3.3.Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte integraal van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Zij overweegt daartoe het volgende.
In de periode van 9 mei 2017 tot en met 20 juli 2018 is op verschillende data in totaal € 505.500,00 giraal overgemaakt vanaf bankrekeningen van besloten vennootschappen (bv’s) van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) op de bankrekening van [juwelier] . Verdachte heeft verklaard dat de stortingen zagen op betalingen voor aankopen van [persoon 2] (hierna: [persoon 2] ), aan wie hij in de tenlastegelegde periode sieraden en horloges heeft verkocht. [persoon 1] heeft bevestigd dat hij via de bankrekeningen van zijn bv’s heeft betaald voor aankopen van [persoon 2] bij [juwelier] .
De rechtbank is – met de officier van justitie – van oordeel dat op basis van verkregen informatie uit de onderzoeken Talio en Snowdon kan worden vastgesteld dat de rekeningen van [persoon 2] bij [juwelier] zijn betaald met crimineel geld. Daarmee is bewezen dat het geldbedrag van € 505.500,00 afkomstig is uit enig misdrijf.
Uit onderzoek Snowdon is namelijk naar voren gekomen dat op de bankrekeningen van de bv’s van [persoon 1] geldbedragen zijn terechtgekomen die niet zijn te herleiden tot legale inkomsten. Deze geldbedragen houden vermoedelijk verband met beleggings
fraudepraktijken. In onderzoek Talio wordt [persoon 1] verdacht van witwassen door het verrichten van financiële diensten voor leden van de criminele organisatie rondom [persoon 2] , jegens wie de verdenking is ontstaan dat zij zich onder andere bezighoudt met cocaïnehandel. Uit financieel onderzoek naar het inkomen van [persoon 2] is niet gebleken dat zij over enig legaal inkomen of vermogen beschikte om in haar levensonderhoud te voorzien. Hoewel uit financieel onderzoek niet naar voren is gekomen dat geld van [persoon 2] op de bankrekeningen van de bv’s van [persoon 1] is terechtgekomen, kan uit de verklaring van [persoon 1] worden afgeleid dat er op enigerlei wijze crimineel geld van (de organisatie van) [persoon 2] naar hem is gevloeid als terugbetaling voor de aankopen bij [juwelier] die hij vanuit zijn bv’s voor haar financierde.
De rechtbank is – met de officier van justitie en de raadsvrouw – van oordeel dat níet is bewezen dat verdachte wist dat de rekeningen vanuit [juwelier] aan [persoon 2] werden betaald met geld dat afkomstig was uit enig misdrijf. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat verdachte deze criminele herkomst evenmin redelijkerwijs moest vermoeden.
Verdachte heeft verklaard dat hij de facturen voor aankopen van [persoon 2] op naam heeft laten stellen van de bv’s omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat dit bv’s van [persoon 2] waren, waarin [persoon 1] de functie had van financiële man. Volgens verdachte is het niet uitzonderlijk dat rekeningen van vermogende klanten, zoals [persoon 2] , worden betaald via bv’s en/of een financiële man die daarvoor is aangesteld. Ook het bestellen van meerdere dure aankopen binnen een termijn van veertien maanden is volgens verdachte geen uitzonderlijke situatie.
Uit het dossier blijkt niet dat verdachte ervan op de hoogte was dat de aankopen van [persoon 2] werden betaald door bv’s die niet van haar zijn of niet aan haar kunnen worden gelinkt. Daarnaast kon van verdachte niet worden verwacht dat hij zou onderzoeken of tussen [persoon 2] en de bv’s een link bestond, omdat op basis van de regelgeving ter voorkoming van witwassen (de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) als uitgangspunt geldt dat juweliers bij girale betalingen niet zijn verplicht tot een klantenonderzoek. Dit is ook begrijpelijk omdat bij girale betalingen een financiële instelling betrokken is, die wél is gehouden tot een zogenoemd ‘know-your-customer’ onderzoek. Een (verkoper van) een winkel heeft die (wettelijke) verplichting in beginsel niet.
Tot slot oordeelt de rechtbank dat er in dit specifieke geval ook geen bijzondere omstandigheden zijn die toch zouden nopen tot verdergaand onderzoek door verdachte naar de relatie tussen [persoon 2] en de bv’s. De verklaring van verdachte over de gebruikelijke wijze van betaling door vermogende klanten bij juweliers – te weten via bv’s en/of een financieel vertegenwoordiger – is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk. Dat geldt ook voor de verklaring van verdachte dat de hoeveelheid aankopen door [persoon 2] niet uitzonderlijk is in de juweliersbranche. Dat [persoon 2] ook wel eens iemand meenam naar [juwelier] en ook wel eens iets kocht dat voor een ander bestemd was, is dat evenmin. Anders dan de officier van justitie heeft betoogd, blijkt nergens uit dat [persoon 2] van meet af aan op rekening mocht betalen, nog los van de vraag wat daaruit zou kunnen worden afgeleid over de herkomst van het geld waarmee werd betaald. Verder heeft de officier van justitie gewezen op de inhoud van chatgesprekken, e-mails en telefoongesprekken van verdachte met [persoon 2] of [persoon 1] . Uit deze communicatie kan niet worden afgeleid dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat aankopen van [persoon 2] werden betaald met crimineel geld. Verdachte communiceerde met [persoon 2] over bestellingen en met [persoon 1] over de betalingen. Dit verbaast niet gelet op bovengenoemde veronderstelling van verdachte over de eigendom van de bv’s en de functie die [persoon 1] daarin volgens verdachte vervulde. Met betrekking tot de chatgesprekken met [persoon 2] heeft de officier van justitie verder betoogd dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de aankopen van [persoon 2] met crimineel geld werden betaald, omdat hij met haar communiceerde via Telegram. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn voorkeur uitgaat naar communicatie met klanten via Telegram, omdat foto’s van sieraden en horloges via dit communicatieplatform op een gebruiksvriendelijke wijze kunnen worden doorgestuurd. Daarnaast communiceert verdachte naar eigen zeggen het liefst met klanten via één communicatieplatform, zodat de gespreksgeschiedenis makkelijker inzichtelijk blijft. Omdat [persoon 2] de ene keer gebruik maakte van Telegram en de andere keer van WhatsApp, heeft hij haar voorgesteld om voortaan alleen Telegram te gebruiken. Communicatie via Telegram is naar het oordeel van de rechtbank – anders dan de officier van justitie lijkt te betogen – niet alleen voorbehouden aan criminelen. De verklaring die verdachte heeft afgelegd over de redenen voor zijn uitnodiging aan [persoon 2] om voortaan via Telegram te communiceren, vindt de rechtbank bovendien geloofwaardig. Verder heeft de officier van justitie gewezen op de vermissing van [persoon 2] in oktober 2019, die mogelijk verband houdt met haar criminele activiteiten en waarover in de media veelvuldig werd bericht. Omdat deze vermissing (en de daarmee gepaard gaande media-aandacht) ruim na de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden, kan uit deze omstandigheid geen wetenschap of vermoeden bij verdachte worden afgeleid met betrekking tot de criminele herkomst van het geld waarmee de aankopen van [persoon 2] aan [juwelier] zijn betaald. De rechtbank gaat ook voorbij aan de kwestie rondom de aangifte van [aangever] tegen verdachte – waaruit volgens het openbaar ministerie zou blijken dat verdachte wist of moest vermoeden dat [persoon 2] en/of [persoon 1] zich bezighouden met criminele activiteiten – omdat deze zaak door het openbaar ministerie is geseponeerd. Omstandigheden als de lange staat van dienst van verdachte als verkoper in de juweliersbranche en de populariteit van Rolex horloges in het criminele circuit in het algemeen, kunnen tot slot niet bijdragen aan een redelijkerwijs moeten vermoeden van betaling met crimineel geld in een specifiek geval.
Gelet op voorgaande overwegingen is de rechtbank van oordeel dat op grond van de zich in het dossier bevindende gegevens, ook in onderling verband en samenhang bezien, niet kan worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de aankopen van [persoon 2] werden gefinancierd met geld dat afkomstig was uit enig misdrijf en ook niet dat verdachte gehouden was daar nader onderzoek naar te doen.
Dat [persoon 2] en (de bv’s van) [persoon 1] wisten van de criminele herkomst van het geld waarmee de aankopen bij [juwelier] werden gefinancierd, kan op basis van het dossier wel worden vastgesteld. Verdachte kan echter alleen als medepleger van witwassen worden aangemerkt als bewezen kan worden dat hij nauw en bewust heeft samengewerkt met degene die witwast. In het vereiste van de nauwe en bewuste samenwerking ligt zogenoemd “dubbel opzet” besloten. Dat betekent dat voor een bewezenverklaring van medeplegen bij verdachte zowel opzet gericht op de samenwerking is vereist als opzet van verdachte (al dan niet in voorwaardelijke vorm) op het grondfeit (de te verrichten gedraging), in dit geval witwassen. Vereist is dus dat twee of meer personen bewust samenwerken met het oog op het verrichten van het tenlastegelegde feit. Het ontbreken van het vereiste opzet bij een van de beiden (in dit geval bij verdachte) betekent dus dat niet gesproken kan worden van bewuste samenwerking op het opzettelijk begaan van het delict. Eenzelfde dubbel opzet vereiste geldt voor de medeplichtigheid aan witwassen.
Nu niet kan worden vastgesteld dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het plegen van de te verrichten gedraging witwassen (het gronddelict) kan niet worden bewezen dat aan de zijde van verdachte sprake is van medeplegen van dan wel medeplichtigheid aan witwassen.
Verdachte wordt daarom van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken.