7.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door [benadeelde partij] met een kapmes één keer te slaan op het linker jukbeen en één keer aan de rechterzijde in zijn hals. Dit is een zeer ernstig feit waarmee verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] . Ook uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt hoezeer het handelen van verdachte ernstige gevolgen heeft gehad en nog altijd heeft. [benadeelde partij] wordt dagelijks herinnerd aan het handelen van verdachte door twee grote ontsierende littekens in zijn gezicht en hij ervaart onverminderd gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer omdat het feit zich in het openbaar – op een terras – en in aanwezigheid van publiek heeft afgespeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 juni 2023. Daaruit blijkt dat verdachte meermaals is veroordeeld, namelijk voor de handel in en het voorhanden hebben van harddrugs, wederspannigheid, (zware) mishandeling (al dan niet in de huiselijke sfeer), diefstal (waaronder straatroof), vernieling en wapenbezit. Feitelijk bestaat het strafblad van verdachte uit een aaneenschakeling van veroordelingen. Dat weegt de rechtbank mee in het nadeel van verdachte. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank ook mee dat hij geen verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn daden en niet inziet dat hij - ondanks dat zijn strafblad daar wel aanleiding toe geeft - een probleem met agressieregulatie lijkt te hebben.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden is.
De juridische criteria voor het kunnen opleggen van een TBS-maatregel volgen uit artikel 37a Sr. Bij verdachte dient ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens te hebben bestaan, de door verdachte begane feiten moeten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld of zijn genoemd in artikel 37a lid 1 Sr, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen moet het opleggen van de maatregel eisen. Indien op grond van artikel 37b lid 1 Sr de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de TBS-maatregel eist, kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Voor oplegging van TBS met verpleging is ingevolge het bepaalde in artikel 37a, lid 3, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dit lid blijft ingevolge artikel 37a lid 4 Sr buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld wordt dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk. De vaststelling van het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a lid 1 Sr geschiedt door de rechter. In zoverre is sprake van een juridisch oordeel.
In de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 3 maart 2015 (
Constantia/Nederland) heeft het EHRM bevestigd dat de rechter ook bij een weigerende observandus TBS kan opleggen. In aanvulling daarop heeft het EHRM geoordeeld dat dit kan geschieden op basis van niet-actuele medische informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte. Het EHRM sluit niet uit dat de vaststelling van een stoornis plaatsvindt in een situatie waarin de verdachte zijn medewerking aan onderzoek weigert.
De rechtbank stelt op grond van artikel 37a, lid 1 sub 2 Sr vast dat poging tot doodslag een feit is waarvoor een TBS-maatregel kan worden opgelegd.
Verdachte heeft aan geen van de onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC) medewerking verleend. De gedragsdeskundigen (psychologen en psychiater) zijn hierdoor beknot in hun onderzoek, waardoor er geen zicht is verkregen op de belevingswereld en wijze van psychisch functioneren van verdachte. De deskundigen konden om die reden steeds geen vaststellingen doen over een psychische stoornis en een eventueel gelijktijdigheidsverband, waardoor onvolledig is geadviseerd.
Bij de stukken in het dossier bevinden zich ook geen andere recente gedragskundige rapporten waaraan de verdachte zijn medewerking wél heeft verleend.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zij desondanks kan vaststellen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 37a lid 4 Sr, de inhoud van de na te melden rapporten en verklaringen betrokken, waaraan zij het volgende ontleent:
- Een Pro Justitia rapport van 11 juli 1997, opgemaakt door drs. D.S. Scheele, ontwikkelingspsycholoog.
Verdachte was ten tijde van dit onderzoek 15 jaar oud. De onderzoeker concludeert onder andere dat verdachte terughoudend en zeer gesloten is, dat zijn impulscontrole over het algemeen voldoende lijkt maar dat hij vaak niet zo goed in staat is om de gevolgen van bepaald gedragen van tevoren goed in te schatten. De psycholoog stelt vast dat er problemen zijn op het gebied van agressieregulatie en dat verdachte niet adequaat met negatieve gevoelens kan omgaan. Wegens de geslotenheid van verdachte is het niet mogelijk om een eenduidige diagnose te stellen.
- Een Pro Justitia rapport van het PBC van 29 juni 2023, opgemaakt door GZ-psychologen L. Zijp en F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, arts in opleiding [naam arts] en psychiater M. van Berkel.
Uit dit rapport blijkt dat er geen stoornis is vastgesteld en er uit de beperkt beschikbare gegevens ook geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor een actuele psychiatrische stoornis of een ontwikkelingsstoornis. Er zijn aanwijzingen voor een stoornis in verslaving, zoals cannabis en alcohol. Hoewel verdachte ontkent alcohol te gebruiken, komt uit verschillende strafdossiers uit het verleden naar voren dat er sprake was van overmatig alcoholgebruik. De psychiater noemt dat er op basis van het verleden en oude politierapporten duidelijke aanwijzingen voor problemen in agressieregulatie zijn. De deskundigen beschrijven dat er op basis van de informatie over eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten een zorgelijk patroon zichtbaar is, waarbij sprake lijkt van een verstoorde agressieregulatie met zowel instrumentele als reactieve agressie. De dynamiek die daaraan ten grondslag ligt kon niet nader onderzocht worden door de weigering van verdachte. Op basis van dossierinformatie komt een zorgelijke ontwikkeling naar voren, waarbij verdachte naar het zich laat aanzien problemen ervaart op meerdere levensgebieden (werk, inkomen, verslaving). De verschillende geweldsdelicten (waarbij het vermoeden bestaat van problemen in de agressieregulatie) in combinatie met de leefstijl van betrokkene, waarin hij geen betaald werk heeft, geen uitkering en geen eigen woning in Nederland, leiden tot een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek. Door de beperkingen in het onderzoek vanwege de weigering van verdachte, kon een persoonlijkheidsstoornis echter niet worden vastgesteld, noch uitgesloten.
- Een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 12 juli 2023.
De reclassering geeft aan dat bij bewezenverklaring kan worden gesproken van een gedragspatroon, aangezien verdachte gedurende zijn leven regelmatig voor delicten met een agressiecomponent is veroordeeld. Ook acht de reclassering het delictgedrag in grote mate zorgelijk. Dit wordt versterkt doordat er geen zicht is verkregen op het psychisch functioneren van betrokkene. De reclassering acht een reclasserings- en behandeltraject wel geïndiceerd, maar wegens de houding van verdachte niet haalbaar en ziet onvoldoende mogelijkheden om door middel van een reclasseringstraject de kans op recidive te beïnvloeden.
Uit het voorgaande in combinatie met de veroordelingen voor geweldsdelicten die blijken uit het strafblad van verdachte, blijkt dat hij al sinds zijn vroege jeugd kampt met agressieproblematiek. De dossierinformatie wijst bovendien uit dat er aanwijzingen zijn voor middelenproblematiek en dat alcoholgebruik bij geweldsdelicten in het verleden een rol lijkt te hebben gespeeld.
De deskundigen hebben vanwege de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek geen stoornissen bij verdachte kunnen vaststellen, maar zij stellen dat er aanwijzingen zijn voor een stoornis in verslaving en dat een persoonlijkheidsstoornis vanwege de nadrukkelijke beperkingen niet kan worden uitgesloten. Verdachte kampt bovendien met problemen op verschillende leefgebieden. De deskundigen verklaren ook dat de dossierinformatie een zorgelijk patroon laat zien, waarbij sprake lijkt te zijn van verstoorde agressieregulatie met zowel instrumentele als reactieve agressie.
Het bewezenverklaarde feit is naar zijn aard evident agressief. De omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, leggen naar het oordeel van de rechtbank echter extra gewicht in de schaal. Verdachte heeft, naar het zich laat aanzien met een minieme aanleiding, aangever op een vol terras met een kapmes in diens gezicht geslagen.
Gelet op het voorgaande, te weten de inhoud van de genoemde rapporten, de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de ogenschijnlijk beperkte aanleiding daarvoor en het uitgebreide strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij veelvuldig voor geweldsdelicten is veroordeeld, komt de rechtbank tot de volgende vaststelling. Waar de deskundigen vanwege het gebrek aan medewerking van de verdachte de finale stap naar een andere harde conclusie/diagnose niet hebben kunnen maken, ziet de rechtbank als feitenrechter wel voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat er sprake is van een aanzienlijk recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten, waardoor zonder behandeling een groot gevaar voor de veiligheid van personen bestaat. De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van de maatregel van TBS met verpleging ter bescherming van de maatschappij vereist is.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de reclassering heeft vastgesteld dat een behandeltraject wel geïndiceerd is, maar gelet op de houding van verdachte, niet haalbaar. Uit de gedragskundige rapporten en het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte niet lijkt te zijn doordrongen van de ernst van deze problematiek en de noodzaak tot behandeling ervan, getuige zijn weigering tot het verlenen van medewerking aan onderzoek. De rechtbank acht eveneens zorgelijk dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard nooit agressief te zijn geweest en, geconfronteerd met de eerdere veroordeling voor huiselijk geweld waarbij hij zijn partner in het been heeft gestoken, heeft verklaard dat dit geen agressie was. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit alles op een hardnekkig gebrek aan probleeminzicht, hetgeen zorgwekkend is, aangezien deze problematiek zonder behandeling niet zal verdwijnen. De rechtbank acht het dan ook niet verantwoord dat verdachte na zijn gevangenisstraf terugkeert in de maatschappij zonder dat het recidivegevaar is weggenomen. Een minder vergaand alternatief voor de TBS-maatregel met verpleging is niet gebleken, aangezien verdachte geen inzicht heeft willen tonen in zijn belevingswereld en ook expliciet heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan een gedragsbeïnvloedende maatregel of bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de TBS-maatregel opleggen, aangezien de algemene veiligheid van personen dat eist.
De rechtbank stelt vast dat aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van TBS met dwangverpleging is voldaan: er is sprake van een feit waarop een maximumstraf van meer dan vier jaar is gesteld, er is sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens ten tijde van het delict en de veiligheid van personen vereist oplegging van de maatregel.
Omdat de TBS-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag, kan de maatregel langer duren dan vier jaar.