In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2023 uitspraak gedaan over een vordering tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Radom, Polen. Het EAB was gericht op de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, die in Polen was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden voor diefstal en geweld. De rechtbank heeft de behandeling van de zaak op 16 mei 2023 gehouden, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was met zijn raadsman en een tolk. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon geen gemachtigd advocaat had in hoger beroep, wat volgens hen een weigeringsgrond voor de overlevering zou zijn. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de overlevering kon worden toegestaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in hoger beroep was verschenen, maar wel was bijgestaan door een gemachtigde advocaat. De rechtbank concludeerde dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) niet van toepassing was. Verder heeft de rechtbank beoordeeld of de opgeëiste persoon gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon aan de vereisten voldeed, aangezien hij meer dan vijf jaar rechtmatig in Nederland verbleef en er geen verwachting was dat hij zijn verblijfsrecht zou verliezen door de opgelegde straf.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.