ECLI:NL:RBAMS:2023:5484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
13/319816-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met kapmes op terras in Amsterdam

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juli 2021 te Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft met een kapmes meerdere keren geslagen naar het hoofd en de hals van het slachtoffer, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks zijn wisselende verklaringen, de dader is van het geweldsdelict. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en het DNA-onderzoek als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verdachte is eerder veroordeeld voor geweldsdelicten, wat heeft bijgedragen aan de beslissing van de rechtbank om een gevangenisstraf van 42 maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest, en de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij toegewezen, die schadevergoeding heeft geëist voor zowel materiële als immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar laten wegen in haar beslissing.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/319816-21
Datum uitspraak: 10 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende op het adres [adres 1] ,
thans gedetineerd te: [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kurniawan-Ayre en van wat verdachte en zijn raadsman mr. dr. A. Zeeman naar voren hebben gebracht en van wat mr. F. Salomon namens de benadeelde partij [benadeelde partij] heeft aangevoerd.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 27 juli 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [benadeelde partij] , door met een kapmes tegen of rondom zijn hoofd te hakken en/of daarin te snijden. Subsidiair is dit feit tenlastegelegd als zware mishandeling en meer subsidiair als poging tot zware mishandeling.
De tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit de verdachte vrij te spreken en heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de waarde van de verklaringen van [benadeelde partij] moet worden gerelativeerd omdat hij aanvankelijk slechts een algemeen signalement heeft opgegeven, dat er meerdere personen waren betrokken bij de geweldshandelingen, dat de naam van verdachte pas achteraf is ingevuld en dat de verklaringen van de kennissen die verdachte als dader zouden hebben aangewezen uiterst vaag zijn. Ook is van belang dat vele potentiële getuigen op het terras niet zijn gehoord. De bloedspetters die op de jas van verdachte zijn aangetroffen kunnen ook zijn veroorzaakt doordat verdachte en [benadeelde partij] pas na het incident langs elkaar zijn gelopen.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden vast.
Zowel [benadeelde partij] als verdachte waren in de avond van 27 juli 2021 aanwezig op het terras van een eetcafé dat is gevestigd aan het [adres 2] . [benadeelde partij] heeft verklaard dat hij opeens een harde klap aan de linkerzijde van zijn gezicht voelde, op het jukbeen. Daarna draaide hij zich om en voelde hij een harde klap aan de rechterzijde van zijn hoofd, in zijn nek of hals. De man die [benadeelde partij] op dat moment zag herkende hij van straat en [benadeelde partij] heeft op het politiebureau direct gemeld dat de dader woont in de flat [naam] in [plaats] .
Verdachte heeft verklaard dat zijn ex-vriendin in de flat [naam] op nummer [nummer] woonde en dat hij daar soms ook was. Op het adres [adres 1] , waar ook verdachte staat ingeschreven, is in een zak een jas aangetroffen waarvan verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat die van hem is. Op die jas zijn bloedsporen aangetroffen. Meerdere bloedsporen zijn bemonsterd ten behoeve van DNA-onderzoek. Uit deze bemonsteringen zijn enkelvoudig DNA-profielen verkregen die overeenkomen met het DNA-profiel van [benadeelde partij] . De DNA-profielen van de bloedsporen zijn ongeveer 300 duizend tot meer dan 1 miljard keer waarschijnlijker wanneer – kort gezegd – [benadeelde partij] de donor is dan wanneer dit niet zo is. De rechtbank concludeert hieruit, met inachtneming van de rest van het dossier, dat [benadeelde partij] donor is van de bloedsporen op de jas van verdachte. Verreweg de meeste bloedsporen zijn op de voorkant van deze jas aangetroffen.
Verdachte heeft ten aanzien van het incident wisselend verklaard. Op 22 augustus 2022 heeft hij verklaard dat hij het incident niet heeft zien gebeuren, dat hij achterin op het terras zat en dat [benadeelde partij] voor hem zat. Ter terechtzitting heeft verdachte daarentegen verklaard dat hij op het moment van het incident tegen het scherm van het terras aan stond, waarbij hij vooruit in de richting van de McDonalds keek. Vervolgens zijn ter terechtzitting foto’s van het terras getoond waaruit blijkt aan welke tafel [benadeelde partij] heeft gezeten en wat de positie van deze tafel was ten opzichte van de McDonalds. Vastgesteld is dat dit zou betekenen dat verdachte in dat geval met zijn rug richting [benadeelde partij] stond, hetgeen verdachte heeft beaamd. Dat verdachte op dat moment met zijn rug richting het incident stond is echter uitgesloten in het bloedspoorpatroon- en DNA-onderzoek dat door het NFI aan de jas van verdachte is verricht. Kort gezegd omdat de bloedsporen met name op de voorkant van de jas zijn aangetroffen en in veel mindere mate op de achterkant. Daar komt nog bij dat uit de foto’s van de plaats delict blijkt dat tussen het hek waar verdachte zou hebben gestaan en de plek waar [benadeelde partij] heeft gezeten een relatief grote afstand zat: er zaten drie tafels met banken tussen. Uit het voorgaande volgt dat deze ter terechtzitting afgelegde verklaring van verdachte kan worden bestempeld als kennelijk leugenachtig en dienende ter verhulling van zijn eigen betrokkenheid bij de zaak. De rechtbank gebruikt deze kennelijk leugenachtige verklaring dan ook voor het bewijs.
Uit het NFI rapport volgt verder dat als de drager van de jas op een afstand van en met zijn gezicht richting het incident stond, er grotere, verder uiteen gelegen bloedspatten en tevens een kleiner aantal bloedspatten zou worden verwacht dan het geval was. Volgens het NFI rapport is de kans op het aantreffen van het bloedsporenbeeld op de jas indien de drager van de jas [benadeelde partij] heeft geslagen, daarentegen juist groot. Dit maakt dat de onderzoeksresultaten van het bloedspoorpatroon- en DNA-onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer de drager van de jas degene is die [benadeelde partij] heeft geslagen dan wanneer iemand anders dat deed terwijl de drager van de jas met zijn gezicht richting [benadeelde partij] op het terras aanwezig was.
Op grond van het feit dat de jas in de woning van verdachte is aangetroffen, verdachte heeft verklaard dat het zijn jas is én dat hij die jas nooit heeft uitgeleend, concludeert de rechtbank dat verdachte de drager van de jas was.
De stelling van de verdediging dat de bloedsporen ook op de jas kunnen zijn terechtgekomen doordat verdachte na het incident langs [benadeelde partij] is gelopen (of juist [benadeelde partij] langs verdachte) acht de rechtbank ongeloofwaardig, aangezien het NFI in haar rapport van 5 juli 2023 concludeert dat de sporen geen duidelijke kenmerken van overgedragen bloed vertonen.
De rechtbank stelt op grond van al het voorgaande vast dat het verdachte is geweest die het letsel heeft toegebracht aan [benadeelde partij] .
De rechtbank kwalificeert deze gedraging als een poging tot doodslag. Het is een feit van algemene bekendheid dat verwondingen aan de hals met een scherp voorwerp zoals een kapmes – gelet op de halsslagaders – levensbedreigend kunnen zijn, zeker als dat voorwerp met enige kracht in aanraking komt met de hals. Door [benadeelde partij] met een kapmes tweemaal met kracht te slaan, waarvan één keer in of dichtbij de halsstreek waar zich net onder de huid een halsslagader bevindt, heeft verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van [benadeelde partij] bewust aanvaard.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen
dat verdachte op 27 juli 2021 te Amsterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij] opzettelijk van het leven te beroven, naar voornoemde [benadeelde partij] is toegegaan, waarna verdachte voornoemde [benadeelde partij] meermalen met een (kap)mes/machete in/tegen het hoofd, het gezicht en de hals heeft gesneden en/of gehakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
5. De strafbaarheid van het feit
Het bewezengeachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen en maatregelen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek van voorarrest, zal worden opgelegd. Daarbij heeft zij gevorderd dat aan verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: TBSmaatregel) met verpleging wordt opgelegd. Subsidiair heeft zij de oplegging van een langere gevangenisstraf gevorderd, eveneens met aftrek van voorarrest, en oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z Wetboek van Strafrecht (Sr).
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij bewezenverklaring verzocht rekening te houden met het gegeven dat verdachte niet eerder in verband met psychiatrische problematiek met justitie in aanraking is geweest, dat in het rapport van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) geen stoornis is vastgesteld en dat het rapport uit 1997 van beperkt belang is. Verder heeft verdachte drie kinderen en ziet hij zijn toekomst in Suriname.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezengeachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Aard en ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag, door [benadeelde partij] met een kapmes één keer te slaan op het linker jukbeen en één keer aan de rechterzijde in zijn hals. Dit is een zeer ernstig feit waarmee verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke en lichamelijke integriteit van [benadeelde partij] . Ook uit de toelichting op de vordering tot schadevergoeding blijkt hoezeer het handelen van verdachte ernstige gevolgen heeft gehad en nog altijd heeft. [benadeelde partij] wordt dagelijks herinnerd aan het handelen van verdachte door twee grote ontsierende littekens in zijn gezicht en hij ervaart onverminderd gevoelens van angst en onveiligheid. Bovendien draagt een dergelijk misdrijf ook bij aan het veroorzaken van angst, onrust en onveiligheid in de maatschappij, temeer omdat het feit zich in het openbaar – op een terras – en in aanwezigheid van publiek heeft afgespeeld.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 7 juni 2023. Daaruit blijkt dat verdachte meermaals is veroordeeld, namelijk voor de handel in en het voorhanden hebben van harddrugs, wederspannigheid, (zware) mishandeling (al dan niet in de huiselijke sfeer), diefstal (waaronder straatroof), vernieling en wapenbezit. Feitelijk bestaat het strafblad van verdachte uit een aaneenschakeling van veroordelingen. Dat weegt de rechtbank mee in het nadeel van verdachte. In het nadeel van verdachte weegt de rechtbank ook mee dat hij geen verantwoordelijkheid lijkt te nemen voor zijn daden en niet inziet dat hij - ondanks dat zijn strafblad daar wel aanleiding toe geeft - een probleem met agressieregulatie lijkt te hebben.
Strafmaat
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 42 (tweeënveertig) maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht, passend en geboden is.
Maatregel
De juridische criteria voor het kunnen opleggen van een TBS-maatregel volgen uit artikel 37a Sr. Bij verdachte dient ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens te hebben bestaan, de door verdachte begane feiten moeten misdrijven zijn waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld of zijn genoemd in artikel 37a lid 1 Sr, en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen moet het opleggen van de maatregel eisen. Indien op grond van artikel 37b lid 1 Sr de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de TBS-maatregel eist, kan de rechtbank bepalen dat de verdachte van overheidswege zal worden verpleegd. Voor oplegging van TBS met verpleging is ingevolge het bepaalde in artikel 37a, lid 3, Sr vereist dat de rechter beschikt over een advies van ten minste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht. Dit lid blijft ingevolge artikel 37a lid 4 Sr buiten toepassing indien de betrokkene weigert medewerking te verlenen aan het onderzoek. Dit neemt niet weg dat vereist blijft dat vastgesteld wordt dat sprake is van een psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit. Zonder deze vaststelling is oplegging van TBS niet mogelijk. De vaststelling van het bestaan van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte in de zin van artikel 37a lid 1 Sr geschiedt door de rechter. In zoverre is sprake van een juridisch oordeel.
In de uitspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) van 3 maart 2015 (
Constantia/Nederland) heeft het EHRM bevestigd dat de rechter ook bij een weigerende observandus TBS kan opleggen. In aanvulling daarop heeft het EHRM geoordeeld dat dit kan geschieden op basis van niet-actuele medische informatie over de geestesgesteldheid van de verdachte. Het EHRM sluit niet uit dat de vaststelling van een stoornis plaatsvindt in een situatie waarin de verdachte zijn medewerking aan onderzoek weigert.
De rechtbank stelt op grond van artikel 37a, lid 1 sub 2 Sr vast dat poging tot doodslag een feit is waarvoor een TBS-maatregel kan worden opgelegd.
Verdachte heeft aan geen van de onderzoeken in het Pieter Baan Centrum (hierna: het PBC) medewerking verleend. De gedragsdeskundigen (psychologen en psychiater) zijn hierdoor beknot in hun onderzoek, waardoor er geen zicht is verkregen op de belevingswereld en wijze van psychisch functioneren van verdachte. De deskundigen konden om die reden steeds geen vaststellingen doen over een psychische stoornis en een eventueel gelijktijdigheidsverband, waardoor onvolledig is geadviseerd.
Bij de stukken in het dossier bevinden zich ook geen andere recente gedragskundige rapporten waaraan de verdachte zijn medewerking wél heeft verleend.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zij desondanks kan vaststellen dat bij de verdachte ten tijde van het begaan van de feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. Bij het beantwoorden van die vraag heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 37a lid 4 Sr, de inhoud van de na te melden rapporten en verklaringen betrokken, waaraan zij het volgende ontleent:
- Een Pro Justitia rapport van 11 juli 1997, opgemaakt door drs. D.S. Scheele, ontwikkelingspsycholoog.
Verdachte was ten tijde van dit onderzoek 15 jaar oud. De onderzoeker concludeert onder andere dat verdachte terughoudend en zeer gesloten is, dat zijn impulscontrole over het algemeen voldoende lijkt maar dat hij vaak niet zo goed in staat is om de gevolgen van bepaald gedragen van tevoren goed in te schatten. De psycholoog stelt vast dat er problemen zijn op het gebied van agressieregulatie en dat verdachte niet adequaat met negatieve gevoelens kan omgaan. Wegens de geslotenheid van verdachte is het niet mogelijk om een eenduidige diagnose te stellen.
- Een Pro Justitia rapport van het PBC van 29 juni 2023, opgemaakt door GZ-psychologen L. Zijp en F.H.A. Berkelbach van der Sprenkel, arts in opleiding [naam arts] en psychiater M. van Berkel.
Uit dit rapport blijkt dat er geen stoornis is vastgesteld en er uit de beperkt beschikbare gegevens ook geen aanwijzingen naar voren zijn gekomen voor een actuele psychiatrische stoornis of een ontwikkelingsstoornis. Er zijn aanwijzingen voor een stoornis in verslaving, zoals cannabis en alcohol. Hoewel verdachte ontkent alcohol te gebruiken, komt uit verschillende strafdossiers uit het verleden naar voren dat er sprake was van overmatig alcoholgebruik. De psychiater noemt dat er op basis van het verleden en oude politierapporten duidelijke aanwijzingen voor problemen in agressieregulatie zijn. De deskundigen beschrijven dat er op basis van de informatie over eerdere veroordelingen voor geweldsdelicten een zorgelijk patroon zichtbaar is, waarbij sprake lijkt van een verstoorde agressieregulatie met zowel instrumentele als reactieve agressie. De dynamiek die daaraan ten grondslag ligt kon niet nader onderzocht worden door de weigering van verdachte. Op basis van dossierinformatie komt een zorgelijke ontwikkeling naar voren, waarbij verdachte naar het zich laat aanzien problemen ervaart op meerdere levensgebieden (werk, inkomen, verslaving). De verschillende geweldsdelicten (waarbij het vermoeden bestaat van problemen in de agressieregulatie) in combinatie met de leefstijl van betrokkene, waarin hij geen betaald werk heeft, geen uitkering en geen eigen woning in Nederland, leiden tot een vermoeden van persoonlijkheidsproblematiek. Door de beperkingen in het onderzoek vanwege de weigering van verdachte, kon een persoonlijkheidsstoornis echter niet worden vastgesteld, noch uitgesloten.
- Een reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 12 juli 2023.
De reclassering geeft aan dat bij bewezenverklaring kan worden gesproken van een gedragspatroon, aangezien verdachte gedurende zijn leven regelmatig voor delicten met een agressiecomponent is veroordeeld. Ook acht de reclassering het delictgedrag in grote mate zorgelijk. Dit wordt versterkt doordat er geen zicht is verkregen op het psychisch functioneren van betrokkene. De reclassering acht een reclasserings- en behandeltraject wel geïndiceerd, maar wegens de houding van verdachte niet haalbaar en ziet onvoldoende mogelijkheden om door middel van een reclasseringstraject de kans op recidive te beïnvloeden.
Uit het voorgaande in combinatie met de veroordelingen voor geweldsdelicten die blijken uit het strafblad van verdachte, blijkt dat hij al sinds zijn vroege jeugd kampt met agressieproblematiek. De dossierinformatie wijst bovendien uit dat er aanwijzingen zijn voor middelenproblematiek en dat alcoholgebruik bij geweldsdelicten in het verleden een rol lijkt te hebben gespeeld.
De deskundigen hebben vanwege de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek geen stoornissen bij verdachte kunnen vaststellen, maar zij stellen dat er aanwijzingen zijn voor een stoornis in verslaving en dat een persoonlijkheidsstoornis vanwege de nadrukkelijke beperkingen niet kan worden uitgesloten. Verdachte kampt bovendien met problemen op verschillende leefgebieden. De deskundigen verklaren ook dat de dossierinformatie een zorgelijk patroon laat zien, waarbij sprake lijkt te zijn van verstoorde agressieregulatie met zowel instrumentele als reactieve agressie.
Het bewezenverklaarde feit is naar zijn aard evident agressief. De omstandigheden waaronder dit feit is gepleegd, leggen naar het oordeel van de rechtbank echter extra gewicht in de schaal. Verdachte heeft, naar het zich laat aanzien met een minieme aanleiding, aangever op een vol terras met een kapmes in diens gezicht geslagen.
Gelet op het voorgaande, te weten de inhoud van de genoemde rapporten, de aard en ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de ogenschijnlijk beperkte aanleiding daarvoor en het uitgebreide strafblad van verdachte waaruit blijkt dat hij veelvuldig voor geweldsdelicten is veroordeeld, komt de rechtbank tot de volgende vaststelling. Waar de deskundigen vanwege het gebrek aan medewerking van de verdachte de finale stap naar een andere harde conclusie/diagnose niet hebben kunnen maken, ziet de rechtbank als feitenrechter wel voldoende grond om tot de vaststelling te komen dat ten tijde van het plegen van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van verdachte.
De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat er sprake is van een aanzienlijk recidivegevaar op het gebied van agressie- en geweldsdelicten, waardoor zonder behandeling een groot gevaar voor de veiligheid van personen bestaat. De rechtbank is daarom van oordeel dat oplegging van de maatregel van TBS met verpleging ter bescherming van de maatschappij vereist is.
Daarbij weegt de rechtbank mee dat de reclassering heeft vastgesteld dat een behandeltraject wel geïndiceerd is, maar gelet op de houding van verdachte, niet haalbaar. Uit de gedragskundige rapporten en het reclasseringsrapport blijkt dat verdachte niet lijkt te zijn doordrongen van de ernst van deze problematiek en de noodzaak tot behandeling ervan, getuige zijn weigering tot het verlenen van medewerking aan onderzoek. De rechtbank acht eveneens zorgelijk dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard nooit agressief te zijn geweest en, geconfronteerd met de eerdere veroordeling voor huiselijk geweld waarbij hij zijn partner in het been heeft gestoken, heeft verklaard dat dit geen agressie was. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit alles op een hardnekkig gebrek aan probleeminzicht, hetgeen zorgwekkend is, aangezien deze problematiek zonder behandeling niet zal verdwijnen. De rechtbank acht het dan ook niet verantwoord dat verdachte na zijn gevangenisstraf terugkeert in de maatschappij zonder dat het recidivegevaar is weggenomen. Een minder vergaand alternatief voor de TBS-maatregel met verpleging is niet gebleken, aangezien verdachte geen inzicht heeft willen tonen in zijn belevingswereld en ook expliciet heeft aangegeven niet mee te zullen werken aan een gedragsbeïnvloedende maatregel of bijzondere voorwaarden. De rechtbank zal de TBS-maatregel opleggen, aangezien de algemene veiligheid van personen dat eist.
De rechtbank stelt vast dat aan alle wettelijke vereisten voor oplegging van TBS met dwangverpleging is voldaan: er is sprake van een feit waarop een maximumstraf van meer dan vier jaar is gesteld, er is sprake van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens ten tijde van het delict en de veiligheid van personen vereist oplegging van de maatregel.
Omdat de TBS-maatregel zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een poging tot doodslag, kan de maatregel langer duren dan vier jaar.

8.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1.
De vordering
De benadeelde partij, [benadeelde partij] , heeft € 297,69 aan materiële schadevergoeding en € 16.500,00 aan immateriële schadevergoeding gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij, in geval van de bepleite vrijspraak van verdachte, niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman van verdachte zich op het standpunt gesteld dat de gestelde psychische schade niet nader is onderbouwd en verzocht de vergoeding voor de immateriële schade te beperken tot € 3.000,00.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Als vergoeding voor de materiële schade zal de rechtbank de gevorderde € 297,69 geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade op 27 juli 2021. Als onvoldoende betwist staat vast dat [benadeelde partij] dit bedrag als eigen risico aan zijn zorgverzekeraar heeft moeten betalen ten aanzien van de kosten van medicijnen en de ambulance.
Immateriële schade
Het staat vast dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit ernstig letsel heeft opgelopen.
Uit de onderbouwing van de vordering benadeelde partij volgt dat [benadeelde partij] grote littekens heeft overgehouden aan het incident die niet meer (volledig) zullen genezen. Daarmee wordt [benadeelde partij] dagelijks in de spiegel geconfronteerd. Daarnaast heeft [benadeelde partij] last van psychische gevolgen. Na het incident durfde hij een maand lang niet naar buiten te gaan en ook is [benadeelde partij] bang dat de dader opnieuw toe zal slaan. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, is de rechtbank van oordeel dat het gevorderde bedrag van € 16.500,00 billijk is. Verdachte heeft de hoogte van de geleden schade bovendien onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank zal het gevorderde bedrag van € 16.500,00 dan ook geheel toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade op 27 juli 2021.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens [benadeelde partij] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 16.797,69 (zegge: zestienduizend zevenhonderdzevenennegentig euro en negenenzestig cent).
De verdachte zal ook worden verwezen in de proceskosten. Aangezien de gemachtigde van de benadeelde voor zijn bijstand geen vergoeding in rekening brengt zullen deze, tot aan deze uitspraak, aan de zijde van de benadeelde worden begroot op nihil.

9.Beslag

Uit de beslaglijst, opgenomen als bijlage III, volgt dat 19 voorwerpen in beslag zijn genomen. De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwerpen 1 tot en met 17 zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n). De rechtbank zal deze vordering toewijzen.
De officier van justitie vordert ten aanzien van de overige twee in beslag genomen voorwerpen (nummer 18 en 19 op de beslaglijst: de jassen van verdachte onderscheidenlijk [benadeelde partij] ) dat deze aan de rechthebbenden worden geretourneerd. De rechtbank zal ook die vordering toewijzen, omdat zij daarvan eigenaar zijn.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op:
Poging tot doodslag
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
42 (tweeënveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd.
Gelast de teruggave aan verdachte,
[verdachte], van:
- Kleding (Jas) PL1300-2021154095-6134148.
Gelast de teruggave aan
[benadeelde partij], van:
- Kleding (Jas) PL1300-2021154095-6083662.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende(n) van de voorwerpen met goednummer:
STK Servies (goednummer 6083634)
1 FLS Fles (goednummer 6083635, Heineken)
1 STK Pet (goednummer 6083636, Puma)
1 FLS Fles (goednummer 6083638, heineken)
1 STK Servies (goednummer 6083640)
1 FLS Fles (goednummer 6083645)
Blikje (goednummer 6083646, heineken)
1 FLS Fles (goednummer 6083647, heineken)
1 STK Zak (goednummer 6083641, rood, merk: vomar)
1 STK Servies (goednummer 6083642)
1 FLS Fles (goednummer 6083643)
Blikje (goednummer 6083644)
1 STK Zak (goednummer 6083653)
2 FLS Fles (goednummer 6083654)
1 STK Papier (goednummer 6083650)
1 STK Zak (goednummer 6083651, blauw, merk: albert heijn)
1 STK Stof (goednummer 6083652, zwart).
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] toe tot een bedrag van € 297,69 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro en negenenzestig cent) aan vergoeding van materiële schade en € 16.500,00 (zegge: zestienduizend vijfhonderd euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juli 2021) tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] aan de Staat € 16.797,69 (zegge: zestienduizend zevenhonderdzevenennegentig euro en negenenzestig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 juli 2021) tot aan de dag van voldoening.
Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 118 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M.T.C. de Vries, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en A.L. op ‘t Hoog, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E. Willeboer en mr. J. Muller MSc., griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2023.
[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

[...]

6.3
[...]
6.3.1
[...]
7.2
[...]
[...]