ECLI:NL:RBAMS:2023:5374

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 juni 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
13/088139-22 (EAB I)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees aanhoudingsbevel en heropening van het onderzoek

Op 14 juni 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Tarnów, Polen. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1974, die gedetineerd is in Nederland. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 31 mei 2023 gehoord, waarbij de officier van justitie, mr. K. van der Schaft, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft en dat er een vrijheidsstraf van twee jaar en elf maanden tegen hem is opgelegd, zoals vermeld in het EAB. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) besproken, waarbij de verdediging aanvoert dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten voldoende heeft kunnen uitoefenen.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er onvoldoende informatie is om te bepalen of de opgeëiste persoon in hoger beroep adequaat is vertegenwoordigd en of hij op de hoogte was van de procedure. Daarom heeft de rechtbank besloten het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd te schorsen, zodat de officier van justitie de nodige vragen aan de Poolse autoriteiten kan voorleggen. De zaak moet vóór 4 juli 2023 opnieuw op zitting worden gebracht, met de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/088139-22 (EAB I)
Datum uitspraak: 14 juni 2023
TUSSEN UITSPRAAK
op de vordering van 6 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2020 door
the Regional Court in Tarnów(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedag] 1974
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres]
gedetineerd in de [gevangenis]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 31 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.P.G. van der Weide, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt
The Final and binding judgment of the Regional Court in Tarnów of
12 December 2018, reference II K 16/17. The judgment has been final and binding since 9 July 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en elf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW; heropening onderzoek

Standpunt raadsman
De raadsman merkt op dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de procedure in hoger beroep.
Standpunt officier van justitie
De rechtbank kan afzien van de weigeringsgrond van artikel 12 OWL, aangezien de opgeëiste persoon zijn verdedigingsrechten voldoende heeft kunnen uitoefenen. Hij had immers een gemachtigd advocaat en was wel op de hoogte van de procedure in eerste aanleg.
De opgeëiste persoon heeft na de uitspraak in eerste aanleg zelf geen actie ondernomen om op de hoogte te blijven van de procedure in hoger beroep.
Oordeel van de rechtbank
Als de strafprocedure meerdere instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, kan de laatste van die beslissingen – in dit geval het arrest in hoger beroep van
12 april 2019 – relevant zijn voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. Dat is het geval als bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [4]
Volgens informatie van het EAB onder d) is de opgeëiste persoon niet verschenen op de zitting in eerste aanleg die tot het vonnis heeft geleid, maar hij is wel op 30 november 2018 in persoon opgeroepen.
Onder f) van het EAB staat vermeld dat er een procedure in hoger beroep (met kenmerk II Aka 110/19) heeft plaatsgevonden. Hierover vermeldt het EAB dat in hoger beroep de beslissing in eerste aanleg is bevestigd en dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is vertegenwoordigd door dezelfde advocaat als in eerste aanleg.
Uit de aanvullende informatie van 30 mei 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon niet is verschenen tijdens de procedure in hoger beroep. De opgeëiste persoon is vertegenwoordigd door een
ex officioadvocaat die hij niet heeft gemachtigd. De oproeping voor het proces in hoger beroep is per post verzonden naar het adres van de opgeëiste persoon. Ten slotte staat vermeld dat de hoger beroepsinstantie
did not approve of this appeal and upheld the appealed judgement.
De opgeëiste persoon heeft bij de Nederlandse officier van justitie verklaard dat hij in eerste aanleg een advocaat heeft gemachtigd, maar niet voor de procedure in hoger beroep.
Op grond van het voorgaande beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om vast te kunnen stellen of in hoger beroep in laatste instantie de zaak in feite en in rechte is behandeld en zo ja of zich ten aanzien van die procedure een van de omstandigheden als bedoeld in artikel 12 OLW heeft voorgedaan en in het bijzonder of de opgeëiste persoon door een door hem gemachtigd raadsman ter zitting in hoger beroep is vertegenwoordigd.
Bovendien beschikt de rechtbank over onvoldoende informatie om te kunnen vaststellen of de opgeëiste persoon op de hoogte was van het strafproces in hoger beroep en, hij al dan niet uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces of dat hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig is geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Hiertoe dienen de volgende vragen te worden beantwoord door de Poolse autoriteiten:
- Is er in hoger beroep (II Aka 110/19) geoordeeld over schuld en straf na een onderzoek van de feiten en het recht (
Tupikas, C-270/17 PPU)?
Zo ja
- Is opgeëiste persoon ter zitting in hoger beroep verschenen?
Zo nee
- Is de opgeëiste persoon in persoon gedagvaard voor de zitting in hoger beroep en is hij ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt?
Zo nee
- Was de opgeëiste persoon op de hoogte van het voorgenomen proces in hoger beroep
en had hij een gemachtigd raadsman tijdens de procedure in hoger beroep die zijn
verdediging heeft gevoerd?
- Is de oproeping voor het proces in hoger beroep verzonden aan een door de opgeëiste
persoon opgegeven adres?
- Heeft de opgeëiste persoon een adresinstructie gehad? En zo ja, wanneer en is hij
daarbij op de hoogte gesteld van de consequenties als hij daar niet aan zou voldoen?, Gold die adresinstructie uitdrukkelijk ook voor het hoger beroep en is dat ook aan de opgeëiste persoon medegedeeld?
- Heeft de opgeëiste persoon zelf hoger beroep laten instellen?

5.Beslissing

SCHORSThet onderzoek ter zitting
voor onbepaalde tijdom de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4. geformuleerde vragen voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEPAALTdat de zaak vóór 4 juli 2023 op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J. G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 14 juni 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.
4.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.