akte overlegging producties 40 tot en met 44 van VdKB van 12 april 2023,
- de antwoordakte van Jukohoo c.s. van 24 mei 2023,
- het verzoek op de rol van VdKB 6 juni 2023 om te mogen reageren op de antwoordakte van [gedaagden] ,
- het bezwaar tegen dit verzoek van [gedaagden] van 7 juni 2023,
- de email van de rolgriffier van de rechtbank aan partijen van 8 juni 2023 waarin het verzoek van VdKB wordt afgewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1.
De rechtbank volhardt in hetgeen is overwogen en beslist in het eerdere op 15 maart 2023 in deze zaak gewezen tussenvonnis (hierna: het tussenvonnis).
2.2.
In het tussenvonnis heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:
“[…] 4.13 Daargelaten de vraag of VdKB inmiddels voldoende inzicht heeft gegeven in het totaalbedrag dat aan erflater is gedeclareerd en alle daarop in mindering strekkende betalingen, constateert de rechtbank dat VdKB volgens haar eigen opgave in ieder geval € 36.993,10 aan erflater heeft gefactureerd. Hiertegenover staat een bedrag van € 20.139,55 dat voor diezelfde procedures door de advocaat van mevrouw [gedaagde 1] aan haar is gedeclareerd. Dat betekent dus dat VdKB
€ 16.853,55 méér heeft gedeclareerd aan erflater dan de advocaat van mevrouw [gedaagde 1] . Ook indien geen rekening zou worden gehouden met een matiging van het uurtarief door de advocaat van mevrouw [gedaagde 1] vanaf 2 juni 2016, in welk geval er aan haar € 24.684,30 inclusief btw zou zijn gefactureerd, is er nog steeds sprake van een verschil van € 12.308,80. Alhoewel de door de ene en de andere advocaat gedeclareerde bedragen niet hetzelfde of volstrekt vergelijkbaar hoeven te zijn, is het verschil in dit geval dermate groot, en vertegenwoordigt dit verschil een dermate hoog aantal gewerkte uren, dat dit verschil, zonder nadere toelichting en onderbouwing van de vordering die nog ontbreekt, niet uitsluitend is toe te schrijven aan voor de hand liggende verschillen tussen de ene en de andere cliënt. Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat VdKB de hoogte van haar vordering nog onvoldoende heeft onderbouwd in het licht van het door [gedaagden] gevoerde verweer.
4.14
VdKB zal daarom haar vordering alsnog nader dienen te onderbouwen. In dit verband is relevant dat [gedaagden] eerder al om onderbouwing van de vordering via het overleggen van urenspecificaties heeft verzocht, maar VdKB dit vooralsnog met een beroep op de geheimhoudingsplicht heeft geweigerd. Het is echter de vraag of VdKB zich in deze specifieke situatie ten aanzien van het verstrekken van urenspecificaties met succes op de geheimhoudingsverplichting kan beroepen. De bijzonderheid doet zich namelijk voor dat [gedaagden] als erfgenamen kennis zouden kunnen nemen van de administratie van erflater en dus ook van de urenspecificaties voor zover die daarvan deel zouden uitmaken en als opvolgers onder algemene titel van erflater zijn recht op het verstrekken van urenspecificaties zouden kunnen uitoefenen. In het tot nu toe door VdKB gestelde ziet de rechtbank daarom onvoldoende aanleiding voor het standpunt van VdKB dat de urenspecificaties niet hoeven te worden verstrekt.
4.15
Gelet op het voorgaande zal VdKB alsnog, met toepassing van artikel 22 eerste lid Rv, worden bevolen de urenspecificaties van alle aan erflater gezonden declaraties bij akte in het geding te brengen. Voor dit doel zal de zaak naar de rol worden verwezen. Indien VdKB haar bezwaren handhaaft tegen het overleggen van urenspecificaties kan zij die, tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen, naar voren brengen of mededelen dat wat haar betreft alleen de rechter van die urenspecificaties kennis zal mogen nemen (artikel 22 lid 2 Rv). [gedaagden] zal vervolgens bij antwoordakte mogen reageren. Daarna zal daarop worden beslist (artikel 22 lid 3 Rv) met – afhankelijk van de te nemen beslissing – de in de leden 4 tot en met 6 van artikel 22 Rv beschreven gevolgen. […]”
2.3.
VdKB heeft vervolgens bij akte overlegging producties expliciet aangegeven zich niet langer te beroepen op haar geheimhoudingsplicht. Vervolgens heeft VdKB alsnog overgelegd de aan erflater gezonden facturen vanaf september tot en met december 2014 voorzien van een urenspecificatie (productie 40), de facturen vanaf januari tot en met december 2015 voorzien van een urenspecificatie (productie 41) en de facturen januari tot en met december 2016 met urenspecificatie (productie 42). Verder heeft VdKB als productie 43 nog overgelegd een totaaloverzicht van alle aan erflater gezonden facturen, waarbij eveneens is aangegeven hoeveel er op de betreffende facturen is gematigd en welke facturen erflater heeft betaald. Hieruit blijkt volgens VdKB dat aan de zaak van erflater, inclusief de strafrechtelijke procedure, in totaal 251,1 uren zijn besteed waarvan 36,77 uren niet in rekening zijn gebracht (wegens matiging). Als productie 44 legt VdKB tenslotte over een overzicht van de facturen die de advocaat van mevrouw [gedaagde 1] aan haar heeft verstuurd en bestede tijd. Daaruit blijkt volgens VdKB dat als de advocaat van mevrouw [gedaagde 1] al zijn tijd aan haar in rekening zou hebben gebracht de advocaatkosten op € 29.280,- (195,2 uur x € 150) zouden zijn uitgekomen terwijl slechts € 16.125,- (exclusief btw) werd gedeclareerd. Dat de advocaat van mevrouw [gedaagde 1] zijn declaraties zo aanzienlijk heeft gematigd, kan VdKB niet worden tegengeworpen, aldus VdKB.
2.4.
[gedaagden] heeft bij antwoordakte gereageerd en verweer gevoerd. [gedaagden] voert aan dat VdKB haar vordering nog altijd onvoldoende heeft onderbouwd. Zo ontbreekt nog steeds een met bewijsstukken onderbouwd totaaloverzicht van alle van erflater ontvangen (deel)betalingen, terwijl de gestelde betalingen zoals deze volgen uit productie 43 niet overeenkomen met eerdere daaromtrent door VdKB in haar akte van 7 december 2022 ingenomen stellingen. De verrichte deelbetalingen, € 4.800,- in totaal, kunnen daarom volgens [gedaagde 1] cs. niet in mindering strekken op de declaraties die dateren van vóór 30 september 2015 maar dienen te worden afgetrokken van het gevorderde.
Verder geeft VdKB geen verklaring voor het veel grotere gedeclareerde bedrag en het hogere aantal door haar aan de zaak bestede uren ten opzichte van de uren die de advocaat van mevrouw [gedaagde 1] aan de zaak heeft besteed. De overgelegde urenspecificaties zijn verder onvoldoende concreet en deels nog in conceptvorm. Hieruit kan bijvoorbeeld niet worden afgeleid welke processtukken zijn opgesteld en waarover is gecorrespondeerd. Vooral de hogere facturen schreeuwen volgens [gedaagden] om een nadere toelichting en nadere concretisering van de verrichte werkzaamheden.
Voor zover het gevorderde niet al als onvoldoende onderbouwd moet worden afgewezen, meent [gedaagden] dat de vordering in ieder geval dient te worden verminderd met de verrichte deelbetalingen (€ 4.800,-) en met een bedrag van € 12.308,- wegens het niet verklaarde verschil in gedeclareerde bedragen, aldus steeds [gedaagden]
2.5.
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals eerder overwogen (zie rechtsoverweging 4.12 van het tussenvonnis) staat het tussen VdKB en erflater overeengekomen uurtarief van € 135,- per uur exclusief btw en kantoorkosten vast. Een dergelijk uurtarief wordt ook niet onredelijk (hoog) geacht.
2.6.
VdKB heeft het door haar gevorderde bedrag aan nog niet door erflater betaalde declaraties nader onderbouwd door middel van het alsnog overleggen van alle aan erflater gezonden facturen, die VdKB heeft voorzien van daarop aansluitende urenspecificaties. Hiermee heeft zij voldoende onderbouwd dat zij in totaal voor de door haar verleende juridische dienstverlening € 36.993,11 inclusief btw en kantoorkosten (en na matiging van een aantal facturen ter waarde van in totaal € 4.963,50) aan erflater heeft gefactureerd.
Daarmee heeft VdKB de omvang van haar declaraties en de hoeveelheid door haar gedeclareerde werkzaamheden voldoende onderbouwd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat VdKB uiteindelijk 214,33 aan gewerkte uren aan erflater heeft gedeclareerd, inclusief de ten behoeve van de strafprocedure verrichte werkzaamheden. De overgelegde urenspecificaties worden niet concreet en inhoudelijk door [gedaagden] betwist, zodat van de juistheid van de door VdKB in de urenspecificatie vermelde tijdbesteding wordt uitgegaan.
Dat de advocaat van mevrouw [gedaagden] kennelijk ervoor heeft gekozen op een andere wijze, via verlaging van het uurtarief, de declaraties veel rigoureuzer te matigen, brengt niet mee dat VdKB dat ook (in dezelfde mate) verplicht is te doen.
2.7.
Aan het verweer dat een deel van de overgelegde urenspecificaties slechts
conceptspecificaties zou betreffen wordt voorbij gegaan. Kennelijk zijn deze concepten later definitief gemaakt of gelijkluidend gebleven aan de definitieve. Deze specificaties sluiten aan bij de bijhorende facturen van VdKB aan erflater, zodat van de juistheid van deze specificaties wordt uitgegaan.
2.8.
Aan het verweer dat de specificaties onvoldoende concreet zijn en niet laten zien aan welke (proces)stukken is gewerkt en waarover correspondentie is gevoerd wordt eveneens voorbij gegaan. Een urenspecificatie behoeft niet zo gedetailleerd te zijn dat telkens concreet moet worden aangegeven waarover er precies is getelefoneerd, gecorrespondeerd, wat er precies is bestudeerd en welke processtuk er precies is opgesteld. De urenspecificaties geven een voldoende controleerbaar inzicht in de verrichte werkzaamheden en de bestede tijd sluit aan bij de gefactureerde bedragen.
2.9.
Gelet op het hiervoor overwogene gaat de rechtbank ervan uit dat VdKB in totaal voor de door haar voor erflater verrichte advocaatwerkzaamheden € 36.993,11 aan erflater heeft mogen declareren.
2.10.
Op deze vordering heeft erflater volgens VdKB in totaal, inclusief alle deelbetalingen (van zestien keer € 300,- per maand), € 13.324,32 in mindering voldaan zodat nog openstaat € 23.668,79.
2.11.
Volgens [gedaagden] heeft VdKB onvoldoende inzichtelijk gemaakt, nu niet alle betaalbewijzen zijn overgelegd, op welke facturen de deelbetalingen van in totaal € 4.800,- in mindering strekken. [gedaagden] meent dat de deelbetalingen van in totaal € 4.800,- nog in mindering strekken op het thans nog openstaande bedrag. Dit verweer gaat niet op.
Het is de stelling van [gedaagden] dat erflater kennelijk in totaal meer heeft betaald dan VdKB stelt. Dat vormt een bevrijdend verweer. Het is vervolgens aan [gedaagden] als vereffenaars (en als rechtsopvolgers onder algemene titel) om deze stelling te onderbouwen en bij betwisting te bewijzen middels betaalbewijzen die te vinden zouden moeten zijn in de administratie van erflater waartoe [gedaagden] als erfgenaam dan wel vereffenaar de toegang heeft. Dat heeft [gedaagden] echter niet gedaan, terwijl dat gelet op het partijdebat in deze zaak wel al op haar weg had gelegen.
2.12.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank er dus van uit dat erflater op het totaal aan declaraties van € 36.993,11 in mindering heeft voldaan € 13.324,32, zodat resteert een nog openstaand bedrag van € 23.668,79. VdKB heeft de gevorderde hoofdsom daarmee voldoende onderbouwd.
2.13.
VdKB maakt daarnaast aanspraak op vergoeding door [gedaagden] van de wettelijke rente over het nog openstaande bedrag aan advocaatdeclaraties vanaf 20 december 2016, het moment waarop de betaaltermijn van de laatste factuur verstreek.
[gedaagden] heeft tot haar verweer gevoerd dat de vordering pas bij brief van 25 oktober 2017 bij de vereffenaars is ingediend. Bij brief van 13 juli 2020 heeft VdKB te kennen gegeven dat zij wegens de omstandigheden nog geen aanspraak heeft gemaakt op de wettelijke rente. Gelet hierop meent [gedaagden] dat zij hooguit pas vanaf 27 juli 2020 wettelijke rente is verschuldigd. Subsidiair doet zij een beroep op matiging.
2.14.
De rechtbank overweegt als volgt. Pas na het in verzuim komen van erflater kan aanspraak worden gemaakt op wettelijke rente. Met erflater was een afbetalingsregeling afgesproken die hij maandelijks is nagekomen. Na de dood van erflater is VdKB op enig moment de onverdeelde nalatenschap om betaling gaan verzoeken, voor het eerst in 2017. Daarbij heeft VdKB [gedaagden] op 14 maart 2019 in gebreke gesteld onder aanzegging van buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente. Pas met het verstrijken van de in die ingebrekestelling vermelde termijn (zestien dagen in totaal) is het verzuim ingetreden en kan aanspraak worden gemaakt op wettelijke rente, die dan vanaf 31 maart 2017 verschuldigd is.
Voor een (verdergaande) matiging van de gevorderde wettelijke rente wordt onvoldoende aanleiding gezien. Dat VdKB gelet op de omstandigheden tot aan 27 juli 2020 niet daadwerkelijk aanspraak heeft gemaakt op vergoeding van rente, als bijdrage aan het oplossen van het geschil in onderling overleg, is hiertoe onvoldoende.
2.15.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten, waarop VdKB eveneens aanspraak maakt, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden.
VdKB heeft aan de [gedaagden] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Ook daarnaast is nog gecorrespondeerd teneinde buiten rechte betaling te verkrijgen. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal daarom als hierna vermeld worden begroot.
2.16.
Tenslotte staat nog ter discussie in hoeverre VdKB, naast vaststelling/begroting van haar vordering, in deze procedure ook al met succes een veroordeling tot betaling kan instellen, wat [gedaagden] gemotiveerd heeft betwist onder verwijzing naar artikel 4:223 lid 2 BW.
2.17.
Voorop wordt gesteld dat de nalatenschap van erflater op grond van artikel 4:202 derde lid BW dient te worden vereffend, nu de nalatenschap beneficiair is aanvaard. In dat geval zijn alle erfgenamen, dus [gedaagden] , ingevolge artikel 4:195 derde lid BW tezamen de vereffenaars. Artikel 4:223 tweede lid BW bepaalt dat de schuldeiser van een nalatenschap zijn vorderingsrecht, of de voorrang die zijn vordering toekomt, bij vonnis kan laten vaststellen. Zolang de vereffening voortduurt, kunnen individuele schuldeisers daarop geen verhaal halen.
2.18.
Nu [gedaagden] onweersproken heeft gesteld dat de vereffening nog niet is voltooid, staat dat aan een betalingsveroordeling in de weg. Er bestaat op dit moment bij de rechtbank geen inzicht in hetgeen er allemaal wel of niet (nog) vereffend moet worden, en evenmin is het totaal aan baten en schulden al voldoende inzichtelijk. [gedaagden] heeft in dit verband onbetwist gesteld dat de eerder opgestelde concept boedelbeschrijving onjuist is en gebaseerd was op onjuiste uitgangspunten. Daarnaast zou mogelijk sprake zijn van een uiteindelijk negatief saldo indien de vordering van VdKB in zijn geheel zou worden meegenomen. In dit vonnis kan de vordering van VdKB daarmee uitsluitend worden begroot. [gedaagden] zal deze vordering in de vereffening dienen mee te nemen.
2.19.
[gedaagden] zal bij deze uitkomst van de procedure als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van VdKB, die tot aan deze uitspraak aan de zijde van VdKB worden begroot op € 109,27 aan explootkosten, € 2.837,- aan betaald griffierecht en € 2.298,- aan salaris advocaat (3 punten x tarief € 766,-). De nakosten zijn als hierna vermeld toewijsbaar.

3.De rechtbank

3.1.
stelt de vordering van VdKB op de nalatenschap van erflater vast op:
- € 23.668,79 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf
31 maart 2017 tot aan de dag van voldoening,
- € 1.011,69 aan buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 28 maart 2022 tot aan de dag van voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van VdKB begroot op € 5.244.27 te voldoen binnen veertien dagen na de datum van deze uitspraak, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na heden tot aan de dag van voldoening,
3.3.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk in de na dit vonnis aan de zijde van VdKB ontstane nakosten, begroot op € 173,- aan salaris advocaat, te vermeerderen onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van
€ 90,- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot de betaling,
3.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, rechter, bijgestaan door mr. C.L. de Rijke, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.