ECLI:NL:RBAMS:2023:5376

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
13/075160-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en heropening van onderzoek naar verjaring van Hongaarse vrijheidsstraf

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 14 juni 2023, wordt een Europees aanhoudingsbevel (EAB) behandeld dat is uitgevaardigd door het Hoofdstedelijke Gerechtshof van Boedapest. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1990, die momenteel gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 mei 2023 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was, evenals de opgeëiste persoon en zijn raadsman, mr. R. den Riet.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak over de overlevering verlengd en onderzocht of de opgeëiste persoon in hoger beroep is verdedigd en op de hoogte was van de procedure. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende informatie is om te bepalen of de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Hongarije beoordeeld en vastgesteld dat er geen algemeen gevaar is voor onmenselijke behandeling van LHBTQ-gedetineerden.

De rechtbank concludeert dat de verjaring van de opgelegde vrijheidsstraf naar Hongaars recht niet is ingetreden, en dat de overlevering kan worden geweigerd op basis van artikel 12 van de Overleveringswet. De rechtbank schorst het onderzoek ter zitting en geeft de officier van justitie de gelegenheid om aanvullende vragen aan de Hongaarse autoriteiten voor te leggen. De zaak moet vóór 1 juli 2023 opnieuw worden behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/075160-23
Datum uitspraak: 14 juni 2023
TUSSEN UITSPRAAK
op de vordering van 3 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 april 2018 door de Groep Tenuitvoerlegging van Straffen bij het Hoofdstedelijke Gerechtshof van Boedapest
(Hongarije) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in de [gevangenis]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. den Riet, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Hongaarse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van de rechtbank van Boedapest, stadsdistricten XX en XXI, van 13 juni 2013 onder nummer 7.B.XX.1672/2010/78 en het arrest van het Hoofdstedelijk Gerechtshof als rechtbank van tweede aanleg onder nummer 20.Bf.12.515/2013/12, dat gezag van gewijsde op 3 maart 2014 heeft verkregen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van tien maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis en arrest.
Dit vonnis en arrest betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW; heropening onderzoek

Standpunt raadsman
De procedure in hoger beroep dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW. De opgeëiste persoon is niet verschenen en uit het EAB en de aanvullende stukken is niet gebleken dat is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. De overlevering dient dan ook te worden geweigerd aangezien de opgeëiste persoon niet de mogelijkheid krijgt van een nieuwe behandeling ten gronde van zijn zaak.
Standpunt officier van justitie
De procedure in hoger beroep dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW. Er is in hoger beroep geen sprake geweest van een gemachtigd raadsman. De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OWL aangezien de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten voldoende heeft kunnen uitoefenen.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB blijkt dat op 13 juni 2013 door de rechtbank van Boedapest een vonnis in eerste aanleg is gewezen. In hoger beroep is een arrest gewezen door het Hoofdstedelijk Gerechtshof dat in kracht van gewijsde is gegaan op 3 maart 2014.
Als de strafprocedure meerdere instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, kan de laatste van die beslissingen – in dit geval het arrest in hoger beroep – - relevant zijn voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. Dat is het geval als bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Nu uit de door Hongaarse autoriteiten op 23 mei 2023 verstrekte informatie naar voren komt dat het in hoger beroep is gegaan over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, zal de rechtbank alleen het arrest van het Hoofdstedelijk Gerechtshof toetsen aan artikel 12 OLW.
Bij brief van 23 mei 2023 hebben de Hongaarse autoriteiten over de procedure in hoger beroep vermeld dat de opgeëiste persoon niet is verschenen maar dat zijn
legal representativeop de zitting in hoger beroep aanwezig was.
De rechtbank kan op grond van de bovengenoemde informatie niet vaststellen of de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces in hoger beroep en ter zitting in hoger beroep door een door hem gemachtigde raadsman is bijgestaan. Op grond van de huidige informatie waarover de rechtbank beschikt, doet de omstandigheid van artikel 12 onder b OLW zich niet voor. Voor het overige stelt de rechtbank op grond van de stukken vast dat zich niet één van de in artikel 12, sub a en c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en dat evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt. Dat betekent dat de rechtbank de overlevering op grond van artikel 12 OLW kan weigeren.
De rechtbank beschikt echter over onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen of de opgeëiste persoon klaarblijkelijk op de hoogte was van het strafproces en, hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces of dat hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie. Om hier alsnog een antwoord op te krijgen dienen de volgende vragen te worden beantwoord door de Hongaarse autoriteiten:
-
wie heeft hoger beroep ingesteld?
- is de opgeëiste persoon in hoger beroep verdedigd door een door hem gemachtigd

raadsman?

- was de opgeëiste persoon op de hoogte van de voorgenomen procedure in hoger

beroep?

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden

Het standpunt van de raadsman
De behandeling van de zaak dient te worden aangehouden vanwege een dreigende schending van artikel 4 Handvest. De verdediging meent dat er zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan voor de reële vrees dat de opgeëiste persoon in Hongaarse detentie zal worden blootgesteld aan een onmenselijke behandeling. De opgeëiste persoon is namelijk biseksueel en onder de huidige president Victor Orbán zijn de LHBTQ-rechten de afgelopen jaren steeds verder ingeperkt.
De bekende anti-homowet heeft gezorgd voor een vertrek van de LHBTQ-gemeenschap uit Hongarije.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft erop gewezen dat deze rechtbank eerder heeft geoordeeld dat in Hongaarse detentie-instellingen niet langer sprake is van een algemeen gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling. Het individuele gevaar van een dergelijke behandeling hoeft daarom niet te worden onderzocht, aldus de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank
Bij uitspraak van 27 augustus 2019 [5] heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat niet langer sprake is van een algemeen reëel gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling in Hongaarse detentie-instellingen. De rechtbank beschikte toen niet over objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens over de detentieomstandigheden in Hongarije die leidden tot het oordeel dat gedetineerden in Hongarije een gevaar liepen van een onmenselijke of vernederende behandeling. In die situatie is sindsdien niets veranderd. De enkele verwijzing naar de politieke situatie in Hongarije maakt niet dat sprake is van een algemeen gevaar voor LHBTQ-gedetineerden.
De detentieomstandigheden in Hongarije staan dan ook niet aan overlevering aan de Hongaarse autoriteiten in de weg. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding de behandeling van de zaak aan te houden.

7.Verjaring

In het EAB staat dat de te verwachten verjaringstermijn van de straf is 17 april 2023.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak naar Hongaars recht is verjaard.
Het versturen van het EAB door de Hongaarse autoriteiten is volgens hem geen handeling die de verjaring stuit.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Op 3 maart 2014 is het in hoger beroep gewezen arrest in kracht van gewijsde gegaan en is een gevangenisstraf van 10 maanden opgelegd.
Uit onderdeel f) van het EAB blijkt het volgende. De uitvoerbaarheid van de vrijheidsstraf verjaart in Hongarije na afloop van 5 jaar in geval van een opgelegde gevangenisstraf onder de 5 jaar na het in kracht van gewijsde gaan van de beslissing. Door het op 18 april 2018 uitgevaardigde EAB is de verjaring gestuit waardoor de te verwachten verjaringstermijn op 17 april 2023 zou zijn. Echter het toesturen van (de Nederlandse vertaling van) het EAB aan Nederland op 27 maart 2023 is een maatregel die vanwege de Hongaarse overheid wordt getroffen om de uitvoering van de straf te bevorderen (in de zin van onderdeel f) van het EAB) en heeft dus de verjaring wederom gestuit.
De rechtbank concludeert op basis van hetgeen in onderdeel f) over de Hongaarse regeling van verjaring is meegedeeld dat verjaring van de in Hongarije opgelegde vrijheidsstraf pas verjaren op 27 maart 2028.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank dat het recht tot tenuitvoerlegging van het Hongaarse vonnis naar Hongaars recht niet is verjaard.

8.Beslissing

SCHORSThet onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijdom de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4. geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEPAALTdat de zaak vóór 1 juli 2023 op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Hongaarse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J. Vegter, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.