ECLI:NL:RBAMS:2023:5346

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 juli 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
23/1044 & 23/1045
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 10 juli 2023, wordt de zaak behandeld van een eiser die in beroep gaat tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. De rechtbank oordeelt dat de eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden. Eiser beschikte over een aanzienlijk bedrag aan contanten, een gouden ketting en horloges, en ontving een schadevergoeding van zijn verzekering, maar heeft deze informatie niet gemeld bij de gemeente. De rechtbank stelt vast dat de bijstandsuitkering terecht is ingetrokken, omdat eiser niet kon aantonen dat hij recht had op bijstand, gezien zijn vermogen. De rechtbank wijst erop dat de eiser niet heeft onderbouwd waarom de terugvordering niet zou moeten plaatsvinden, ondanks dat hij over een vermogen beschikte dat de vrij te laten grens overschreed. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser de teveel betaalde bijstandsuitkering moet terugbetalen en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 23/1044 en 23/1045

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juli 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. J. Sietsma),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 9 en 10 januari 2023 op de bezwaren van eiser is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van de besluiten

2. Met een besluit van 26 oktober 2018 is aan eiser een bijstandsuitkering toegekend per 10 oktober 2018. Met een besluit van 7 december 2018 is deze bijstandsuitkering ingetrokken en teruggevorderd. Met een besluit van 21 december 2018 is opnieuw een bijstandsuitkering aan eiser toegekend per 13 december 2018
.Met een besluit van
30 april 2020 is de bijstandsuitkering van eiser herzien voor de periode 13 december 2018 tot en met 11 mei 2019 en de teveel betaalde bijstandsuitkering teruggevorderd. Het bezwaar en beroep [1] daartegen zijn ongegrond verklaard.
3. Na 11 mei 2019 heeft eiser weer een bijstandsuitkering ontvangen. Eiser is op
1 november 2020 door de politie aangehouden nadat hij in een auto reed waarin een bedrag van € 595.000,- in contanten is aangetroffen. Daarnaast is op 1 november 2020 in zijn woning nog contact geld (€ 11.835,-), horloges en een gouden ketting (met een waarde van € 16.000,-) aangetroffen. Verder is gebleken dat eiser een uitbetaling van een schadeverzekering heeft ontvangen van € 10.400,-. Op 2 juni 2021 heeft eiser op verzoek van verweerder een verklaring gegeven over de aangetroffen contanten, goederen en de schadevergoeding. Verweerder heeft van de bevindingen een rapport van 3 juni 2021 opgesteld.
4. Met het primaire besluit van 9 juni 2021 is de bijstandsuitkering van eiser ingetrokken over de periode van 10 oktober 2018 tot en met 30 november 2020 en is de bijstandsuitkering over de periode 12 mei 2020 tot en met 30 november 2020 teruggevorderd, omdat over de periode 10 oktober 2018 – 11 mei 2019 al was teruggevorderd.
5. Met het primaire besluit van 16 juni 2021 is besloten dat van eiser een bedrag van € 19.244,01 aan teveel betaalde bijstandsuitkering wordt teruggevorderd.
6. Met het bestreden besluit van 9 januari 2023 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 9 juni 2021 ongegrond verklaard. Volgens verweerder heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden door niet te melden dat hij een bedrag heeft ontvangen van zijn schadeverzekering, hij een gouden ketting heeft gekocht en over contanten beschikte. De waarde hiervan vormt vermogen boven het vrij te laten bedrag, waarvan onduidelijk is vanaf wanneer eiser daarover beschikte. Eiser heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat hij recht op een bijstandsuitkering zou hebben gehad als hij verweerder over het vermogen had geïnformeerd. Volgens verweerder is de bijstandsuitkering daarom terecht ingetrokken.
7. Met het bestreden besluit van 10 januari 2023 is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit van 16 juni 2021 ongegrond verklaard. Volgens verweerder is terecht teruggevorderd en is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan van de terugvordering af zou moeten worden gezien.

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank beoordeelt de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
10. Eiser stelt dat geen sprake is geweest van gedragingen dan wel nalatigheden van hem als uitkeringsgerechtigde. Eiser heeft de inlichtingenplicht dus niet geschonden. Eiser stelt dat uit de bestreden besluiten niet blijkt hoe verweerder tot de conclusie komt dat eiser in de desbetreffende periode teveel vermogen zou hebben gehad. De schadevergoeding is op 1 september 2019 aangevraagd en op 30 oktober 2019 uitgekeerd en dus is onduidelijk waarom de bijstandsuitkering per 10 oktober 2018 is ingetrokken en per 12 mei 2019 wordt teruggevorderd. Op grond van het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel had volgens eiser van de terugvordering af moeten zien.
11. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet (PW) geldt dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
12. In artikel 54, derde lid, van de PW is bepaald, voor zover hier van belang, dat het college een besluit tot toekenning van bijstand intrekt, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, onder meer als bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
13. Op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in onder meer artikel 17, eerste lid PW.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Vooropgesteld heeft eiser in beroep slechts gesteld dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, maar verder in zijn geheel niet onderbouwd waar dit dan uit blijkt. Eiser beschikte over een groot bedrag in contanten, een gouden ketting en horloges en heeft een bedrag ontvangen van zijn schadeverzekering. Eiser heeft dit niet gemeld bij verweerder en dat had hij wel moeten doen. Nadat verweerder deze informatie van de politie heeft gekregen, is daarover duidelijkheid geprobeerd te krijgen bij eiser. Op 1 november 2020 en 3 november 2020 is door eiser bij de politie verklaard dat het bedrag van € 11.185,- aan contanten en de gouden ketting van hem zijn. Eiser heeft aangegeven dat hij de gouden ketting voor € 16.000,- heeft gekocht bij een juwelier. Eiser heeft op 2 juni 2021 een gesprek met verweerder gehad. In dat gesprek heeft eiser een beroep gedaan op zijn zwijgrecht ten aanzien van de gekochte gouden ketting en schadevergoeding. Over het bedrag van € 11.185,- aan contant geld dat in zijn woning is aangetroffen, heeft eiser verschillend verklaard, maar vast staat dat dit in zijn woning lag. Alleen al deze vermogensbestanddelen overschrijden ruim de toegestane vermogensgrens (in 2019:
€ 6.120,- en in 2020: € 6.225,-) en dus had eiser moeten weten dat hij dit had moeten melden. Eiser heeft geen inlichtingen hierover verstrekt en daarmee de inlichtingenplicht geschonden. Of eiser over het gevonden bedrag van € 595.000,- in zijn auto ook daadwerkelijk kon beschikken, hetgeen hij betwist, is dus niet langer relevant.
15. De rechtbank kan verweerder in het standpunt volgen dat de bijstandsuitkering vanaf de ingangsdatum op 10 oktober 2018 dient te worden ingetrokken, omdat het recht op bijstand toen al niet kon worden vastgesteld. De uitkering van de schadevergoeding duidt erop dat eiser een vermogensbestanddeel tot zijn beschikking had van minimaal € 10.400,-. Het is onduidelijk gebleven wat voor vermogensbestanddeel dit was en hoe lang eiser hier al over beschikte. Hierom kon ook over de gehele periode worden teruggevorderd. Nu al tot en met 11 mei 2019 met het besluit van 30 april 2020 was teruggevorderd heeft verweerder terecht per 12 mei 2019 teruggevorderd. Dat van de terugvordering had moeten worden afgezien op grond van het zorgvuldigheids- en evenredigheidsbeginsel heeft eiser niet onderbouwd.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat hij de teveel betaalde bijstandsuitkering moet terugbetalen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F. Kuiken, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van deze rechtbank van 6 september 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5103.