ECLI:NL:RBAMS:2023:5462

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 augustus 2023
Publicatiedatum
25 augustus 2023
Zaaknummer
13/154817-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot Poolse nationaliteit en verjaring

Op 24 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1965, werd gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, waarvan nog 1 jaar, 11 maanden en 5 dagen resteerde. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 10 augustus 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat hij de juiste persoonsgegevens heeft bevestigd.

De rechtbank heeft de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) overwogen, maar oordeelde dat de overlevering niet geweigerd kon worden op basis van deze grond. De rechtbank heeft echter wel vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het vonnis leidde, maar dat er geen omstandigheden waren die een weigering rechtvaardigden. De rechtbank heeft ook de dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen was veroordeeld, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.

Daarnaast heeft de rechtbank de weigeringsgrond van artikel 6a OLW beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, omdat hij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verblijft. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering te weigeren, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen, en deze beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/154817-23
Datum uitspraak: 24 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 27 juni 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 september 2019 door
the Regional Court in Gdańsk,Polen, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 10 augustus 2023, in aanwezigheid van mr. C.L.E. McGivern, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. W. van Nunen, advocaat te Breda, die waarneemt voor mr. S. de Goede, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een onherroepelijk vonnis van
the District Court in Sopot(Polen) van
29 december 2008 (II K 127/08).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 11 maanden en 5 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft op dit punt geen verweer gevoerd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW kan worden afgezien.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit onderdeel d) van het EAB en de aanvullende informatie van 31 juli 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon, voordat de dagvaarding werd uitgebracht, de hoogte van de straf met de officier van justitie was overeengekomen. De oproep voor de zitting, waarbij deze afspraak door de rechtbank zou worden bevestigd, is verzonden naar het adres dat de opgeëiste persoon bij de justitiële autoriteiten had opgegeven. De oproep is op dit adres door zijn moeder in ontvangst genomen. De opgeëiste persoon is op 18 augustus 2008 geïnstrueerd over de verplichting om adreswijzigingen door te geven aan de justitiële autoriteiten, en hem is kenbaar gemaakt dat als hij dat niet zou doen, alle brieven zouden worden verzonden naar het laatst bekende adres in Polen. Op 13 oktober 2008 heeft de opgeëiste persoon de justitiële autoriteiten geïnformeerd over zijn verhuizing naar Warschau met de mededeling dat hij de details van zijn nieuwe adres binnen veertien dagen zou doorgeven. Dat laatste heeft hij niet gedaan. Daarmee heeft de opgeëiste persoon naar het oordeel van de rechtbank het risico genomen dat post ten aanzien van de strafrechtelijke procedure hem niet zou bereiken en is hij dus kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de procedure die tot het vonnis heeft geleid.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
eendaadse samenloop van valsheid in geschrifte en verduistering, terwijl de schuldige het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft,
en
verduistering, terwijl de schuldige het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is - met de opgeëiste persoon en de officier van justitie - van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 7 augustus 2023 volgt dat de strafbare feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld er niet toe zullen leiden dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland verliest.
Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, onder 1 en sub f, OLW: verjaring

De rechtbank stelt vast dat de gelijkstelling van de opgeëiste persoon ertoe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van de feiten waarvoor de opgeëiste persoon in Polen is veroordeeld.
De raadsvrouw heeft in dat kader bepleit dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de termijn voor de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straf naar Nederlands recht is verstreken. Die termijn bedraagt volgens haar 12 jaar.
Anders dan de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat de termijn voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf naar Nederlands recht niet is verstreken. De rechtbank verwijst daartoe naar de hiervoor onder 4 vermelde kwalificaties en de wettelijke regeling omtrent verjaring in artikel 70, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht en artikel 6:1:22 jo. 6:1:23 van het Wetboek van Strafvordering). Hieruit blijkt dat de verjaringstermijn niet 12, maar 16 jaar bedraagt.

7.Strafovername

De rechtbank moet vervolgens beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Verder stelt de rechtbank op basis van het dossier en de verklaring van de opgeëiste persoon vast dat hij voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt. De opgeëiste persoon staat sinds 2017 ingeschreven op een adres in Nederland, heeft voor verschillende uitzendbureaus gewerkt en heeft sinds vier jaar in Nederland een eigen onderneming in de bouwsector.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

8.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 255, 321 en 322 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a, en 7 OLW.

10.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Gdańsk(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.C.M. Hamer, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en A.K. Glerum, rechters,
in tegenwoordigheid van I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 24 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.