4.3Verkeerde [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn?
Voor een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit is vereist dat [slachtoffer] , op het moment dat verdachte handelingen verrichtte die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht. Met de officier van justitie en de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [slachtoffer] verkeerde in een staat van bewusteloosheid of lichamelijk onmacht.
De vraag is of [slachtoffer] verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel ‘verminderd bewustzijn’ in de artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander. Het verkeren in een staat van verminderd bewustzijn heeft bijvoorbeeld betrekking op de situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt. Men kan ook denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs.
[slachtoffer] heeft in het informatieve gesprek en in haar aangifte gedetailleerd beschreven welke aanrakingen zij heeft gevoeld, waar op haar lichaam zij deze heeft gevoeld en ook heeft zij verklaard dat een en ander een half uur heeft geduurd. Zij heeft de hele tijd handen gevoeld, vooral rond haar billen, vagina en benen. De aanrakingen wisselden, zowel van voor als van achter. Dit alles vond plaats in het begin van de middag, nadat zij naar eigen zeggen al flink wat uren geslapen had en wakker werd.
[slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat zij “echt wel wakker”, “echt wel bij kennis” en “eigenlijk vrij ontnuchterd” was na het uitslapen van haar roes. Zij heeft ook verklaard dat het “totaal niet” zo was dat zij “laveloos in bed lag of vier uur kwijt was”. [slachtoffer] wist nog “heel goed” dat zij de hele tijd bij meerdere aanrakingen meermalen en op verschillende manieren heeft aangegeven dat zij deze aanrakingen niet op prijs stelde. Zij heeft naar eigen zeggen duidelijk met haar lichaamstaal kenbaar gemaakt geen zin te hebben in een tweede keer seks, onder andere door zich weg te draaien, haar benen over elkaar te doen en haar hand “er voor” te houden. [slachtoffer] dacht dat de aanrakingen van [vriend slachtoffer] waren. [slachtoffer] merkte dat zij steeds geïrriteerder werd, omdat zij dacht dat zij vrij duidelijk was geweest. Toen [slachtoffer] voelde dat de persoon achter haar zijn vingers tussen haar schaamlippen bracht en in haar kwam, bewoog zij weer weg en heeft zij zich omgedraaid.
Op grond van deze verklaringen heeft de rechtbank niet de overtuiging dat er sprake was van een verminderd bewustzijn bij [slachtoffer] . Immers, gelet op de hierboven weergegeven door [slachtoffer] zelf uitgesproken gedachten, haar gedragingen en de door haar weergegeven duur van de handelingen, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] in een staat van bewustzijn verkeerde waardoor in redelijkheid van haar kon worden verwacht dat zij – nu zij daar niet van gediend was – weerstand bood aan de seksuele verlangens van verdachte. De omstandigheid dat [slachtoffer] in de veronderstelling verkeerde dat [vriend slachtoffer] , en niet verdachte, haar aanraakte, doet hier niet aan af.
Dat [slachtoffer] naast de hiervoor weergegeven verklaringen ook heeft verklaard dat zij sliep en steeds meer wakker werd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Evenmin is gebleken dat [slachtoffer] zich ten tijde van de seksuele handelingen van verdachte (nog) zodanig in een roes als gevolg van het innemen van drank en/of drugs bevond, dat zij om die reden in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Kortom, gelet op de verklaringen van [slachtoffer] kan de rechtbank niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid en buiten gerede twijfel vaststellen dat zij ten tijde van de handelingen van verdachte (waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam) in een zodanige toestand van verminderd bewustzijn verkeerde dat zij niet in staat was haar wil te bepalen en kenbaar te maken.
De rechtbank zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde feit vrijspreken.