ECLI:NL:RBAMS:2023:5329

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
18 augustus 2023
Zaaknummer
22/4944
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum in de Lutkemeerpolder

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 17 mei 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de verlening van een omgevingsvergunning voor de bouw van een distributiecentrum in de Lutkemeerpolder beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. J. Monster, heeft bezwaar gemaakt tegen de vergunning die is verleend aan vergunninghouder, die wordt vertegenwoordigd door mr. T.F.M. Wijgergans. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 23 februari 2023, waarbij ook de gemachtigde van verweerder, mr. H. de Groot, en een projectmanager aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam de omgevingsvergunning op rechtmatige wijze heeft verleend. Eiseres betoogt dat het bestemmingsplan waarop de vergunning is gebaseerd, tot stand is gekomen in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur, met name door de invloed van een lid van Gedeputeerde Staten, de heer [betrokkene]. Eiseres stelt dat deze invloed heeft geleid tot het vervallen van de eis van Schipholgebondenheid in het bestemmingsplan, wat volgens haar onrechtmatig is.

De rechtbank oordeelt echter dat het bestemmingsplan formele rechtskracht heeft en niet ter discussie staat in deze procedure. De rechtbank wijst erop dat de mogelijkheid om de gelding van het bestemmingsplan aan te vechten in het kader van een omgevingsvergunning beperkt is. De rechtbank komt tot de conclusie dat er geen bewijs is van ongeoorloofde beïnvloeding en dat de belangenafweging door verweerder niet onzorgvuldig is geweest. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat zij geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/4944

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit Amsterdam, eiseres.

(gemachtigde: mr. J. Monster),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder.
(gemachtigde: mr. H. de Groot).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit ’s-Hertogenbosch, vergunninghouder.
(gemachtigde: mr. T.F.M. Wijgergans).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de verlening aan vergunninghouder van een omgevingsvergunning bij besluit van 16 maart 2022.
Met het bestreden besluit van 8 september 2022, na bezwaar van eiseres, is verweerder bij de toekenning van de aanvraag gebleven.
Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 23 februari 2023 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Namens verweerder waren de gemachtigde en [naam], projectmanager, aanwezig en namens vergunninghouder de gemachtigde en mr. S. Nijenhuis.

Totstandkoming van het besluit

1.1
Vergunninghouder heeft op 17 november 2021 een aanvraag ingediend om een omgevingsvergunning voor nieuwbouw van een [object] in [plaats] op de locatie [adres] te Amsterdam. Eiseres is een [bedrijf] die zich inzet voor het behoud van de open polder en het unieke akkerlandschap van de [plan] .
1.2
De vergunning ziet op het bouwen van een bouwwerk en gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een planologische regeling. Ter plaatse geldt het bestemmingplan ‘ [plan] ’ (het bestemmingsplan). Het project is gesitueerd op grond met de bestemming ‘Bedrijf’, ‘Waarde-Archeologie’ en ‘Luchtvaartverkeerzone-LIB’. Het project is in strijd met artikel 3, tweede lid, onder b van het bestemmingsplan. De maximale bouwhoogte wordt namelijk met 1,5 meter vanwege de liftschacht op het dak overschreden. Volgens verweerder kan de liftschacht als dakopbouw worden aangemerkt en daarom op grond van artikel 4, vierde lid van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) door middel van buitenplanse afwijking worden vergund. Verweerder ziet wat betreft de gebruiksfunctie geen strijd met het bestemmingsplan omdat vanuit stedenbouwkundig oogpunt geen bezwaar bestaat tegen de extra bouwhoogte.
Het standpunt van eiseres
2. Het betoog van eiseres komt op het volgende neer.
Het bestemmingsplan waarop de vergunning berust, is tot stand gekomen op een wijze die in strijd is met de beginselen van behoorlijk bestuur. Eiseres doelt in het bijzonder op artikel 3 van het bestemmingsplan. In het vorige bestemmingsplan uit 2002 bestond een eis van Schipholgebondenheid voor bedrijven die zich in de [plan] wilden vestigen. Door een ongeoorloofde beïnvloeding van een lid van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland, de heer [betrokkene] , is deze eis in het bestemmingsplan vervallen. Pas na de vaststelling van het geldende bestemmingsplan is uitgekomen dat aan de heer [betrokkene] steekpenningen zijn betaald om louter commerciële belangen te dienen. Als gevolg hebben burgers niet tijdig tegen het bestemmingsplan kunnen opkomen en heeft er geen maatschappelijk debat hierover plaats kunnen vinden. Artikel 3 van het bestemmingsplan dient daarom onverbindend te worden verklaard of buiten toepasing te worden gelaten wegens strijd met de artikelen 13, 14 en 35 van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen corruptie (hierna: het Verdrag, Tractatenblad 2005, 244) en artikel 363 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: WvSr). Als gevolg geldt er ter plaatse geen bestemming als bedrijventerrein dan wel is het artikel uit het bestemmingsplan 2002 van toepassing waarbij de eis van Schipholgebondenheid nog wel gold.
Het standpunt van verweerder
3. Volgens verweerder staat het bestemmingsplan niet ter discussie in deze zaak en is de belangenafweging voorafgaande aan het verlenen van de omgevingsvergunning niet onzorgvuldig geweest. Van een beslissende beïnvloeding van de heer [betrokkene] in de procedure rond de totstandkoming van het bestemmingsplan, in het bijzonder artikel 3 waarin de Schipholgebondenheid niet langer als voorwaarde wordt gesteld, is niet gebleken. Het bestemmingsplan heeft al formele rechtskracht en kan niet worden herzien. Er is geen evidente strijdigheid met een hogere regeling op grond waarvan artikel 3 of het gehele bestemmingsplan buiten toepassing moet worden gelaten of onverbindend moet worden verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. De rechtbank stelt allereerst vast dat het bestemmingsplan formele rechtskracht heeft en als zodanig niet in discussie staat. Verder stelt de rechtbank vast dat het beroep zich niet richt tegen de bouwhoogte van de liftschacht die de planologisch toegestane maximale bouwhoogte overschrijdt. Het beroep richt zich louter tegen het vervallen van de eis van Schipholgebondenheid in het bestemmingsplan. In het bijzonder gaat het eiseres om de wijze van totstandkoming van artikel 3 van het bestemmingsplan en de gevolgen daarvan voor de omgevingsvergunning.
7. In een procedure tegen een besluit over de verlening van een omgevingsvergunning strekt de mogelijkheid om de gelding van de toepasselijke bestemmingsplanregeling aan de orde te stellen, niet zover dat die regeling aan dezelfde toetsingsmaatstaf wordt onderworpen als de toetsingsmaatstaf die wordt gehanteerd in het kader van de beoordeling van beroepen tegen een vastgesteld bestemmingsplan. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) over de zogeheten exceptieve toets. Zie onder meer de uitspraken van de Afdeling van 19 februari 2020 (gepubliceerd ECLI:NL:RVS:2020:520 en van 6 juli 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1887). Als in een procedure over een omgevingsvergunning wordt aangevoerd dat een bestemmingsplanregeling in strijd is met een hogere regeling, dan wordt die regeling alleen onverbindend geacht of buiten toepassing gelaten, als die regeling evident, dus zonder dat de rechter daar nader onderzoek naar moet doen, in strijd is met een hogere regeling. Voor evidentie is onder meer vereist dat de hogere regelgeving zodanig concreet is dat deze zich leent voor toetsing bij wijze van exceptie.
8. Anders dan eiseres, ziet de rechtbank geen grond om bij wijze van exceptieve toetsing artikel 3 van het bestemmingsplan buiten toepassing te laten of onverbindend te verklaren wegens strijd met de artikelen 13, 14 en 35 van het Verdrag dan wel artikel 363 WvSr.
9. Wat betreft de artikelen 13, 14 en 35 van het Verdrag geldt dat deze onvoldoende concreet zijn om door eiseres met succes te kunnen worden ingeroepen. Deze artikelen richten zich tot de Staten die zich bij het Verdrag hebben aangesloten. Reeds hierom gaat het betoog van eiseres niet op. Dit geldt ook voor wat betreft artikel 363 WvSr en wel om de volgende reden. Wat er ook zij van de strafrechtelijke veroordeling van de heer [betrokkene] , eiseres heeft geen concrete aanknopingspunten aangereikt om een verband aan te nemen tussen de gedragingen van de heer [betrokkene] en de totstandkoming van artikel 3 van het bestemmingsplan, in het bijzonder wat betreft het vervallen van de eis van Schipholgebondenheid. Van een ongeoorloofde beïnvloeding door de heer [betrokkene] van de leden van de gemeenteraad is daarom niet gebleken, laat staan van een beïnvloeding die beslissend is geweest voor het vervallen van de eis van Schipholgebondenheid in artikel 3 van het bestemmingsplan. De rechtbank komt alleen daarom al niet toe aan de evidentietoets.
10. De tijdlijn die eiseres ter ondersteuning van haar betoog heeft overgelegd, maakt het bovenstaande niet anders. Vaststaat dat al in 2011 in de media bekend was dat de heer [betrokkene] , die van 2005 tot 2010 heeft gewerkt als provinciaal bestuurder, onder meer werd beschuldigd van het aannemen van steekpenningen. De rechtbank volgt eiseres niet dat er, voordat het bestemmingsplan in april 2013 werd vastgesteld, geen mogelijkheid heeft bestaan tot het voeren van een maatschappelijk debat met betrekking tot ‘de zaak [betrokkene] ’ in relatie tot de totstandkoming van het bestemmingsplan. Verder geldt dat de gemeenteraad voordat zij het bestemmingsplan vaststelde, er mee bekend was, althans geval, er mee bekend kon zijn dat de heer [betrokkene] strafrechtelijk werd vervolgd. Er is door de gemeenteraad echter geen reden gezien om met ‘de zaak [betrokkene] ’ in relatie tot het aankomende bestemmingsplan rekening te houden.
11. Al het bovenstaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder in redelijkheid de omgevingsvergunning heeft kunnen verlenen.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vijn, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
Griffier
rechter
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.