ECLI:NL:RBAMS:2023:5395

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 augustus 2023
Publicatiedatum
22 augustus 2023
Zaaknummer
13-061242-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling, opzettelijke vrijheidsberoving en bedreiging van ex-partner met gevangenisstraf en contactverbod

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 16 augustus 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner gedurende vijf uur in zijn auto heeft vastgehouden. De verdachte heeft de aangeefster, zijn ex-partner, mishandeld en bedreigd. De rechtbank heeft de verklaring van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door bewijs zoals letsel en getuigenverklaringen. De verdachte is beschuldigd van drie feiten: mishandeling, opzettelijke vrijheidsberoving en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster heeft mishandeld door haar meerdere keren te slaan en te trappen, en dat hij haar wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd door haar in zijn auto te houden tegen haar wil. De bedreiging vond plaats via een telefoongesprek waarin de verdachte dreigende woorden heeft geuit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en heeft een contact- en locatieverbod opgelegd. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot betaling van schadevergoeding voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Team Strafrecht
Parketnummer: 13/061242-23
Datum uitspraak: 16 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag 1] 1993,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
nu gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [penitentiaire inrichting] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.L. Wagenaar en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van wat de benadeelde partij [slachtoffer] en haar advocaat mr. J.R. Mekkes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in Amsterdam en/of Almere en/of Gooise Meren heeft schuldig gemaakt aan
Feit 1
het mishandelen van [slachtoffer] op 19 februari 2023;
Feit 2
opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van haar vrijheid beroven en beroofd houden binnen een tijdsbestek van vijf uren op 19 februari 2023;
Feit 3
het bedreigen van [slachtoffer] met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling op 25 februari 2023.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Ibij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie vindt dat de drie ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft zij aangevoerd dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is. De verklaring is gedetailleerd en wordt op diverse punten ondersteund door andere bewijsmiddelen. Onder meer door het geconstateerde letsel, de bevindingen van de politie bij de 112-melding en bij het tankstation, de chatgeschiedenis met [persoon 1] en de getuigenverklaring van [persoon 2] .
Ten aanzien van feit 3 acht de officier een screenshot met het tijdstip van het telefoongesprek en de bevinding uit de historische gegevens dat verdachte aangeefster op dat tijdstip heeft gebeld ondersteunend aan haar verklaring.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van alle feiten. Verdachte heeft ontkend dat hij de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
Ten aanzien van feit 1 en feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onaannemelijk is. Verdachte heeft iets te drinken voor aangeefster gekocht, heeft geholpen haar jumpsuit te sluiten en heeft haar tweemaal op een tankstation naar het toilet laten gaan. Bij een mishandeling en een vrijheidsberoving zou verdachte niet het welbevinden van aangeefster in de gaten houden en zou hij haar niet op een openbare plek naar het toilet hebben laten gaan. Ook is het onaannemelijk dat aangeefster in zo’n situatie de beschikking zou hebben gehad over haar tas en dat zij pas na een urenlange autorit zou bedenken dat zij een extra telefoon bij zich had.
Gelet op de verklaring van aangeefster en het onderzoek naar de telefonische contacten tussen verdachte en aangeefster is het aannemelijk dat aangeefster wraak op verdachte heeft willen nemen.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging verder aangevoerd dat er naast de verklaring van aangeefster geen bewijs is dat het letsel van aangeefster door verdachte is veroorzaakt. Uit het bekijken van de handen van verdachte blijkt niet dat hij het letsel heeft veroorzaakt. Daarnaast staat in de letselverklaring niet wanneer het letsel is ontstaan. Verder is het letsel ook niet verklaarbaar door de ten laste gelegde mishandeling. Aangeefster heeft namelijk met name letsel aan de rechterkant van haar lichaam. De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat de verklaring van getuige “ [persoon 2] ” onbetrouwbaar is. Aangeefster en [persoon 2] hebben voorafgaand aan de verklaring van [persoon 2] bij de politie contact met elkaar gehad. [persoon 2] heeft bovendien wisselend verklaard. Uit deze omstandigheden blijkt dat aangeefster de verklaring van [persoon 2] heeft beïnvloed. Ook het bericht aan [persoon 1] vormt geen steunbewijs voor feit 1, want het is niet duidelijk of het bericht op 19 februari 2023 is verzonden.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging verder aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is dat verdachte aangeefster van haar vrijheid heeft beroofd. Uit het dossier blijkt dat aangeefster voorafgaand aan het voorval vele malen contact met verdachte heeft gezocht. Het is onaannemelijk dat zij daarna niet vrijwillig bij verdachte in de auto zou zijn gestapt.
Aangeefster had bovendien gedurende de autorit op meerdere momenten uit kunnen stappen of iemand kunnen waarschuwen. Zij is zelfs meerdere malen buiten de auto geweest, maar is telkens weer teruggegaan naar de auto. Ook is er naast de verklaring van aangeefster geen bewijs dat verdachte de telefoon van aangeefster heeft afgenomen. Deze is door de politie onder de passagiersstoel gevonden. Verder is niet gebleken dat aangeefster van angst verstijfd was. Zij heeft verklaard dat zij heeft geprobeerd een man duidelijk te maken dat hij de politie moest bellen, maar vervolgens heeft zij niets tegen de politie gezegd. Deze omstandigheden maken dat aangeefster niet van haar vrijheid beroofd is gehouden.
Ten aanzien van feit 3 heeft de verdediging aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is. Door de politie is niet vastgesteld dat het opgenomen gesprek op 25 februari 2023 heeft plaatsgevonden. De politie heeft ook niet vastgesteld dat de stem op de opname als die van verdachte wordt herkend. Daarnaast zijn de ten laste gelegde bewoordingen te onbepaald om als een bedreiging te kunnen worden aangemerkt.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen, zoals opgenomen in bijlage II bij dit vonnis, wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling, de opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving en de bedreiging van aangeefster. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat aangeefster en verdachte op 19 februari 2023 gedurende ongeveer vijf uur samen in de auto van verdachte hebben gezeten en rondgereden. Verbalisanten treffen hen samen aan om 04.41 uur bij een tankstation. Zij zien op dat moment letsel rondom het rechteroog en bij de lip van aangeefster.
3.3.1.
Betrouwbaarheid verklaring aangeefster
Aangeefster heeft bij haar aangifte en bij de latere verhoren op 7 maart 2023 bij de politie en op 24 april 2023 bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte haar tegen haar wil heeft meegenomen en vastgehouden in zijn auto en dat hij haar gedurende deze autorit heeft mishandeld. In tegenstelling tot de verdediging vindt de rechtbank de verklaringen van aangeefster betrouwbaar.
De rechtbank constateert dat aangeefster in de betreffende nacht 112 heeft gebeld. In dit telefoongesprek heeft zij aangegeven dat zij met verdachte mee moest en dat hij haar helemaal in elkaar had geslagen. Ook tegen de direct ter plaatse gekomen politie heeft zij verteld dat verdachte haar tegen haar wil heeft vastgehouden en dat hij haar heeft mishandeld. Hetgeen zij in de latere verhoren hierover verklaart, komt hier mee overeen en zij verklaart consistent.
Bovendien worden de verklaringen van aangeefster op meerdere punten ondersteund. Als de verbalisanten ter plaatse komen bij het tankstation waar aangeefster 112 heeft gebeld, zien zij dat aangeefster letsel heeft. Zij zien dat aangeefster aan het huilen is en dat zij geëmotioneerd is.
Daarnaast heeft aangeefster in haar verklaringen verschillende omstandigheden benoemd, die in het dossier worden bevestigd. Zo heeft zij verklaard dat ze richting de Meeuwenlaan zijn gereden en toen bij een tankstation kwamen. Op de camerabeelden bij het tankstation op de Johan van Hasseltweg, dicht bij de Meeuwenlaan, is het voertuig van verdachte te zien om 00.57 uur. Op de passagiersstoel wordt daarbij een schim van een persoon waargenomen. Daarnaast blijkt uit de historische telefoongegevens in het dossier dat aangeefster die nacht is gebeld door haar vriendin [persoon 3] , hetgeen aangeefster ook heeft verklaard. Getuige [persoon 2] heeft bovendien, net als aangeefster, verklaard dat hij met verdachte en aangeefster telefonisch heeft gesproken nadat hij in de nacht werd gebeld.
Dit alles maakt de verklaringen van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig.
3.3.2.
Mishandeling (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat het letsel van aangeefster door verdachte is veroorzaakt. De verklaring van aangeefster wordt door andere bewijsmiddelen in het dossier ondersteund.
Op het moment dat verbalisanten ter plaatse komen, zien zij dat aangeefster letsel heeft. Zij hebben hiervan ook een foto gemaakt, die deel uitmaakt van het dossier. Daarnaast blijkt uit de letselrapportage Forensische Geneeskunde van 20 februari 2023 dat het letsel goed bij de door aangeefster beschreven toedracht past.
Getuige [persoon 2] heeft verklaard dat hij op 19 februari 2023 om 02.15 uur met verdachte en aangeefster telefonisch contact heeft gehad. Volgens [persoon 2] heeft verdachte in dit gesprek gezegd dat hij ‘haar’ bont en blauw heeft geslagen. De rechtbank acht de verklaring van [persoon 2] betrouwbaar en geloofwaardig. [persoon 2] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris op belangrijke punten consistent verklaard. Daarnaast wordt zijn verklaring ondersteund door de verklaringen van verdachte en aangeefster. Verdachte heeft namelijk verklaard dat hij die nacht met een man heeft gebeld. Aangeefster heeft verklaard dat verdachte die nacht heeft gebeld en in een gesprek met iemand heeft gezegd dat hij haar in elkaar heeft geslagen. Uit niets blijkt dat aangeefster de verklaring van [persoon 2] zou hebben beïnvloed.
Daarnaast is vanaf de telefoon van aangeefster naar [persoon 1] een bericht gestuurd met de inhoud: ‘Je vriendin is helemaal bont en blauw’. De rechtbank is van oordeel dat uit de screenshot van het bericht naar [persoon 1] blijkt dat dit bericht vanaf de telefoon van aangeefster op 19 februari 2023 om 00.22 uur is verstuurd.
Door de verdediging is aangevoerd dat het letsel aan de rechterflank van aangeefster niet past bij haar verklaring dat zij in de auto is geslagen. Dan zou er vooral aan de linkerkant van aangeefster letsel te zien moeten zijn. Aangeefster heeft in een aanvullend verhoor op vragen hieromtrent geantwoord dat zij tegen de deur en het raam is aangekomen toen zij in de auto werd geslagen. De rechtbank acht dit voldoende verklaring voor het letsel aan de rechterflank.
Verdachte heeft ontkend dat hij aangeefster heeft mishandeld. Verdachte heeft verklaard dat hij het letsel bij aangeefster niet heeft gezien. Hij zag alleen een paar krasjes in haar gezicht. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig, omdat aangeefster en verdachte vijf uur lang samen in de auto hebben gezeten, aangeefster ook is uitgestapt en weer naar de auto is toegelopen in het licht van een tankstation en het letsel, gezien de hierboven genoemde foto, heel zichtbaar was
De rechtbank acht op grond van al het voorgaande bewezen dat verdachte aangeefster heeft mishandeld zoals tenlastegelegd.
3.3.3.
Opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving (feit 2)
De rechtbank acht op basis van de bewijsmiddelen ook bewezen dat verdachte opzettelijk aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd.
Vrijspraak, eerste gedachtestreepje
De rechtbank is het met de verdediging eens dat het aannemelijk is dat aangeefster vrijwillig bij verdachte in de auto is gestapt, nu aangeefster voorafgaand aan het voorval vele malen contact met verdachte heeft gezocht en uit de overige bewijsmiddelen niet volgt dat verdachte aangeefster onder bedreiging van geweld heeft gedwongen in zijn voertuig te stappen. Verdachte wordt hiervan dan ook vrijgesproken.
Bewijsoverweging
De rechtbank overweegt dat er gedurende de autorit zo’n dreigende situatie vanuit verdachte is ontstaan dat er sprake is geweest van een opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving. Gelet op de verklaring van aangeefster, is de rechtbank van oordeel dat verdachte de bedreigingen tegen aangeefster en haar ouders heeft geuit. De rechtbank gaat er daarnaast van uit dat verdachte de telefoon van aangeefster onder zich had. De verklaring van aangeefster op dit punt wordt ondersteund door het bericht dat verdachte vanaf de telefoon van aangeefster naar haar vriendin [persoon 1] heeft verzonden en ook doordat verdachte vanaf de telefoon van aangeefster met [persoon 2] heeft gesproken. Ook heeft de rechtbank onder feit 1 vastgesteld dat verdachte aangeefster heeft mishandeld. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat aangeefster midden in de nacht voor lange tijd, in een tijdsbestek van vijf uur, bij verdachte in de auto heeft gezeten.
Het alternatieve scenario dat verdachte heeft geschetst, namelijk dat aangeefster vrijwillig in de auto is blijven zitten, acht de rechtbank op grond van het voorgaande niet geloofwaardig.
Dit tezamen heeft zo’n angstaanjagende situatie opgeleverd dat de rechtbank het aannemelijk acht dat aangeefster niet weg heeft kunnen gaan of lange tijd geen actie heeft kunnen ondernemen, ook al heeft zij hiertoe meerdere malen de gelegenheid gehad. Dat aangeefster in zo’n emotionele en angstige staat was, wordt ook ondersteund door de bevindingen van de politie ter plaatse en uit de 112-melding.
In het oordeel van de rechtbank weegt mee dat op de camerabeelden bij het tankstation op de Nieuwe Hemweg te zien is dat verdachte heeft geprobeerd weg te rijden toen een politievoertuig langs kwam.
3.3.4.
Bedreiging (feit 3)
De rechtbank acht daarnaast op basis van de bewijsmiddelen bewezen dat verdachte aangeefster heeft bedreigd zoals onder feit 3 ten laste gelegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Op basis van de processen-verbaal vanaf pagina’s 86 en 139 kan worden vastgesteld dat op 25 februari 2023 om 12.12 uur met het telefoonnummer van verdachte naar aangeefster is gebeld en dat dit gesprek 22 seconden heeft geduurd. Ook stelt de rechtbank vast dat in de opname van een telefoongesprek met aangeefster te horen is dat een man zegt: “Binnenkort gaat je vader om je huilen”. Op basis van de beelden van deze opname stelt de rechtbank vast dat dit telefoongesprek om 12.12 uur heeft plaatsgevonden. Aangeefster heeft verklaard dat dit gesprek op 25 februari 2023 heeft plaatsgevonden en dat zij de stem van verdachte heeft herkend. Gelet op deze omstandigheden concludeert de rechtbank dat het verdachte is geweest die op 25 februari 2023 deze uitspraak heeft gedaan.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat door de uitspraak “Binnenkort gaat je vader om je huilen” bij aangeefster in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat zij door verdachte het leven zou kunnen verliezen of zwaar lichamelijk letsel op zou kunnen lopen. Deze uitspraak is voldoende concreet om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank oordeelt dat deze uitspraak immers moet worden gezien binnen de context van de voor aangeefster angstaanjagende gebeurtenissen op 19 februari 2023.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen, waarin de redengevende feiten en omstandigheden zijn opgenomen, bewezen dat verdachte
Feit 1
op 19 februari 2023 in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door
- meerdere malen met zijn vlakke hand met kracht te slaan tegen het gezicht/hoofd/bovenlichaam van die [slachtoffer] , waarbij verdachte het volgende heeft gezegd: "Mijn handen beginnen pijn te doen, je krijgt nu stoten" en
- meerdere malen met zijn vuist met kracht te slaan/stoten tegen het gezicht/hoofd/bovenlichaam van die [slachtoffer] , en
- te trappen tegen het lichaam van die [slachtoffer] , en
- meerdere malen te slaan met een stok tegen het lichaam van die [slachtoffer] ;
Feit 2
op 19 februari 2023, in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door onder andere:
- de telefoon van die [slachtoffer] over te nemen en deze telefoon onder zich te houden, en
- gedurende een periode van een aantal uur die [slachtoffer] in het voertuig meermalen, heeft geslagen en gestompt tegen haar hoofd en/of lichaam met zijn handen en/of vuisten en/of stok, en
- die [slachtoffer] bij het uit het voertuig stappen de woorden toe te voegen: “ik rij over je heen” en “stap in of ik trek je de auto weer in”, en
- tijdens een tussenstop de auto zodanig dicht tegen een boom te parkeren dat de portier aan de bijrijderszijde niet voldoende ver geopend kon worden zodat het niet mogelijk was om uit te stappen, en
- meerdere malen verbale bedreigingen te uiten met betrekking tot de vader en moeder en ouders van die [slachtoffer] door die [slachtoffer] de woorden toe te voegen “ik ga wat door de ramen gooien bij de woning van jouw vader” en “ik ga de deur in brand steken” en “ik ga zuur in het gezicht van jouw moeder gooien” en “ik weet waar je vader werkt, ik zal hem laten mishandelen” en
- die [slachtoffer] voorafgaand aan een staandehouding door de politie de volgende woorden toe te voegen: “één verkeerde beweging en je bent de lul”, waardoor die [slachtoffer] , het voertuig en de aanwezigheid van de verdachte niet in vrijheid heeft kunnen verlaten, althans zich niet in vrijheid heeft kunnen bewegen, waarbij de voornoemde vrijheidsberoving heeft plaatsgevonden binnen een aaneengesloten tijdsbestek van ongeveer 5 uren;
Feit 3
op 25 februari 2023 in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] telefonisch dreigend de woorden toe te voegen "Binnenkort gaat je vader om je huilen".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie als bijzondere voorwaarden gevorderd een contactverbod met aangeefster en haar familie en een locatieverbod voor de woning, het werk en de school van aangeefster.
Verder heeft de officier van justitie gevorderd dat een contact- en gebiedsverbod als vrijheidsbeperkende maatregel in de zin van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan verdachte wordt opgelegd voor de duur van drie jaar. Deze vrijheidsbeperkende maatregel heeft dezelfde inhoud als de geëiste bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft gevraagd per overtreding veertien dagen hechtenis met een wettelijk maximum van zes maanden toe te passen.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en van de vrijheidsbeperkende maatregel verzocht.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
Bij een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten vindt de verdediging een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een taakstraf. De verdediging heeft geen bezwaar tegen het opleggen van een contactverbod met aangeefster en haar ouders. De verdediging verzoekt geen locatieverbod op te leggen, nu dit kan resulteren in een te grote beperking van de bewegingsvrijheid van verdachte.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling, opzettelijke vrijheidsberoving en bedreiging van aangeefster. Door zo te handelen heeft verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar gevoel van veiligheid. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke strafbare feiten nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen ondervinden van wat hen is overkomen. Dit blijkt ook uit de slachtofferverklaring die namens het slachtoffer op de zitting is afgelegd. In deze zaak valt de lange duur van de vrijheidsberoving op, waarbij verdachte het slachtoffer op verschillende momenten heeft mishandeld. Het moet voor het slachtoffer een verschrikkelijke, angstige nacht zijn geweest.
Uit het strafblad van verdachte van 17 juli 2023 blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaren niet voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsrapport van 2 maart 2023, waarin geadviseerd wordt een contact- en locatieverbod met het slachtoffer op te leggen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de afspraken die de rechtbanken onderling over straffen hebben gemaakt en naar straffen die in vergelijkbare gevallen doorgaans worden opgelegd.
Alles overwegende acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van twee jaar met als bijzondere voorwaarden een contactverbod met het slachtoffer en haar ouders en een locatieverbod voor de woning, het werk en de school van het slachtoffer.
Tevens legt de rechtbank aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel zoals bedoeld in artikel 38v Sr op. Deze vrijheidsbeperkende maatregel heeft dezelfde inhoud als de bijzondere voorwaarden.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de veroordeelde zich belastend zal gedragen tegenover aangeefster en opnieuw een misdrijf dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam of de persoonlijke levenssfeer zal begaan, zal de rechtbank bevelen dat de vrijheidsbeperkende maatregel en de hierna op grond van artikel 14c Sr te stellen bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.
De rechtbank houdt er in de strafoplegging rekening mee dat er sprake is van een eendaadse samenloop tussen de mishandeling en de wederrechtelijke vrijheidsberoving.
8. Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
8.1.
De vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 2.518,31 aan vergoeding van materiële schade en € 2.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Zij verzoekt de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De materiële schade bestaat uit de volgende kosten:
  • Reiskosten: € 63,59;
  • Medische kosten: € 366,89;
  • Sieraden: € 1450,-;
  • Medicatiekosten: € 35,87;
  • Extensions: € 520,-;
  • Sportschool: € 81,96.
8.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot € 2.534,72, te vermeerderen met de wettelijke rente, en voor het overige gedeelte niet-ontvankelijk te verklaren. Zij heeft ook de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie verzocht de reiskosten tot € 50,- en de kosten voor de extensions tot € 500,- te beperken. Daarnaast heeft de officier van justitie verzocht de kosten voor de sieraden van € 1.450,- niet-ontvankelijk te verklaren.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de officier van justitie verzocht € 1.500,- toe te wijzen.
8.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de verdediging ten aanzien van de materiële schade verzocht de kosten voor de sieraden, voor de extensions en voor de sportschool af te wijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging de rechtbank verzocht een redelijke vergoeding voor het letsel van de benadeelde partij te schatten en de vordering voor het overige gedeelte af te wijzen wegens onvoldoende onderbouwing.
8.4.
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van de reiskosten, de medische kosten en de kosten voor medicatie staat vast dat deze schade rechtstreeks door feit 1 aan de benadeelde partij is toegebracht. Deze schade is niet betwist. De rechtbank zal deze kosten volledig toewijzen.
Ook de kosten voor de extensions zal de rechtbank volledig toewijzen. De schade is rechtstreeks door feit 1 ontstaan. Ook als de benadeelde partij de extensions (gedeeltelijk) heeft teruggekregen, kan zij deze niet opnieuw gebruiken.
De kosten voor de sieraden zal de rechtbank afwijzen. Niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks verband houdt met de bewezenverklaarde feiten.
De kosten voor de sportschool zal de rechtbank gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 19,99. Uit de letselverklaring blijkt dat het letsel van de benadeelde partij binnen een week zou zijn hersteld. Het is daarom aannemelijk dat de benadeelde partij de eerste maand na het onder feit 1 bewezenverklaarde geen gebruik heeft kunnen maken van haar sportschoolabonnement. Niet is vast komen te staan dat zij de daarop volgende maanden als gevolg van de bewezenverklaarde feiten niet heeft kunnen sporten. Het overige gedeelte van de sportschoolkosten zal de rechtbank afwijzen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 1.006,34 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente van het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van immateriële schade, aangezien de benadeelde partij ten gevolge van feit 1 lichamelijk letsel heeft opgelopen. Ten aanzien van de gestelde psychische schade geldt volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad het volgende:
Van de [in art. 6:106, aanhef en onder b, BW] bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De benadeelde partij is in de nacht urenlang van haar vrijheid beroofd en mishandeld door verdachte, met wie zij een kortstondige verhouding heeft gehad. Zij en haar ouders werden door verdachte bedreigd, ook nog enkele dagen ná deze vrijheidsberoving en mishandeling. Uit de door de benadeelde partij overgelegde stukken kan niet, naar objectieve maatstaven, geestelijk letsel worden vastgesteld. De aard en ernst van de normschending door verdachte en de gevolgen daarvan voor de benadeelde partij brengt evenwel mee dat er naar het oordeel van de rechtbank sprake is van aantasting van de persoon ‘op andere wijze’. Daarom zal er ook hiervoor een immateriële schadevergoeding worden toegewezen.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 1.000,-. De rechtbank zal het bedrag van € 1.000,- toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot immateriële schadevergoeding.
Verder dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer] wordt, als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f Sr aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de duur van de eventueel op grond van artikel 6:4:20 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) toe te passen gijzeling op 30 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w, 55, 57, 282, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van:
Feit 1
mishandeling, meermalen gepleegd
en
Feit 2
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Feit 3
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Bepaalt dat een gedeelte,
groot 3 (drie) maanden,van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De tenuitvoerlegging kan ook worden bevolen als de veroordeelde gedurende de proeftijd niet aan de hierna vermelde bijzondere voorwaarden voldoet.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat veroordeelde gedurende de proeftijd
op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2002;
op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met meneer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 3] 1964;
op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met de moeder van mevrouw [slachtoffer] , zoals onder 1 genoemd;
zich
nietmag
bevindenin het navolgende gebied: [adres 1] , in Amsterdam en de daarbij direct omliggende tuin en stoep;
zich
nietmag
bevindenin het navolgende gebied: [adres 2] in Amsterdam en de daarbij direct omliggende tuin en stoep;
zich
nietmag
bevindenin het navolgende gebied: [adres 3] in Amsterdam en de daarbij direct omliggende tuin en stoep.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14c, zesde lid van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Legt op de
maatregeldat de veroordeelde voor de duur van
2 (twee) jaren
op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met mevrouw [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 2022;
op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met meneer [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 3] 1964;
op
geenenkele wijze – direct of indirect –
contactzal opnemen, zoeken of hebben met de moeder van mevrouw [slachtoffer] , zoals onder 1 genoemd;
zich
nietmag
bevindenin het navolgende gebied: [adres 1] , in Amsterdam en de daarbij direct omliggende tuin en stoep;
zich
nietmag
bevindenin het navolgende gebied: [adres 2] in Amsterdam en de daarbij direct omliggende tuin en stoep;
zich
nietmag
bevindenin het navolgende gebied: [adres 3] in Amsterdam en de daarbij direct omliggende tuin en stoep.
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
14 (veertien) dagenvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan, tot een maximum van
6 (zes) maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Beveelt, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Vordering benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe tot een bedrag van
€ 2.006,34(tweeduizend zes euro en vierendertig eurocent), bestaande uit € 1.006,34 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 19 februari 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan
[slachtoffer]voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst van de resterende vordering het bedrag van € 1.511,97 aan materiële schade af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
[slachtoffer]aan de Staat
€ 2.006,34(tweeduizend zes euro en vierendertig eurocent) te betalen, bestaande uit € 1.006,34 aan vergoeding van materiële schade en € 1.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, 19 februari 2023, tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 30 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.M. Berkhout, voorzitter,
mrs. H.E. Hoogendijk en M.H. van Haeften, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.H. van der Pol, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 augustus 2023.
[...]
[...]
[...]
[...]