In deze zaak, die voor de Rechtbank Amsterdam is behandeld, betreft het een kort geding tussen een broer en zus over de afgifte van een schilderij en een bank die aan de broer zijn toebedeeld na het overlijden van hun moeder op 2 maart 2021. De moeder had in haar testament bepaald dat deze goederen aan de broer zouden toekomen. Na het overlijden heeft de zus, gedaagde, het schilderij en de bank uit de woning van de moeder meegenomen, maar beweert nu dat het schilderij is gestolen. De broer, eiser, heeft de zus in een eerdere bodemprocedure al veroordeeld tot afgifte van deze goederen, maar zij heeft hieraan geen gehoor gegeven. In het kort geding vordert de broer nu afgifte van het schilderij en de bank, met een dwangsom als drukmiddel. De voorzieningenrechter oordeelt dat het verhaal van de zus ongeloofwaardig is en dat zij de goederen moet afgeven. De rechter wijst de vordering van de broer toe en legt een dwangsom op voor het geval de zus niet aan de veroordeling voldoet. Tevens worden de proceskosten aan de zus opgelegd, omdat zij in het ongelijk is gesteld.