ECLI:NL:RBAMS:2023:5369

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2023
Publicatiedatum
21 augustus 2023
Zaaknummer
13/005191-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en gelijkstelling met een Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Radom, Polen. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden voor diefstal en geweld. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 16 mei 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon geen gemachtigd advocaat had in hoger beroep, wat volgens hen een weigeringsgrond voor de overlevering zou zijn. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de overlevering kon worden toegestaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in hoger beroep was verschenen, maar wel was bijgestaan door een gemachtigde advocaat. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was. Verder heeft de rechtbank beoordeeld of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon aan de vereisten voldeed, aangezien hij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verbleef en er geen verwachting was dat hij zijn verblijfsrecht zou verliezen door de opgelegde straf.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/005191-23
Datum uitspraak: 30 mei 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 april 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 december 2022 door
The Regional Court in Radom(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 16 mei 2023, in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S. de Goede, advocaat te Breda en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
judgment of 29 April 2016 issued by the District Court in Radom in the case ref. II J 649/14, upheld under a judgment of the Regional Court in Radom of 6 September
2016 issued in the case ref. V Ka 639/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar en 6 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [2]

4.Artikel 12 OLW

Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat geen sprake is geweest van een gemachtigd advocaat in hoger beroep aangezien de opgeëiste persoon verklaart dat hij geen advocaat heeft gemachtigd.
Primair verzoekt de raadsman om aanhouding van de behandeling van de zaak om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen hierover nadere informatie op te vragen bij de Poolse autoriteiten. Subsidiair stelt de raadsman zich op het standpunt dat de overlevering op grond van artikel 12 OLW dient te worden geweigerd aangezien de opgeëiste persoon geen afstand heeft gedaan van zijn recht aanwezig te zijn bij de behandeling van zijn zaak.
Standpunt officier van justitie
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing aangezien de opgeëiste persoon niet is verschenen tijdens de procedure in hoger beroep maar wel is bijgestaan door een door hem gemachtigde advocaat. De overlevering kan dan ook worden toegestaan.
Oordeel van de rechtbank
Uit het EAB en de aanvullend door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie blijkt dat op
door 29 april 2016 door
the District Court in Radomeen vonnis in eerste aanleg is gewezen en dat op 6 september 2016 door
the Regional Court in Radomeen arrest in hoger beroep is gewezen.
Als de strafprocedure meerdere instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, kan de laatste van die beslissingen – in dit geval het arrest in hoger beroep van
12 april 2019 – relevant zijn voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. Dat is het geval als bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [3]
Nu uit de door de Poolse autoriteiten op 4 mei 2023 verstrekte informatie naar voren komt dat het in hoger beroep is gegaan over de schuld en straf van de opgeëiste persoon, zal de rechtbank het arrest van
the Regional Court in Radomvan 12 april 2019 toetsen aan artikel
12 OLW.
Uit de aanvullende informatie van 4 mei 2023 waarbij het d) formulier voor de procedure in hoger beroep is ingevuld blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens het proces in hoger beroep niet is verschenen maar dat hij terwijl hij op de hoogte was van de voorgenomen zitting hij is verdedigd door een door hem gemachtigde raadsman. De rechtbank stelt gelet hierop vast dat de situatie als bedoeld in artikel 12 onder b OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich niet voordoet.
In de verklaring van de opgeëiste persoon dat hij in hoger beroep geen advocaat heeft gemachtigd ziet de rechtbank geen aanleiding om niet uit te gaan van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd
en
diefstal, vergezeld geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te
maken, meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de tijdig door de raadsman overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 3 mei 2023 volgt dat als gevolg van de veroordeling in Polen een verblijfsbeëindiging van de opgeëiste persoon in Nederland niet aan de orde is.
Ook aan deze voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van aan
the Regional Court in Radom(Polen)
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde geschorste overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.M.L.A.T. Doll, voorzitter,
mrs. P. van Kesteren en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 30 mei 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.Zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017 in de zaak Tupikas, ECLI:EU:C:2017:628.