ECLI:NL:RBAMS:2023:5455

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
13/280656-22 (A) en 13/103825-23 (B)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld en verduistering in dienstbetrekking met vrijspraak voor mishandeling op basis van noodweer

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal met geweld en verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden aan het voorwaardelijke deel. De verdachte is vrijgesproken van twee mishandelingen, omdat hij een geslaagd beroep op noodweer heeft gedaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich in een noodweersituatie bevond toen hij door medewerkers van zijn voormalige werkgever werd tegengehouden en dat zijn reactie met een paraplu niet als disproportioneel kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van aanzienlijke geldbedragen van twee werkgevers en aan diefstal met geweld, waarbij hij een geldbedrag en sleutels heeft weggenomen. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [bedrijf 1], niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft ook de vordering van [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte van de mishandeling van haar is vrijgesproken. De rechtbank heeft de in beslag genomen goederen teruggegeven aan de verdachte en aan [bedrijf 1].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummers: 13/280656-22 (A) en 13/103825-23 (B)
Datum uitspraak: 27 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1999 te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ),
inschrijvingsadres in de Basisregistratie Personen:
[BRP-adres] ,
momenteel gedetineerd in het [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
13 juli 2023. Verdachte was bij de behandeling van zijn strafzaak aanwezig.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. A. Keulers, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.R. Mekkes, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
zaak A:
verduistering in dienstbetrekking waarbij van de [bedrijf 1] een geldbedrag van € 11.148,- is toegeëigend, gepleegd in de periode van 27 april 2022 tot en met 16 juni 2022 in Amsterdam;
mishandeling van [slachtoffer 1] , gepleegd op 16 juni 2022 in Amsterdam;
mishandeling van [slachtoffer 2] , gepleegd op 16 juni 2022 in Amsterdam;
zaak B:
diefstal met geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , waarbij van de [bedrijf 1] een geldbedrag van € 3.580,- en sleutels zijn weggenomen, gepleegd op 17 april 2023 in Amsterdam;
verduistering in dienstbetrekking waarbij van [bedrijf 2] een geldbedrag van € 1.109,- is toegeëigend, gepleegd in de periode van 16 maart 2022 tot en met 17 maart 2023 in Amsterdam.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat de verduistering en diefstal met geweld bij [bedrijf 1] en de verduistering bij [bedrijf 2] kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 1] heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat hem een beroep op noodweer toekomt. Verdachte mocht zichzelf tegen [slachtoffer 1] verdedigen. De mishandeling van [slachtoffer 2] kan wel worden bewezen. Er was weliswaar sprake van een noodweersituatie, maar verdachte is te ver gegaan in zijn verdediging. Het slaan van [slachtoffer 2] met een paraplu is niet proportioneel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de verduisteringen bij [bedrijf 1] en [bedrijf 2] heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Voor de diefstal met geweld bij [bedrijf 1] heeft de raadsvrouw partiële vrijspraak bepleit van de geweldscomponent.
De raadsvrouw heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de mishandeling van [slachtoffer 1] , omdat verdachte een beroep op noodweer toekomt. Ook van de mishandeling van [slachtoffer 2] moet verdachte worden vrijgesproken. Verdachte heeft immers verklaard dat hij [slachtoffer 2] op haar handen heeft geslagen en niet op haar hoofd zoals aan verdachte ten laste is gelegd. Hij is daarom niet te ver gegaan in de manier waarop hij zichzelf heeft verdedigd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak mishandeling [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (zaak A feiten 2 en 3)
Op basis van het dossier, in het bijzonder de bij de politie afgelegde verklaringen van aangevers [aangever 5] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] , en van wat er op de zitting aan de orde is gekomen, gaat de rechtbank uit van de volgende toedracht.
Op 16 juni 2022 zijn drie medewerkers van [bedrijf 1] – [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [aangever 5] – met verdachte in gesprek gegaan over zijn handelen. De medewerkers beschikten over aanwijzingen dat verdachte tijdens zijn werkzaamheden in het filiaal van [bedrijf 1] aan de [adres 1] in Amsterdam in korte tijd een groot aantal retourbonnen had aangemaakt zonder daarbij de intern voorgeschreven werkwijze in acht te nemen en waarbij het geld telkens op drie dezelfde creditcardnummers was teruggestort. De medewerkers wilden verdachte hiermee confronteren. Het gesprek vond plaats in een kleine (kantoor)ruimte in de winkel. Verdachte vond het gesprek al snel ongemakkelijk en wilde weg. Toen verdachte opstond om de ruimte te verlaten, werd hij tegengehouden door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] . Zij wilden het gesprek met verdachte afmaken en versperden hem de weg naar buiten toe. Verdachte is daarbij vastgepakt en geduwd. Dat heeft verdachte verklaard en dit wordt bevestigd door [slachtoffer 2] en [aangever 5] . [slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij verdachte de weg heeft versperd en hem heeft geprobeerd terug de kleine ruimte in te duwen en dat [slachtoffer 1] verdachte met haar beiden handen vasthield. [aangever 5] heeft verklaard dat [slachtoffer 1] verdachte probeerde tegen te houden, waarna een worsteling volgde. Verdachte heeft verklaard dat hij in die worsteling vervolgens een paraplu heeft gepakt en daarmee in de rondte heeft geslagen om zich los te maken. Daarbij is [slachtoffer 2] op haar hoofd geraakt. [slachtoffer 1] heeft letsel aan haar pols opgelopen. Zij heeft verklaard dat verdachte haar pols hardhandig heeft vastgepakt. Verdachte heeft dat ontkend en denkt dat het letsel is veroorzaakt door een klap met de paraplu.
De vraag is of verdachte uit zelfverdediging (noodweer) heeft gehandeld. Voor een geslaagd beroep op noodweer moet ten eerste aannemelijk zijn dat sprake was van een noodweersituatie, een wederrechtelijke aanranding van verdachte. Hiervoor heeft de rechtbank vastgesteld dat verdachte toen hij uit de kleine ruimte wilde vertrekken door meerdere personen de weg is versperd en dat hij is vastgepakt en geduwd. Het stond verdachte echter vrij om de ruimte te verlaten en de medewerkers [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hadden niet het recht om verdachte de weg te versperren, hem te duwen en vast te pakken. Het ging immers niet om een ontdekking van een strafbaar feit op heterdaad waarbij de dader mag worden aangehouden. Naar het oordeel van de rechtbank was dan ook sprake van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De volgende vraag die moet worden beantwoord, is of de verdediging geboden en noodzakelijk was. Dat verdachte in zijn verdediging met een paraplu in de rondte heeft geslagen, waarbij hij [slachtoffer 2] op haar hoofd heeft geraakt en dat hij [slachtoffer 1] hard bij haar pols heeft gepakt of haar daar met de paraplu heeft geraakt, vindt de rechtbank niet te ver gaand. Dit gebruikte geweld is naar het oordeel van de rechtbank binnen de grenzen van een noodzakelijke verdediging gebleven. Daardoor was het gedrag van verdachte gerechtvaardigd.
De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de mishandeling van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .
3.3.2
Diefstal met geweld [bedrijf 1] (zaak B feit 1)
Verdachte heeft bekend dat hij op 17 april 2023 in Amsterdam een bedrag van € 3.580,- heeft weggenomen van [bedrijf 1] . De rechtbank is op grond van de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] en getuige [slachtoffer 4] daarnaast van oordeel dat ook kan worden bewezen dat hij meerdere sleutels heeft weggenomen.
Verdachte heeft ontkend bij de diefstal geweld te hebben gebruikt. Gelet op de verklaring van aangeefster [slachtoffer 3] en getuige [slachtoffer 4] en na het zien van de beelden op de zitting, komt de rechtbank tot een ander oordeel. Op de beelden heeft de rechtbank namelijk bewegingen van verdachte waargenomen waarvan de rechtbank vaststelt dat het gaat om een duw met zijn schouder van [slachtoffer 3] en het met zijn ellebogen duwen van zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 4] . De rechtbank is daarom van oordeel dat bij de diefstal sprake is geweest van geweld. Dat het hierbij slechts om licht geweld gaat, staat niet aan de kwalificatie van het feit als een diefstal met geweld in de weg.
3.3.3
Verduisteringen [bedrijf 1] en [bedrijf 2] (zaak A feit 1 en zaak B feit 2)
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bewezen kan worden dat verdachte de tenlastegelegde verduisteringen bij [bedrijf 1] (zaak A feit 1) en [bedrijf 2] (zaak B feit 2) heeft begaan. Verdachte heeft deze feiten bekend.

4.Bewezenverklaring

In
bijlage IIheeft de rechtbank de inhoud van de wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het t.a.v. zaak B onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
In
bijlage IIIheeft de rechtbank een opgave gedaan van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Met deze opgave wordt volstaan, nu de verdachte het ten aanzien van zaak A onder 1 en het ten aanzien van zaak B onder 2 bewezen verklaarde heeft bekend en ten aanzien van die feiten geen verweer is gevoerd dat strekt tot vrijspraak.
De verdachte heeft de t.a.v. zaak A onder 1 en de t.a.v. zaak B onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten op die wijze begaan dat hij:
Zaak A
1
in de periode van 3 mei 2022 tot en met 16 juni 2022 te Amsterdam, opzettelijk €11.148,-, toebehordende aan de [bedrijf 1] , filiaal [filiaalnummer] te Amsterdam, welk geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten kassa-medewerker, anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend;
Zaak B
1
op 17 april 2023 te Amsterdam, aan de [adres 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen:
- 3.580 euro;
- meerdere sleutels;
toebehorende aan [bedrijf 1] , filiaal [adres 1] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, opzettelijk gewelddadig die [slachtoffer 3] en die [slachtoffer 4] , met de schouder en/of de elleboog, heeft geduwd;
2
in de periode van 16 maart 2023 tot en met 17 maart 2023 te Amsterdam opzettelijk 1.109 euro, toebehorende aan [bedrijf 2] , filiaal [adres 2] , welk geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten supervisor, anders dan door misdrijf onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.
Bij het in zaak B onder 2 bewezenverklaarde feit is de rechtbank uitgegaan van een kennelijke verschrijving in de tenlastelegging. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven dat als begin van de tenlastegelegde periode 16 maart 2023 bedoeld is, niet 16 maart 20
22. Uit het dossier volgt eveneens zonder enige twijfel dat het moet gaan om 16 maart 2023.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering waaronder een contactverbod met de slachtoffers [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] en een locatieverbod voor de [bedrijf 1] in de [adres 1] in Amsterdam.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf bepleit gelijk aan het voorarrest en een (deels) voorwaardelijke gevangenis- of taakstraf onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De raadsvrouw heeft benadrukt dat de reclassering zeer positief is over verdachte en heeft tevens verzocht rekening te houden met het belaste verleden van verdachte.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder die feiten zijn begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op de zitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van de straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere ernstige vermogensdelicten. Allereerst heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld bij zijn voormalige werkgever [bedrijf 1] . Verdachte heeft gewacht op de afsluiting van het winkelfiliaal aan de [adres 1] in Amsterdam aan het einde van de dag door twee medewerkers. Hij stond opeens voor hen om de sleutels af te pakken, heeft hen weggeduwd en het pand weer geopend. Vervolgens is hij naar binnen gegaan en naar de ruimte van de kluis gelopen om deze leeg te halen. De geweldshandelingen van verdachte om het pand binnen te komen zijn weliswaar relatief gering geweest, maar verdachte heeft de betreffende medewerkers niettemin enorm laten schrikken en is bovendien geraffineerd te werk gegaan. Als voormalig winkelmedewerker van het filiaal wist hij precies waar de kluis zich bevond, welke toegangscodes hij moest gebruiken en hoe hij via de nooduitgang het pand na de diefstal weer kon verlaten.
Verder heeft verdachte zich gedurende zijn dienstverband bij twee verschillende werkgevers, [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , schuldig gemaakt aan verduistering van aanzienlijke geldbedragen door in strijd met de interne procedures retourbonnen aan te maken en de retourgelden op zijn eigen rekeningen te storten. Verdachte heeft de werkgevers hierdoor grote schade toegebracht en misbruik gemaakt van zijn positie en het in hem gestelde vertrouwen.
Verdachte heeft bij zijn handelingen, zowel bij de diefstal met geweld als bij de verduisteringen, zichzelf verrijkt en geen oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor zijn werkgevers en de betrokken medewerkers.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van 8 juni 2023, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten en dat hij de feiten in een lopende proeftijd heeft begaan. De eerder aan hem opgelegde straffen en de proeftijd hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
Verder blijkt uit het reclasseringsrapport van 6 juni 2023 dat de reclassering constateert dat er sprake is van een delictpatroon met een toename in de ernst van de feiten. Verdachte heeft gehandeld uit financieel gewin om zijn schulden af te betalen. Hieraan ligt een inadequate oplossingsstrategie in de omgang met financiële problemen ten grondslag. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden op te leggen: een meldplicht, ambulante behandeling door Forensische Polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlening, een contactverbod met de slachtoffers, een locatieverbod voor de [bedrijf 1] in de [adres 1] in Amsterdam en meewerken aan schuldhulp-verlening.
Straf
Gezien de ernst van de feiten en de recidive kan in beginsel – mede gelet op de oriëntatiepunten vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht – niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf. Mede in verband met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, ziet de rechtbank niettemin aanleiding maatwerk toe te passen. Verdachte is nog jong en heeft in zijn jeugd veel problemen gekend. Op de zitting heeft verdachte aangegeven bereid te zijn om aan zijn problemen te werken en met een opleiding te willen starten.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden, reden bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 120 dagen waarvan 35 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering passend en geboden. Dit met uitzondering van het geadviseerde contactverbod, omdat de rechtbank daar geen aanleiding toe ziet. Gelet op de duur van het voorarrest hoeft verdachte hierdoor niet terug naar de gevangenis. De voorwaardelijke straf en de proeftijd van twee jaar dienen als stok achter de deur om verdachte ervan te weerhouden om in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. Gaat hij binnen die twee jaar toch opnieuw in de fout, dan weet hij dat daar direct consequenties aan verbonden kunnen worden.

8.Vorderingen benadeelde partij

8.1
Vordering [bedrijf 1]
De benadeelde partij [bedrijf 1] , gevestigd in Utrecht en vertegenwoordigd door
[slachtoffer 1] , heeft € 11.148,- aan materiële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
De rechtbank zal de benadeelde partij, overeenkomstig het primaire standpunt van zowel de officier van justitie als de raadsvrouw, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Uit het verzoek tot schadevergoeding blijkt niet namens welke rechtspersoon de vordering is ingediend. Ook is niet duidelijk of de indiener van de vordering, [slachtoffer 1] , bevoegd is om namens [bedrijf 1] op te treden en is de vordering niet ondertekend.
De vordering is dan ook onvoldoende onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van de vordering levert in dat geval een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelde partij kan haar vordering nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
8.2
Vordering [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] , heeft € 5.000,- aan materiële en
€ 3.500,- aan immateriële schade gevorderd, te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast heeft de benadeelde partij om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Omdat verdachte van de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] is vrijgesproken, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
  • een telefoon (merk iPhone), goednummer 6329779;
  • een sleutelbos, goednummer 6329811.
De inbeslaggenomen telefoon behoort aan verdachte toe. De rechtbank ziet onvoldoende aanleiding om dit voorwerp vanwege de daarmee begane verduisteringen verbeurd te verklaren. De rechtbank is van oordeel dat dit disproportioneel zou zijn. De telefoon dient daarom te worden teruggegeven aan verdachte.
De sleutelbos is door verdachte weggenomen tijdens het begaan van de diefstal met geweld bij [bedrijf 1] . De sleutelbos dient te worden teruggegeven aan de rechtmatige eigenaar, zijnde [bedrijf 1] (filiaal [adres 1] ).

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 312 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het t.a.v. zaak A onder feit 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het t.a.v. zaak A onder 1 en het t.a.v. zaak B onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
t.a.v. zaak A, feit 1 en zaak B, feit 2:
telkens: verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft;
t.a.v. zaak B, feit 1:
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering (en in voorlopige hechtenis) is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
35 (vijfendertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als bijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht bij reclassering

Veroordeelde moet zich volgens afspraak melden bij Reclassering Nederland op het adres [adres 3] in Amsterdam, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het
reclasseringstoezicht uit te voeren. Veroordeelde werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken.

2.Ambulante behandeling

Veroordeelde werkt mee aan verdiepingsdiagnostiek en de daaruit voortvloeiende behandeling, uitgevoerd door de Forensische Polikliniek de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang als de proeftijd loopt, of zoveel korter als de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.

3.Locatieverbod (zonder elektronische monitoring)

Veroordeelde bevindt zich niet in de [bedrijf 1] in de [adres 1] in Amsterdam, gedurende de proeftijd, of zoveel korter als het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt.

4.Meewerken aan schuldhulpverlening

Veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
Geeft aan de reclassering de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
T.a.v. de voorlopige hechtenis
Heft op met onmiddellijke inganghet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
T.a.v. de benadeelde partijen:
Verklaart
[bedrijf 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Verklaart
[slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin haar vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
T.a.v. het beslag:
Gelast de teruggave aan verdachte, [verdachte] van het volgende goed:
- een telefoon (merk iPhone), goednummer 6329779.
Gelast de teruggave aan [bedrijf 1] (filiaal [adres 1] ) van het volgende goed:
- een sleutelbos, goednummer 6329811.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Smit, voorzitter,
mrs. C. Wildeman en C.F.J. Heemskerk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.F. Ceelie, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2023.
[...]

1.[...][...]

4.[...]

1.[...][...]

3.[...]

2.[...]