ECLI:NL:RBAMS:2023:5447

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
24 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/730477 / HA ZA 23-201
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen uit opdrachtrelatie

In deze zaak vordert eiser, een eenmanszaak die advies- en coachdiensten verleent, betaling van openstaande facturen van de besloten vennootschap BOG DIENSTEN B.V. De vordering betreft een bedrag van € 24.296,80 aan openstaande facturen, € 1.980,31 aan buitengerechtelijke incassokosten, wettelijke handelsrente en proceskosten. Eiser heeft in de zomer van 2022 een opdrachtovereenkomst gesloten met BOG voor het begeleiden van het marketingteam. Na het uitvoeren van de werkzaamheden heeft eiser verschillende facturen gestuurd, maar BOG heeft de betaling betwist, met als argument dat de gefactureerde uren niet binnen de opdracht vielen en dat er geen toestemming was voor bepaalde werkzaamheden. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht en dat BOG verplicht is om de facturen te voldoen. De rechtbank oordeelt dat er voldoende bewijs is voor de wilsovereenstemming over de werkzaamheden en dat BOG niet kan volhouden dat de werkzaamheden buiten de opdracht vielen. De rechtbank wijst de vordering van eiser toe en veroordeelt BOG tot betaling van de openstaande facturen, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/730477 / HA ZA 23-201
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
h.o.d.n.
[handelsnaam],
te [vestigingsplaats] ,
eisende partij (hierna: [eiser] ),
advocaat: mr. S.E. de Vries-van der Veldt te Hoofddorp,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
BOG DIENSTEN B.V.,
te Amsterdam,
gedaagde partij (hierna: BOG),
advocaat: mr. E.F. van Gerwen te Haarlem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 28 februari 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord,
- het tussenvonnis van 17 mei 2023 waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 13 juli 2023 en de daarin genoemde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[eiser] voert een eenmanszaak die onder meer advies- en coachdiensten verleent op het gebied van marketing en communicatie.
2.2.
De buurman van [eiser] is de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ). Hij is indirect bestuurder van de zusterbedrijven BOG en Boxx Opslagdiensten B.V. (hierna: Boxx), die zich bezighouden met de verhuur en verkoop van opslagruimten zoals garages.
2.3.
Boxx maakt gebruik van de PR-diensten van Bijl PR B.V. (hierna: Bijl) tegen een vast maandelijks tarief.
2.4.
In de zomer van 2022 raakten [eiser] en [naam 1] aan de praat over het jonge marketingteam van BOG en Boxx, onder leiding van de heer [naam 2] (hierna: [naam 2] ). [eiser] en [naam 1] spraken af dat [eiser] voor twee weken tot aan haar vakantie het marketingteam zou begeleiden met advies en coaching.
2.5.
Vervolgens hebben partijen deze afspraak op 5 juli 2022 neergelegd in een opdrachtovereenkomst tussen [eiser] en BOG (hierna: de opdrachtovereenkomst). Voor zover relevant is daarin het volgende opgenomen:
‘(…)
ARTIKEL 1
De opdracht met opdrachtnemer wordt, met inachtneming van de voorwaarden van deze overeenkomst, ingehuurd bij opdrachtgever in de periode van 27 juni tot en met 31 december 2022.
ARTIKEL 2
De opdrachtnemer zal primair de volgende werkzaamheden verrichten:
 inventarisatie werkzaamheden van de afdeling Marketing;
 opstellen profielen voor medewerkers van de afdeling Marketing;
 opstellen kortetermijnprioriteiten en takenlijst;
 coaching en individuele begeleiding van de heer [naam 2] .
De eerste drie punten worden afgerond in ongeveer 16 uur per week in de periode van 27 juni tot en met 15 juli 2022.
Voor de coaching staat een tijdsbesteding van ongeveer twee uur per maand in de periode van juli tot en met december 2022.
(…)’
2.6.
Nadat [eiser] terugkwam van vakantie heeft zij alle werkzaamheden als vermeld in artikel 2 voortgezet in augustus, september en oktober 2022.
2.7.
Op 31 augustus 2022 heeft [eiser] in totaal € 14.132,80 (incl. btw) gefactureerd onder factuurnummer [fact.nr. 1] voor 33,5 uur in juli en 39,5 uur in augustus.
2.8.
Op 27 september 2022 heeft [naam 1] aan [eiser] het volgende geschreven:
‘(…)
Heb je al even niet gesproken. Zag je facturen langskomen. Je werkt voor het team, conform opdracht is heel goed. Zijn we erg tevreden over.
De uren inzake werkzaamheden PR-bureau en strategie etc kan ik niet goedkeuren. Is niet conform de gegeven en ondertekende opdracht.
Staat overigens los van de slechte uitkomst van het PR-bureau.
Ben benieuwd naar je voortgang van salesafdeling.
(…)’
2.9.
Op 2 oktober 2022 heeft [eiser] € 7.937,60 (incl. btw) gefactureerd onder factuurnummer [fact.nr. 2] voor 41 uur in september.
2.10.
Op 12 oktober 2022 heeft [eiser] € 3.097,60 (incl. btw) gefactureerd onder factuurnummer [fact.nr. 3] voor 16 uur in oktober.
2.11.
Dezelfde dag heeft [eiser] , na eerdere sommaties, per sms-bericht onder meer het volgende aan [naam 1] geschreven:
‘(…)
Zoals ik in mijn eerdere mails aangaf, zijn alle uren die ik gefactureerd heb direct gerelateerd aan en voortvloeiend uit de opdracht. Daarnaast heb ik mijn werkzaamheden op regelmatige basis gerapporteerd aan [naam 3] [HR-afdeling van BOG en Boxx, Rb].
Graag ontvang ik per ommegaande je bevestiging dat de facturen betaald worden. Tot die tijd leg ik mijn werkzaamheden voor Boxx neer.
(…)’
2.12.
Vervolgens heeft [naam 1] dezelfde dag onder meer het volgende teruggeschreven:
‘(…)
Ik ben het geheel niet met je eens. Opdracht was begeleiding van het team. Strategie en andere zaken horen daar niet bij tenzij met mij is overeengekomen. [naam 3] is HR (begeleiding team) en ik ben uiteindelijk diegene waar marketing onder valt. En ik heb geen toestemming gegeven. Dus graag een credit.
En jammer dat je stopt omdat het werk (begeleiding team) waar ik je voor inhuurde prima was.
(…)
Je 2e factuur behelst ook flink wat uren aan bijl pr. volgens je nota.
En het is mijn geld (uren) dus redelijker als eerst vraagt. Hadden we ook met de PR berichtjes op zondag die ik tegenhield.
Ik wil je nl enkel inzetten waarvan ik denk wat goed is
(…)’
2.13.
Op 19 oktober 2022 heeft [eiser] factuur [fact.nr. 1] gecrediteerd en factuur [fact.nr. 4] gestuurd voor 33,5 uur in juli en 35 uur in augustus van in totaal € 13.261,60 (incl. btw).
2.14.
Tot op heden heeft [eiser] geen betaling ontvangen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, BOG veroordeelt tot betaling van:
I € 24.296,80 aan openstaande facturen,
II € 1.980,31 aan buitengerechtelijke incassokosten,
III de wettelijke handelsrente over voorgaande bedragen,
IV de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente,
V de nakosten.
3.2.
Kort gezegd legt [eiser] daaraan ten grondslag dat zij de afgesproken werkzaamheden heeft uitgevoerd en dat BOG de daarvoor gefactureerde vergoeding moet betalen.
3.3.
BOG betwist de verschuldigdheid van de facturen en concludeert tot afwijzing van de vorderingen met een veroordeling van [eiser] in de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen staat vast dat [eiser] de gefactureerde werkzaamheden heeft verricht. De vraag is in hoeverre BOG daarvoor moet betalen. BOG verweert zich tegen de hoogte van de facturen om een viertal redenen.
Aantal uren
4.2.
Ten eerste betwist BOG dat het aantal gefactureerde uren binnen de opdracht valt. De opdrachtrelatie behelsde vanaf augustus slechts twee uur per maand voor uitsluitend het coachen van [naam 2] . Dat staat in de opdrachtovereenkomst. Daarom is BOG alleen bereid om € 7.744,= te betalen voor 33,5 uur in de maand juli. Voor de periode vanaf augustus had [eiser] nooit meer dan twee uur per maand in rekening mogen brengen, aldus steeds BOG.
4.3.
[eiser] stelt dat zij na terugkomst van vakantie met [naam 1] heeft besproken hoe tevreden hij was. Daarbij is volgens [eiser] mondeling afgesproken dat zij ook vanaf augustus het volledige marketingteam zou begeleiden en dus niet uitsluitend [naam 2] .
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat uit de feitelijke gang van zaken genoegzaam blijkt dat er wilsovereenstemming was over het voorzetten van de begeleiding van het volledige marketingteam. [eiser] heeft dat vanaf augustus nog maandenlang gedaan, zonder dat haar is gevraagd daarmee op te houden. Dat [naam 1] niet vaak op de werkvloer was, maakt dit niet anders. Het is de verantwoordelijkheid van [naam 1] als directeur om te weten wat er in de onderneming gebeurt en het is niet waarschijnlijk dat [naam 1] in het geheel niet op de hoogte was van de activiteiten van [eiser] . Bovendien heeft [naam 1] op 27 september 2022 na ontvangst van de eerste factuur geschreven dat hij blij was met [eiser] inzet ‘voor het team’ (zie onder 2.8). Dat dit mailbericht alleen naar de twee uur per maand coaching van [naam 2] zou verwijzen, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Ook in het latere sms-verkeer wordt door [naam 1] tot in oktober gesproken over de begeleiding van het hele team en dat [naam 1] het jammer vond dat [eiser] dit werk in oktober neerlegde (zie onder 2.12). In de opdrachtovereenkomst wordt de begeleiding – naast het coachen van [naam 2] – geschat op ongeveer 16 uur per week (zie onder 2.4). Dat aantal wordt niet overschreden door het aantal uren dat [eiser] heeft gerekend.
Type werkzaamheden
4.5.
Daarnaast voert BOG aan dat [eiser] andere werkzaamheden heeft verricht dan was overeengekomen. [eiser] schoof aan bij besprekingen en brainstormsessies met externe partijen, zoals Bijl en een bedrijf dat partijen Global noemen. [eiser] had daar volgens BOG toestemming voor moeten vragen.
4.6.
[eiser] stelt dat zij op verzoek van het team gesprekken met externe partijen bijwoonde om in kaart te brengen wat er aan begeleiding nodig was. Om de discussie over de hoogte van de eerste factuur te beëindigen heeft [eiser] de uren die te maken hadden met Bijl gecrediteerd.
4.7.
Bij het antwoord op de vraag welk type werkzaamheden precies binnen de opdracht vallen, komt het aan op de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling(en) van deze overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
4.8.
De uren die [eiser] heeft gemaakt door aan te sluiten bij afspraken van het marketingteam met Bijl zijn gecrediteerd. De andere uren heeft [eiser] voldoende gespecificeerd en toegelicht. Onderdeel van de werkzaamheden was het inventariseren van de werkzaamheden van het marketingteam. Ook was [eiser] gevraagd het team te begeleiden. Dat [eiser] in dat kader het marketingteam in actie wilde zien en aanschoof bij externe gesprekken is begrijpelijk. Daarbij bleef [eiser] binnen het vooraf geschatte aantal uren (zie onder 4.4). [naam 1] heeft meermaals geuit dat hij tevreden was over hoe [eiser] de begeleiding vormgaf (zie onder 2.8 en 2.12). De werkzaamheden vallen dus niet buiten de opdracht. BOG is daarom een vergoeding verschuldigd voor de gefactureerde werkzaamheden.
Redelijk loon
4.9.
BOG voert ten derde aan dat zij enkel een redelijk loon van € 3.545,30 voor het meerdere boven € 7.744,= hoeft te betalen (samen € 11.289,30), omdat voor het meerwerk geen prijsafspraken zijn gemaakt. Zoals overwogen is er echter geen sprake van meerwerk, aangezien [eiser] voldoende heeft gespecificeerd en toegelicht dat haar werkzaamheden binnen de opdracht vallen. Voor zover wel sprake zou zijn van meerwerk, volgt bovendien uit artikel 7:405 BW dat voor een redelijk loon kan worden aangesloten bij wat partijen voorheen rekenden. BOG heeft op zitting nog aangevoerd dat er verschillende typen werkzaamheden moeten worden onderscheiden met ieder een eigen tarief, maar dat is niet wat partijen hebben afgesproken. BOG is dus het gefactureerde loon verschuldigd.
Opschorting en verrekening
4.10.
Tot slot heeft BOG aangevoerd dat [eiser] onbevoegd aan Bijl opdracht heeft gegeven om een presentatie te geven over een reclamestrategie voor Boxx. Deze reclamestrategie acht BOG waardeloos, waardoor de kosten daarvan als schade moeten worden gezien. In eerste instantie deed BOG een beroep op opschorting zolang deze schade niet is vergoed, maar op zitting heeft zij dit aangepast naar een beroep op verrekening. Reden daarvoor was dat inmiddels een procedure met Bijl is uitgelopen op een regeling waarbij BOG € 7.500,= aan Bijl moet betalen. Omdat BOG dit als schade ziet, wil zij dit bij wijze van verrekening in mindering zien op de vordering van [eiser] .
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat dit verrekeningsverweer onvoldoende is gesubstantieerd. [eiser] heeft gemotiveerd weersproken dat zij een opdracht aan Bijl heeft gegeven en dat er als gevolg daarvan schade is ontstaan, aangezien Bijl op basis van een vaste maandelijkse vergoeding voor Boxx werkte. De relatie tussen de schikking tussen Boxx en Bijl en het handelen van [eiser] in het kader van de overeenkomst met BOG is onvoldoende duidelijk geworden. Niet is gebleken dat [eiser] in de opdrachtovereenkomst is tekortgeschoten of dat er een andere grond is voor aansprakelijkheid van [eiser] . De gegrondheid van het verrekeningsverweer is daarmee niet op eenvoudige wijze vast te stellen in de zin van artikel 6:136 BW. Daarom faalt dit verweer.
Slotsom
4.12.
BOG zal de facturen moeten voldoen en wordt daarom veroordeeld tot betaling van € 24.296,80. Daarmee wordt de hoofdsom toegewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.13.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, onder verwijzing naar sommatiebrieven van een incassobureau en haar advocaat. Het gevorderde bedrag van € 1.980,31 is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief van € 1.017,97. Dit laatste bedrag zal de rechtbank toewijzen.
(Handels)rente
4.14.
[eiser] vordert volgens haar petitum de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over ‘de gevorderde bedragen’. Volgens het lichaam van de dagvaarding vordert zij slechts wettelijke handelsrente over de hoofdsom. Buitengerechtelijke kosten zijn een vorm van vermogensschade uit artikel 6:96 BW, waarover alleen de ‘gewone’ rente uit artikel 6:119 BW verschuldigd kan zijn. De rechtbank begrijpt daarom de vordering zo dat [eiser] handelsrente vordert over de hoofdsom en daarnaast gewone rente vordert over de buitengerechtelijke incassokosten.
4.15.
De handelsrente over de hoofdsom is niet afzonderlijk weersproken en zal worden toegewezen. Voor de aanvangsdatum is niet aangevoerd of gebleken dat er een uiterste dag van betaling is overeengekomen. Daardoor geldt volgens artikel 6:119a lid 2 aanhef en onder a BW als aanvangsmoment van de handelsrente de dertigste dag na de dag volgende op die waarop BOG de facturen heeft ontvangen. Dit wordt uitgesplitst onder de beslissing.
4.16.
De rente over de buitengerechtelijke incassokosten zal als niet afzonderlijk weersproken worden toegewezen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis. Het moment waarop [eiser] haar incassobureau en advocaat heeft betaald voor een eerdere aanvangsdatum, heeft zij niet onderbouwd gesteld.
Proceskosten
4.17.
BOG zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
- explootkosten € 109,22
- griffierecht € 1.301,=
- salaris advocaat € 1.532,= (2,0 punten x tarief € 766,=)
Totaal € 2.833,22
4.18.
BOG vordert over de proceskosten de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW. Ook deze rente zal als niet afzonderlijk weersproken worden toegewezen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis.
4.19.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt BOG tot betaling van € 24.296,80, en de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW:
- over € 7.937,60 vanaf 2 november 2022,
- over € 3.097,60 vanaf 12 november 2022,
- over € 13.261,60 vanaf 19 november 2022,
te rekenen tot aan de dag van volledige betaling.
5.2.
veroordeelt BOG tot betaling van € 1.017,97 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van algehele betaling,
5.3.
veroordeelt BOG in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 2.833,22, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag van algehele betaling,
5.4.
veroordeelt BOG in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,= aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat BOG niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,= aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Voetelink, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023.