ECLI:NL:RBAMS:2023:5555

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2023
Publicatiedatum
29 augustus 2023
Zaaknummer
727240
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wanprestatie en schadevergoeding bij gebrekkige dakopbouw

In deze zaak, uitgesproken op 6 september 2023 door de Rechtbank Amsterdam, gaat het om een geschil tussen twee eisers en een gedaagde over de uitvoering van een aannemingsovereenkomst voor de bouw van een dakopbouw. De eisers, die de opdracht gaven voor de bouw, stelden dat de dakopbouw ernstige gebreken vertoonde, waaronder lekkage, waardoor deze onbruikbaar was. De eisers vorderden schadevergoeding ter hoogte van € 37.510,- voor de kosten van het verwijderen en opnieuw bouwen van de dakopbouw, alsook voor deskundigenkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde tekortgeschoten was in zijn verplichtingen uit de overeenkomst, omdat de dakopbouw niet voldeed aan de eisen van het bouwbesluit en niet waterdicht was. De rechtbank wees de vordering van de eisers toe tot een bedrag van € 19.932,50, alsook de gevorderde deskundigenkosten en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde werd in de proceskosten veroordeeld. In reconventie werd de vordering van de gedaagde afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat de gedaagde niet had aangetoond dat de eisers in verzuim waren.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/727240 / HA ZA 22-1046
Vonnis van 6 september 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beide te [woonplaats 1] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. T. Steenbeek te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. M.Z.D. Nasrullah te 's-Gravenhage.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 5 december 2022, met producties,
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie, met producties
- het tussenvonnis van 5 juli 2023,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 4 augustus 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] bouwde een dakopbouw bij de buren van [eisers] heeft [gedaagde] benaderd met de vraag of [gedaagde] ook op zijn woning een dakopbouw kon realiseren en tegen welke prijs dat zou zijn.
2.2.
Op 29 maart 2021 heeft [eisers] onderstaande offerte opgesteld die door [eisers] en [bedrijf] ( [gedaagde] ) is ondertekend (hierna: de overeenkomst).
2.3.
Diezelfde dag heeft [eisers] een bedrag van € 1.521,50 onder vermelding van
Betaling termijn 1overgemaakt naar [gedaagde] . Op 1 april 2021 en 13 april 2021 heeft [eisers] steeds een bedrag van € 1.210,- onder vermelding van
Termijn 2en
3e termijnovergemaakt naar [gedaagde] .
2.4.
In de zomer van 2021 is [gedaagde] begonnen met de realisatie van de dakopbouw.
2.5.
In oktober 2021 constateerde [eisers] een lekkage in de slaapkamer gelegen onder de dakopbouw. [gedaagde] heeft meerdere pogingen ondernomen het lek te herstellen.
2.6.
Per mail van 31 december 2021 heeft [eisers] aan [gedaagde] geschreven dat de uitgevoerde herstelwerkzaamheden geen effect hebben gehad en dat er weer lekkage was. [eisers] heeft [gedaagde] verzocht om een spoedreparatie.
2.7.
[eisers] heeft Bureau voor Bouwpathologie ingeschakeld om een rapport op te stellen over “de vermeende gebreken in/aan de dakopbouw van de woning”. Zowel [eisers] als [gedaagde] waren aanwezig tijdens het onderzoek van Bureau voor Bouwpathologie dat plaatsvond op 20 januari 2022. In het rapport van 21 februari 2022 staat het volgende, voor zover hier van belang:
“(…) Duidelijk is wel dat de diverse uitgevoerde dakwerkzaamheden onvoldoende zijn. Zowel van het dak van de dakopbouw zelf als de aansluitdetails van de voet van de dakopbouw. Het is niet verwonderlijk dat het lekt. Diverse details zijn principieel foutief (…).
Kortom, het gerealiseerde werk (…), waaraan geen bouwkundige tekeningen en technische omschrijving aan ten grondslag ligt is kwalitatief slecht tot matig uitgevoerd. Er zijn veel foutieve details en materialen (weinig duurzaam) toegepast en er zijn gerede twijfels over de bouwfysische opbouw van de wanden en het dak. Lekkages kunnen via diverse van deze foutieve details plaatsvinden. (…)
De dakopbouw is niet wind- en waterdicht en voldoet daarmee niet aan het bouwbesluit. (…)
Gezien het grote aantal onvolkomenheden lijkt de enige juiste oplossing een zeer ingrijpende, namelijk het verwijderen van de dakopbouw en opnieuw een deugdelijke dakopbouw plaatsen. (…) De kosten van voornoemde herstelwerkzaamheden worden geraamd op circa € 25.000,-- (excl. BTW). (…)”
2.8.
Per brief van 18 mei 2022 heeft (de advocaat van) [eisers] [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om de gebreken in de dakopbouw goed en deugdelijk te verhelpen binnen vier weken na de datum van deze brief.
2.9.
Per brief van 20 juni 2022 heeft (de advocaat van) [eisers] aan [gedaagde] medegedeeld dat zij niet van hem hadden vernomen en dat [gedaagde] in verzuim was. [eisers] heeft [gedaagde] nog eens twee weken de tijd gegeven om het verzuim te zuiveren door over te gaan tot deugdelijk herstel.
2.10.
Op 30 augustus 2022 heeft [eisers] desgevraagd een offerte ontvangen van een bouwbedrijf voor het verwijderen en opnieuw bouwen van een dakopbouw voor
€ 37.510,- inclusief BTW.
2.11.
Per brief van 26 oktober 2022 heeft (de advocaat van) [eisers] aan [gedaagde] geschreven dat zij hun vordering tot nakoming van de overeenkomst omzetten in een vordering tot vervangende schadevergoeding. [gedaagde] is daarbij gesommeerd om het bedrag van € 37.510,- aan [eisers] te betalen.
2.12.
Op 3 november 2022 heeft [gedaagde] per what’s app bericht aan [eisers] geschreven:
“Ik heb je brief ontvangen en we zullen elkaar ontmoeten in de rechtbank, mijn advocaat zal ervoor zorgen.”

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van € 37.510,- aan hoofdsom, € 1.331,- aan deskundigenkosten, € 1.407,- aan buitengerechtelijke incassokosten en de proceskosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[eisers] legt aan zijn vordering ten grondslag dat [gedaagde] is tekortgeschoten in zijn verplichting uit de overeenkomst omdat de dakopbouw gebreken vertoont. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eisers] naar het rapport van Bureau voor Bouwpathologie. Omdat herstel van de dakopbouw ook na ingebrekestelling is uitgebleven, raakte [gedaagde] in verzuim. Daarom moet [gedaagde] de schade vergoeden die [eisers] heeft geleden als gevolg van de tekortkoming door [gedaagde] . De schade staat gelijk aan de kosten voor het verwijderen en opnieuw plaatsen van een nieuwe dakopbouw. Aldus [eisers]
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vordering van [eisers] , met veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis:
voor recht verklaart dat [gedaagde] de uitvoering van de aannemingsovereenkomst rechtmatig heeft opgezegd;
de aannemingsovereenkomst ontbindt;
[eisers] veroordeelt tot betaling van € 17.711,89;
steeds met veroordeling van [eisers] in de proceskosten van deze procedure.
3.5.
[gedaagde] legt aan zijn vordering ten grondslag dat hij de dakopbouw niet kon voltooien omdat [eisers] niet de volledige aanneemsom heeft betaald. Bovendien betrof de aanneemsom volgens hem niet € 9.000,-, maar € 19.000,-. [eisers] heeft slechts
€ 3.932,50 betaald en is dus zelf in verzuim met zijn (betalings)verplichting uit de overeenkomst. Hierdoor mocht [gedaagde] het afbouwen van de dakopbouw opschorten. [gedaagde] leidt uit de dagvaarding af dat [eisers] niet zal voldoen aan zijn betalingsverplichting. Daarom vordert [gedaagde] ontbinding van de overeenkomst en maakt hij aanspraak op vergoeding van de door hem verrichtte werkzaamheden ter waarde van € 17.711,80.
3.6.
[eisers] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde] , dan wel tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten van deze procedure.
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en reconventie
4.1.
Omdat de vordering van [gedaagde] samenhangt met de vordering van [eisers] , zullen beide vorderingen hierna gezamenlijk worden beoordeeld.
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] in opdracht van [eisers] een dakopbouw heeft geplaatst en dat [eisers] daarvoor in beginsel betaling verschuldigd is aan [gedaagde] .
4.3.
Partijen zijn wel verdeeld over de vraag of [gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting uit de tussen partijen gesloten overeenkomst en of [eisers] aanspraak kan maken op vervangende schadevergoeding. Daarnaast is in geschil of [eisers] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting uit de overeenkomst en [gedaagde] daarom de overeenkomst mag ontbinden, met de daaruit voortvloeiende rechtsgevolgen.
4.4.
Volgens [eisers] vertoont de dakopbouw lekkage en zijn de werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd. Ter onderbouwing van deze stelling verwijst [eisers] naar het rapport van Bureau voor Bouwpathologie. Hierin staat dat de dakopbouw zeer gebrekkig is, weinig duurzaam en dat gelet op het grote aantal onvolkomenheden de enige oplossing is dat de dakopbouw wordt verwijderd en een nieuwe dakopbouw wordt geplaatst.
4.5.
[gedaagde] betwist dat de dakopbouw gebrekkig is en voert aan dat hij nog niet klaar was met de bouw van de dakopbouw.
4.6.
Partijen hebben een overeenkomst met elkaar gesloten waarin staat dat [gedaagde] een dakopbouw realiseert tegen betaling door [eisers] Uit het rapport van Bureau voor Bouwpathologie blijkt dat de dakopbouw een groot aantal gebreken vertoont en niet voldoet aan de eisen die het bouwbesluit aan een bouwwerk stelt. Het verweer van [gedaagde] dat de dakopbouw gebruiksklaar was, maar nog niet volledig afgebouwd en opgeleverd slaagt niet. Uit het rapport volgt dat diverse details principieel fout zijn en er daardoor lekkages kunnen plaatsvinden. Verder bestaan er twijfels over de bouwfysische opbouw en is de dakopbouw kwalitatief slecht tot matig uitgevoerd. Het is dus niet zo dat lekkages zijn ontstaan omdat het werk nog niet af was, maar doordat het werk dat verricht was, niet goed is uitgevoerd. Ook van een bouwwerk dat gebruiksklaar is mag overigens worden verwacht dat er geen lekkages zijn en dat de constructie solide is. Een dakopbouw met lekkage en een gebrekkige bouwfysische staat is onbruikbaar en veroorzaakt bovendien schade. Uit de overeenkomst volgt dat [gedaagde] zich ertoe heeft verbonden om een dakopbouw te realiseren die wind en lekkage vrij was. Ook als wordt uitgegaan van een aanneemsom van € 9.000,-, mocht [eisers] daarom een dakopbouw zonder lekkage verwachten. Gebleken is dat de dakopbouw wel lekkage vertoont. [gedaagde] voldoet daarom niet aan hetgeen waartoe hij zich in de overeenkomst heeft verplicht.
4.7.
[gedaagde] stelt dat niet hij, maar [eisers] is tekortgeschoten. Volgens [gedaagde] bedroeg de aanneemsom € 19.000,- en heeft [eisers] niet de gehele aanneemsom maar slechts een bedrag van € 3.932,50 betaald. [eisers] is volgens [gedaagde] daarom zelf in verzuim.
4.8.
De rechtbank volgt [gedaagde] hierin niet. Of de aanneemsom € 9.000,- of € 19.000,- bedroeg en of [eisers] wel/niet volledig heeft betaald, kan op dit punt in het midden blijven (in 4.12 hierover meer). [gedaagde] verkeerde als eerste in verzuim. Omdat [gedaagde] als eerste in verzuim verkeerde, kan [eisers] volgens de wet niet ook in verzuim raken. [eisers] heeft [gedaagde] namelijk op 18 mei 2022 in gebreke gesteld en op 20 juni 2022 medegedeeld dat hij in verzuim was. Pas in zijn conclusie van antwoord brengt [gedaagde] voor het eerst naar voren dat [eisers] de aanneemsom niet volledig heeft betaald. In het dossier zijn geen stukken aanwezig waaruit blijkt dat [gedaagde] [eisers] eerder heeft aangemaand om over te gaan tot betaling van het bedrag dat volgens hem openstond. [gedaagde] heeft [eisers] dus niet in gebreke gesteld, waardoor [eisers] evenmin in verzuim kan zijn. Ook geldt dat [gedaagde] durende de periode waarin hij in verzuim verkeert, geen beroep kan doen op opschorting van zijn verplichtingen of ontbinding van de overeenkomst. Dit betekent dat [gedaagde] zijn werkzaamheden niet mocht opschorten en de overeenkomst reeds daarom niet kan ontbinden.
4.9.
[gedaagde] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichting om een lekkage vrije dakopbouw te realiseren. [eisers] vordert niet langer nakoming van de overeenkomst, maar maakt aanspraak op vervangende schadevergoeding.
4.10.
Voor het bepalen van de omvang van de vervangende schadevergoeding moet een vergelijking worden gemaakt tussen de huidige situatie waarin [eisers] daadwerkelijk verkeert en de hypothetische situatie waarin [eisers] zou hebben verkeerd zonder de tekortkoming van [gedaagde] . Het verschil tussen deze twee situaties is de te vergoeden schade.
4.11.
De situatie waarin [eisers] nu verkeert wordt eerst behandeld. In het voorgaande is al overwogen dat de dakopbouw lekt en gebrekkig is. Vast staat dat [eisers] via de bank een bedrag van in totaal € 3.932,50 aan [gedaagde] heeft overgemaakt. [eisers] stelt dat hij daarnaast € 5.725,- in contanten aan [gedaagde] heeft betaald en verwijst ter onderbouwing naar de door hem overgelegde bankafschriften. De rechtbank constateert dat uit deze bankafschriften volgt dat er diverse geldopnames zijn gedaan en dat die soms plaatsvonden op dezelfde dag waarop [eisers] via de bank een termijnbedrag aan [gedaagde] voldeed. Ook zijn de geldopnamen verricht in de periode waarin [gedaagde] de dakopbouw realiseerde. Toch is dit onvoldoende om te kunnen concluderen dat [eisers] contante betalingen aan [gedaagde] heeft gedaan. Uit de bankafschriften kan namelijk niet worden afgeleid dat de geldopnamen aan [gedaagde] zijn overhandigd nu [gedaagde] betwist dat hij de contante betalingen heeft ontvangen. De rechtbank gaat daarom bij de vaststelling van de schade uit van de situatie dat [eisers] € 3.932,50 aan [gedaagde] heeft betaald voor een dakopbouw die gebrekkig is.
4.12.
Voor de hypothetische situatie waarin [eisers] zou hebben verkeerd zonder de tekortkoming van [gedaagde] , moet worden uitgegaan van een situatie waarin beide partijen de overeenkomst waren nagekomen. [eisers] had dan tegen betaling van de aanneemsom een dakopbouw gehad die waterdicht is en aan de basisvereiste voldoet. Partijen verschillen van mening over de hoogte van de aanneemsom. In de overeenkomst is een aanneemsom vermeld van € 9.000,-. [gedaagde] stelt daarentegen dat de overeengekomen aanneemsom in werkelijkheid € 19.000,- bedroeg, maar [eisers] betwist dit. Nu [gedaagde] zijn stelling niet met stukken heeft onderbouwd, en verder ook niet ten bewijze heeft aangeboden, is niet vast komen te staan dat de aanneemsom € 19.000,- was, zodat de rechtbank uitgaat van een aanneemsom van € 9.000,-. Om een bedrag aan schadevergoeding te kunnen berekenen, moet de waarde van de dakopbouw worden vastgesteld die waterdicht is en aan de basisvereiste voldoet. Op zitting heeft [gedaagde] verklaard dat de dakopbouw bij de buren – die gelijk is aan de dakopbouw van [eisers] - € 26.000,- heeft gekost. Dit bedrag sluit aan bij de schatting van Bureau voor Bouwpathologie die voor het verwijderen en opnieuw plaatsen van de dakopbouw circa € 25.000,- beraamd. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat [eisers] , in de hypothetische situatie waarin alle partijen de overeenkomst waren nagekomen, een dakopbouw ter waarde van € 25.000,- zou hebben verkregen tegen betaling van € 9.000,-.
4.13.
Het voorgaande leidt tot de volgende berekening. In de huidige situatie heeft [eisers] een nadeel van € 3.932,50. Immers, [eiser 1] heeft dit bedrag betaald aan [gedaagde] , maar heeft daarvoor een gebrekkige dakopbouw gekregen die in feite, gelet op de ernst van de gebreken, geen waarde vertegenwoordigt. In de hypothetische situatie zou [eisers] een voordeel hebben gehad van € 16.000,- (€ 25.000,- minus € 9.000,-). Het verschil tussen deze twee situaties is € 19.932,50 (€ 3.932,50 plus € 16.000,-). De rechtbank stelt de vervangende schade dan ook vast op een bedrag van € 19.932,50.
Conclusie en proceskosten
4.14.
De vordering van [gedaagde] wordt afgewezen.
4.15.
De vordering van [eisers] wordt toegewezen tot een bedrag van € 19.932,50. De gevorderde wettelijke rente wordt als onbetwist toegewezen met ingang van datum dagvaarding, zijnde 5 december 2022.
4.16.
[eisers] heeft kosten moeten maken om aan te tonen dat [gedaagde] is tekortgeschoten. Daarom wordt de vordering tot betaling van € 1.331,- aan deskundigenkosten toegewezen. De gevorderde wettelijke rente wordt als onbetwist toegewezen met ingang van datum dagvaarding, zijnde 5 december 2022.
4.17.
[eisers] maakt tevens aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten
.De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt vast dat [eisers] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht
.Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief. De rechtbank zal met toepassing van het in het Besluit bepaalde tarief een bedrag aan
€ 974,32 (€ 875 + 1% over (hoofdsom - € 10.000) aan buitengerechtelijke incassokosten toewijzen.
4.18.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten in conventie en in reconventie worden veroordeeld. De proceskosten aan de zijde van [eisers] worden als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
135,89
- griffierecht
1.301,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2 punten × € 598,00)
Totaal
2.632,89
4.19.
De proceskosten in reconventie worden begroot op € 598,00 (1 punt x tarief € 598,00).
4.20.
De nakosten worden begroot en toegewezen op de wijze als hierna onder de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 19.932,50, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 december 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen € 1.331,00 aan deskundigenkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 5 december 2022, tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 974,32 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 2.632,89, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 598,00,
in conventie en in reconventie
5.7.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van de uitspraak, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
5.9.
verklaart de veroordelingen onder 5.1, 5.2, 5.3, 5.4, 5.6, 5.8 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. van Harmelen, rechter, bijgestaan door mr. S.P.F. Sneeboer, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 september 2023.