7.3.Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van het feit
Verdachte heeft samen met anderen bijna twee kilo amfetamine aanwezig gehad. Amfetamine is een harddrug die zeer verslavend is en schadelijk is voor de gezondheid. De handel in harddrugs is lucratief en gaat vaak gepaard met andere vormen van criminaliteit.
Verdachte heeft door zo te handelen bijgedragen aan de instandhouding van de handel in amfetamine en onderdeel uitgemaakt van een keten van criminele activiteiten die de samenleving ontwricht.
Persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte van 14 juli 2023 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit en dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van een e-mail van 28 juli 2023 van reclasseringsmedewerker [reclasseringsmedewerker] over het verloop van het schorsingstoezicht. De voorlopige hechtenis van verdachte is vanaf 1 juni 2021 geschorst en verdachte staat sindsdien onder toezicht van de reclassering. Uit de e-mail van 28 juli 2023 blijkt dat verdachte zich houdt aan de bijzondere voorwaarden die aan de schorsing zijn verbonden. Verdachte heeft zijn opleiding niet behaald en heeft nog geen betaalde baan gevonden, hetgeen een risicofactor is. Verdachte heeft op de zitting van 11 augustus 2023 verklaard dat hij niet openstaat voor verder toezicht door de reclassering, omdat hij de afgelopen twee jaar voldoende heeft geleerd.
Uit het reclasseringsrapport van 31 mei 2021 blijkt dat de reclassering destijds heeft geadviseerd verdachte te plaatsen in een justitiële jeugdinrichting bij continuering van de voorlopige hechtenis. De reclassering heeft verder geen advies uitgebracht over de toepassing van het jeugdstrafrecht. Uit het rapport blijkt dat verdachte geen hulpvraag heeft.
Volwassenenstrafrecht
De rechtbank ziet geen aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. Ten tijde van het bewezenverklaarde feit was verdachte 18 jaar oud. Niet is gebleken dat hij tijdens het plegen van de feiten functioneerde als een minderjarige. Verdachte staat bovendien niet open voor hulp van de reclassering. De reclassering heeft niet geadviseerd het jeugdstrafrecht toe te passen en heeft in de e-mail van 28 juli 2023 over het verloop van het schorsingstoezicht niets vermeld over de al dan niet wenselijkheid van een verdere begeleiding door de reclassering.
De rechtbank zal de jeugdige leeftijd van verdachte wel in matigende zin meewegen bij de straftoemeting.
Overschrijding redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6, eerste lid EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Die termijn vangt aan op het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Als uitgangspunt heeft in dit kader te gelden dat de behandeling op de zitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is in deze zaak geen sprake geweest.
Verdachte is op 28 mei 2021 in verzekering gesteld en de redelijke termijn is toen aangevangen. De rechtbank doet einduitspraak op 25 augustus 2023. Daarmee is de redelijke termijn met ongeveer drie maanden overschreden. De rechtbank is van oordeel dat deze overschrijding een matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Strafmaat
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt. Voor het aanwezig hebben van 1.500 tot 2.000 gram harddrugs is het uitgangspunt een gevangenisstraf van zeven maanden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf ook gekeken naar straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd en naar de straffen die aan de medeverdachten zijn opgelegd.
Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, de jeugdige leeftijd van verdachte en het feit dat verdachte ruim twee jaar in een schorsingstoezicht heeft gelopen zonder dat er zich nieuwe strafbare feiten hebben voorgedaan, is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf (zoals geëist door de officier van justitie) niet (meer) aan de orde is. Bovendien komt de rechtbank tot bewezenverklaring van minder feiten dan de officier van justitie.
De rechtbank vindt alles afwegende een onvoorwaardelijke taakstraf van 140 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.