ECLI:NL:RBAMS:2023:5333

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
21/6285
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het bezwaar tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een omgevingsvergunning

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 6 april 2023, zaaknummer 21/6285, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn bezwaarschrift door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, dat betrekking had op de verlening van een omgevingsvergunning aan een vergunninghouder. De rechtbank oordeelde dat eiser een voldoende en concreet belang had bij de bezwaarprocedure, aangezien hij woonachtig was in de nabijheid van de vergunninghouder en zich zorgen maakte over het behoud van het open karakter van de binnentuin. De rechtbank stelde vast dat de brief van eiser als een bezwaarschrift in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kon worden aangemerkt, ondanks dat verweerder had betoogd dat eiser onvoldoende procesbelang had. De rechtbank vernietigde de beslissing op bezwaar en droeg verweerder op om het bezwaar van eiser alsnog inhoudelijk te behandelen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 181,- aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/6285

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

6 april 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

(gemachtigde: mr. R.J. Grasmeijer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam

( [gem. verweerder] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde belanghebbende] uit Amsterdam (vergunninghouder).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep op 6 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en vergunninghouder die digitaal aanwezig was.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar;
  • draagt verweerder op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in het door eiser betaalde griffierecht van € 181,-.

Overwegingen

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 24 november 2021. In dat besluit heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder niet-ontvankelijk verklaard.
2. Vergunninghouder is woonachtig [adres] en heeft op
21 december 2020 een legaliserende aanvraag ingediend ten behoeve van een schuur in zijn achtertuin. Bij besluit van 2 februari 2021 is de omgevingsvergunning verleend. Eiser is woonachtig in dezelfde straat op nummer [adres 2] hoog en woont dus een paar huizen verder.
3. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 24 november 2021 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser onvoldoende procesbelang heeft. Eiser kan volgens verweerder het resultaat dat hij met het bezwaar wil realiseren, te weten het tegengaan van het dichtbouwen van de binnentuinen en het stimuleren van handhaving door de gemeente, niet bereiken.
4. Evenals verweerder is de rechtbank allereerst van oordeel dat de brief van eiser van 1 maart 2021, gelet op de inhoud en bewoordingen in onderlinge samenhang bezien, als een bezwaarschrift in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt. Eiser noemt immers dat hij beroep (de rechtbank leest: bezwaar) indient en verzoekt de burgemeester (de rechtbank leest: het college van burgemeester en wethouders) expliciet om de omgevingsvergunning van 2 februari 2021 met daarbij het kenmerk in te trekken. Dat eiser tevens noemt dat hij geen bezwaar indient omdat hij denkt dat hij te ver weg woont en daarmee geen direct belanghebbende is, doet daaraan niet af. Verweerder heeft de brief dan ook terecht als een bezwaarschrift in behandeling genomen.
5. Tussen partijen is niet in geschil en ook de rechtbank stelt vast dat eiser gelet op het afstand- en zichtcriterium belanghebbende is in deze procedure.
6. Op grond van vaste rechtspraak geldt dat voldoende procesbelang wordt aangenomen als het resultaat dat met de procedure wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor diegene feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
7. Met eiser is de rechtbank van oordeel dat eiser een voldoende en concreet bepaald belang heeft bij de bezwaarprocedure. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift verzocht om de legalisatie ongedaan te maken en de omgevingsvergunning in te trekken. Dat is een doel dat met deze procedure ook bereikt kan worden. Eiser heeft overigens ook zijn belang daarbij aangegeven: het behouden van het open (en groene) karakter van de binnentuin.
Dat eiser naast een concreet belang ook een ruimer belang nastreeft: te weten dat het groen in de stad en binnentuinen wordt behouden en verweerder wordt opgeroepen meer te handhaven, doet aan voorgaand oordeel niet af. Ook de stelling van eiser tijdens de hoorzitting dat hij de schuur op zichzelf een mooi bouwwerk vindt, maakt het oordeel niet anders. Een en ander kan immers naast elkaar bestaan.
8. Verweerder heeft het bezwaar van eiser dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Het bezwaar van eiser dient door verweerder alsnog inhoudelijk te worden behandeld.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Vijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.