ECLI:NL:RBAMS:2023:5424

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
23 augustus 2023
Publicatiedatum
23 augustus 2023
Zaaknummer
10405676 \ CV EXPL 23-4221
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling voor werkzaamheden met opschorting vanwege schade

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, vordert eiser, [eiser], betaling van een bedrag van € 9.847,61 van gedaagde, [gedaagde], voor werkzaamheden die zijn verricht in opdracht van gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 10 maart 2023, gevolgd door een tussenvonnis op 19 mei 2023 en een mondelinge behandeling op 26 juni 2023. Eiser heeft een aircosysteem geleverd en geplaatst, maar er ontstond een lekkage die schade aan de vloer veroorzaakte. Gedaagde heeft een deel van de aanneemsom betaald, maar heeft de betaling van de resterende som opgeschort vanwege de schade. Eiser heeft zijn eis verminderd na een uitkering van zijn verzekeraar voor de schade. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde erkent dat hij geld verschuldigd is aan eiser, maar dat hij de betaling wil opschorten vanwege de schade. De rechter heeft geoordeeld dat gedaagde geen recht heeft op opschorting van de betaling, omdat hij zelf niet tijdig de schade heeft onderbouwd. Uiteindelijk is gedaagde veroordeeld tot betaling van € 6.898,81, inclusief rente en kosten, en is hij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANKAMSTERDAM
Civiel recht
Kantonrechter
Zaaknummer: 10405676 \ CV EXPL 23-4221
Vonnis van 25 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 10 maart 2023, met producties,
- de conclusie van antwoord (aangeduid als conclusie van dupliek),
- het tussenvonnis van 19 mei 2023, waarin een mondelinge behandeling is bepaald,
- de aanvullende producties 7 tot en met 11 van [eiser] ,
- de mondelinge behandeling van 26 juni 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt
- de akte vermindering van eis van [eiser] , ingekomen ter griffie op 25 juli 2023.
1.2.
Met de akte vermindering van eis heeft [eiser] de kantonrechter medegedeeld dat zij de hierna in rechtsoverweging 4.4 te noemen herstelfactuur bij haar verzekeraar heeft ingediend. Het geclaimde bedrag bedraagt € 1.961,00. Na aftrek van het eigen risico van [eiser] van € 1.000,00 heeft de verzekeraar een bedrag uitgekeerd van € 961,00. [eiser] heeft haar eis verminderd met € 1.961,00.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] heeft in opdracht van [gedaagde] een aircosysteem geleverd en geplaatst bij een klant van [gedaagde] .
2.2.
[eiser] is op vrijdag 9 juli 2021 begonnen met de werkzaamheden. Die dag is onder andere een buitenunit op het dak geplaatst.
2.3.
Op zondag 11 juli 2021 is binnenshuis een lekkage ontdekt. Deze lekkage is ontstaan doordat de leidingen op het dak niet goed waren afgewerkt. [gedaagde] heeft [eiser] dezelfde dag telefonisch op de hoogte gebracht van de lekkage. Ook heeft [gedaagde] binnenshuis en op het dak schadebeperkende maatregelen laten treffen.
2.4.
Als gevolg van de lekkage is binnenshuis schade aan de houten vloer ontstaan.
2.5.
Na aanvang van de werkzaamheden heeft [gedaagde] de helft van de aanneemsom betaald. Partijen hebben afgesproken dat betaling van de andere helft na oplevering plaatsvindt. Op 3 november 2021 heeft [eiser] [gedaagde] een factuur verstuurd ter hoogte van € 8.174,15 inclusief btw voor de tweede termijn. Op de factuur staat als vervaldatum 17 november 2021.
2.6.
Op 23 december 2021 en 10 januari 2022 heeft [eiser] een betalingsherinnering aan [gedaagde] gestuurd.
2.7.
Op 25 februari, 8 maart en 19 maart 2022 heeft incassobedrijf Intrum [gedaagde] namens [eiser] verzocht de openstaande factuur te betalen, vermeerderd met rente en incassokosten.
2.8.
Op 1 april 2022 heeft [gedaagde] kort gezegd in een e-mail aan Intrum geschreven dat als gevolg van de werkzaamheden van [eiser] schade aan de vloer is ontstaan ter hoogte van € 2.367,25. Ook staat in de e-mail dat [gedaagde] het nog te betalen bedrag heeft gereserveerd en dat het schadebedrag hierop in mindering moet worden gebracht.
2.9.
In juli en augustus 2022 heeft Intrum [gedaagde] opnieuw verzocht de rekening te betalen. In een e-mail van 24 augustus 2022 heeft [gedaagde] op deze verzoeken gereageerd en het standpunt uit de e-mail van 1 april 2022 herhaald.
2.10.
Op 22 september 2022 heeft [eiser] een schademelding gedaan bij zijn verzekeraar. Hierna hebben zowel de verzekeraar als [eiser] om een factuur van de reparatie van de vloer verzocht.
2.11.
Op 21 februari 2023 heeft Intrum [gedaagde] verzocht de schade te onderbouwen en aangekondigd dat gerechtelijke stappen zullen worden ondernomen als de onderbouwing uitblijft.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat bij dagvaarding dat de kantonrechter [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeelt tot betaling van:
I. € 9.847,61, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 8.174,15, te berekenen vanaf 9 maart 2023 tot de dag der algehele voldoening;
II. de proceskosten.
3.2.
[eiser] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat hij op grond van de overeenkomst met [gedaagde] recht heeft op betaling voor de verrichte werkzaamheden. Omdat [gedaagde] de factuur niet tijdig heeft betaald en meerdere aanmaningen zijn verstuurd, maakt [eiser] daarnaast aanspraak op vergoeding van wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
[gedaagde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde] erkent dat hij geld aan [eiser] verschuldigd is voor de verrichte werkzaamheden. [gedaagde] heeft de juistheid van de oorspronkelijke factuur van € 8.174,15 niet betwist. De vordering van [eiser] komt daarom in beginsel voor toewijzing in aanmerking.
4.2.
[gedaagde] voert niettemin aan dat hij herstelwerkzaamheden heeft laten verrichten aan de vloer, dat de kosten van de herstelwerkzaamheden voor rekening van [eiser] komen en dat het factuurbedrag minus deze kosten is gereserveerd. De kantonrechter begrijpt hieruit dat [gedaagde] vindt dat hij het bedrag van zijn schade mag verrekenen met het factuurbedrag en voor het overige betaling mag opschorten. Hierna zal worden beoordeeld of [gedaagde] een tegenvordering heeft op [eiser] en zo ja of dat betekent dat [gedaagde] niet meer gehouden is de vordering van [eiser] te betalen.
4.3.
Partijen zijn het erover eens dat een lekkage heeft plaatsgevonden en dat deze lekkage het gevolg is van de manier waarop [eiser] de leidingen op het dak heeft afgewerkt. Partijen hebben in deze procedure echter andersluidende standpunten ingenomen over de hoogte van de schade (de kosten van de herstelwerkzaamheden).
4.4.
Tijdens de zitting heeft [gedaagde] als onderbouwing van de kosten van de herstelwerkzaamheden een offerte/factuur overgelegd van Brandsteen Afbouw & Renovatie van 27 december 2021 voor een bedrag van € 1.961,00 exclusief btw (hierna:
de herstelfactuur).
4.5.
[eiser] heeft tijdens de zitting de juistheid van de herstelfactuur betwist. Uit de akte eisvermindering van [eiser] blijkt echter dat hij nadien de herstelfactuur bij zijn verzekeraar heeft ingediend. Deze heeft de claim van [eiser] geaccepteerd en - na aftrek van het eigen risico van [eiser] van € 1.000,00 - een bedrag van € 961,00 aan [eiser] uitgekeerd. Daarna heeft [eiser] zijn vordering verminderd met € 1.961,00.
4.6.
Uit het feit dat [eiser] de door [gedaagde] gestelde schade bij haar verzekeraar heeft geclaimd blijkt dat hij de omvang van de door [gedaagde] gestelde schade niet langer betwist. Deze kan worden begroot op het bedrag van de herstelfactuur. De daarop volgende vermindering van eis komt er op neer dat [eiser] het bedrag dat hij als schadevergoeding verschuldigd is aan [gedaagde] heeft voldaan door verrekening met een deel van zijn vordering vanwege de door hem verrichte werkzaamheden.
4.7.
[gedaagde] heeft geen ander verweer gevoerd tegen de vordering van [eiser] wat betreft de hoofdsom dan dat [eiser] de schade als gevolg van de lekkage moet voldoen. Omdat [eiser] deze schade door verrekening heeft voldaan is de hoofdsom van [eiser] voor het overige toewijsbaar. Het verdere verweer van [gedaagde] dat hij betaling van zijn schuld (na aftrek van de schadevergoeding) mag opschorten wordt verworpen. [gedaagde] had immers zelf eerder met een verrekeningsverklaring er voor kunnen zorgen dat zijn schadevordering werd voldaan.
4.8.
[gedaagde] wordt daarom veroordeeld tot betaling van een bedrag van in hoofdsom € 6.213,15 (€ 8.174,15 - € 1.961,00).
Rente en kosten
4.9.
[gedaagde] voert aan dat het onterecht is dat [eiser] rente en kosten vordert, omdat [eiser] geen verantwoordelijkheid heeft genomen bij het oplossen van de schade en het te lang heeft geduurd voordat de schade bij de verzekeraar is gemeld. De kantonrechter ziet hierin geen aanleiding om de rente en buitengerechtelijke incassokosten af te wijzen of te matigen. Het lag op de weg van [gedaagde] om de schade te onderbouwen, ongeacht of [eiser] verzekerd is. Dat heeft [gedaagde] niet eerder gedaan dan door het inbrengen van de herstelfactuur tijdens de mondelinge behandeling. Hiervoor in rechtsoverweging 4.7 is uiteengezet dat [gedaagde] niet bevoegd was om de betaling van zijn schuld, bestaande uit het bedrag voor de werkzaamheden na aftrek van zijn schade, op te schorten. [gedaagde] heeft dus mede er zelf voor gezorgd dat de rente en buitengerechtelijke incassokosten zijn ontstaan en opgelopen. Bij de bepaling van de rente en kosten die aan [eiser] toekomen zal de kantonrechter er niettemin rekening mee houden dat [gedaagde] zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [eiser] het bedrag van de herstelfactuur verschuldigd was aan [gedaagde] . De rente en kosten zullen derhalve worden toegewezen over de hoofdsom die, na eisvermindering, wordt toegewezen en niet over het hogere bedrag dat [eiser] bij dagvaarding heeft gevorderd.
4.10.
De vordering van [eiser] betreft een handelsvordering waarop artikel 6:119a BW van toepassing is. De wettelijke handelsrente is verschuldigd over het toe te wijzen bedrag van € 6.213,15 vanaf 18 november 2021 (zijnde de dag na de vervaldatum van de factuur van 3 november 2021) tot de dag van volledige betaling. De wettelijke handelsrente zal daarom worden toegewezen zoals gevorderd vanaf 9 maart 2023.
4.11.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit bepaalde tarief, omdat dat bedrag gebaseerd is op de aanvankelijk gevorderde (hogere) hoofdsom. De kantonrechter wijst het bedrag daarom toe tot het wettelijke tarief van € 685,66.
4.12.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
6.213,15
- buitengerechtelijke incassokosten
685,66
+
Totaal
6.898,81
4.13.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiser] als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
110,03
- griffierecht
244,00
- salaris gemachtigde
660,00
(2,00 punten × € 330,00)
Totaal
1.014,03
4.14.
De nakosten worden (ambtshalve) begroot en toegewezen op de manier die onder 5.3 wordt vermeld.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 6.898,81, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over een bedrag van € 6.213,15 met ingang van 9 maart 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.014,03,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten die na dit vonnis ontstaan, begroot op € 132,00, te vermeerderen met de explootkosten van betekening als [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en het vonnis vervolgens wordt betekend,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. Molenaar, kantonrechter, bijgestaan door mr. C.C.H. Hersbach, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2023.