ECLI:NL:RBAMS:2023:5311

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
13.266199.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in zedenzaak wegens gebrek aan bewijs van dwang of verminderd bewustzijn

In deze zedenzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die ervan beschuldigd werd op 19 april 2019 in Amsterdam seksuele handelingen te hebben verricht met een slachtoffer zonder haar toestemming. De verdachte zou stiekem in bed zijn gaan liggen tussen het slachtoffer en een vriend van haar, en haar hebben gestreeld en zijn vingers in haar vagina hebben gebracht. De officier van justitie vorderde een veroordeling, maar de rechtbank oordeelde dat er geen bewijs was voor de primair tenlastegelegde verkrachting, omdat er geen sprake was van dwang door geweld of een andere feitelijkheid. Ook was er geen bewijs dat het slachtoffer in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde op het moment van de handelingen. De rechtbank heeft de verdachte integraal vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij, het slachtoffer, had een schadevergoeding van € 10.399,41 gevorderd, maar deze vordering werd niet-ontvankelijk verklaard omdat de verdachte werd vrijgesproken. De rechtbank benadrukte dat de benadeelde partij haar vordering alleen bij de burgerlijke rechter kan indienen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.266199.20
Datum uitspraak: 15 augustus 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2023. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. P. Metgod, en de benadeelde partij [slachtoffer] en haar advocaat, mr. L. Scheffer, naar voren hebben gebracht.

2.De beschuldiging

Verdachte wordt – kort samengevat – ervan beschuldigd dat hij op 19 april 2019 te Amsterdam, zonder dat [slachtoffer] dat wist, bij en/of achter [slachtoffer] in bed is gaan liggen en/of onverhoeds en/of terwijl [slachtoffer] sliep en/of half wakker was en/of wakker werd
- de borsten en/of benen en/of heupen en/of schaamlippen, althans de schaamstreek, in elk geval het lichaam van [slachtoffer] heeft gestreeld, in elk geval aangeraakt en/of
- een of meer van zijn vingers tussen de schaamlippen en/of in de vagina van [slachtoffer] heeft geduwd, in elk geval gebracht.
Dit is primair tenlastegelegd als verkrachting; subsidiair als het seksueel binnendringen van het lichaam van iemand die in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert.
Ditzelfde is, met uitzondering van de feitelijke handelingen die onder het laatste gedachtestreepje worden genoemd, meer subsidiair tenlastegelegd als feitelijke aanranding van de eerbaarheid en meest subsidiair als ontucht met iemand die in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeert.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis wordt gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.De standpunten van partijen

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde verkrachting omdat niet kan worden bewezen dat aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) door (bedreiging met) geweld of een andere feitelijkheid is gedwongen om seksuele handelingen te ondergaan. De officier van justitie vindt wel het subsidiair tenlastegelegde feit bewezen; verdachte heeft handelingen gepleegd die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam met iemand van wie hij wist dat zij in staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Verdachte heeft verklaard dat hij bij [slachtoffer] in bed is gaan liggen en haar heeft gestreeld over haar borsten, billen, benen en de schaamstreek. Verdachte heeft ontkend dat hij zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] heeft geduwd. De verklaring van [slachtoffer] dat verdachte dat wel heeft gedaan, vindt steun in de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] , de WhatsApp-gesprekken met [getuige 1] en [getuige 2] en de spraakmemo van [slachtoffer] aan [getuige 4] . Verdachte heeft op geen enkel moment gecheckt of [slachtoffer] wel wakker was en of ze het okay vond. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de situatie. [slachtoffer] verkeerde in een situatie van verminderd bewustzijn. Verdachte wist dat, althans had dat moeten weten, gelet op het verloop van de avond waarbij [slachtoffer] ook drank en drugs had gebruikt.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van alle tenlastegelegde feiten moet worden vrijgesproken.

4.Het oordeel van de rechtbank

Integrale vrijspraak
De rechtbank acht het tenlastegelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Het volgende is daartoe redengevend.
4.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op basis van de verklaringen van aangeefster, verdachte en de getuigen, alsmede de WhatsApp- en spraakberichten in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 19 april 2019 was [slachtoffer] in de woning van [vriend slachtoffer] . Zij hadden eerder die nacht vrijwillig seks met elkaar gehad en zijn daarna in bed in de slaapkamer in slaap gevallen. Verdachte, een vriend van [vriend slachtoffer] , was ook in deze woning en sliep aanvankelijk op de bank in de woonkamer. Hij is in de ochtend ongemerkt tussen aangeefster en [vriend slachtoffer] in bed gaan liggen. Verdachte is op enig moment de borsten, benen en heupen van [slachtoffer] gaan strelen terwijl zij met haar rug naar verdachte toe in bed lag. Hij heeft daarbij ook over haar schaamstreek gestreeld. Vervolgens heeft verdachte een of meer van zijn vingers in de vagina van [slachtoffer] gebracht. Op dat moment draaide [slachtoffer] zich om, om te zeggen dat zij niet voor een tweede keer seks wilde, en zag zij dat het verdachte en niet [vriend slachtoffer] was die voornoemde handelingen had verricht en werd zij woedend.
4.2
Was er sprake van dwang door (bedreiging met) geweld of door (bedreiging met) een andere feitelijkheid?
Voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde feit (verkrachting) is vereist dat verdachte het slachtoffer door (bedreiging met) geweld of door (bedreiging met) een andere feitelijkheid dwingt tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Deze dwang moet van dien aard zijn dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet tegen de seksuele handelingen heeft kunnen verzetten dan wel door toedoen van de verdachte in een zodanig bedreigende situatie is gebracht dat deze zich daaraan niet heeft kunnen onttrekken. Met de officier van justitie en de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet is bewezen dat van een dergelijke dwang sprake is geweest.
De rechtbank zal verdachte daarom van het primaire feit vrijspreken.
4.3
Verkeerde [slachtoffer] in een staat van verminderd bewustzijn?
Voor een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde feit is vereist dat [slachtoffer] , op het moment dat verdachte handelingen verrichtte die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer] , verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht. Met de officier van justitie en de raadsvrouw, is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat [slachtoffer] verkeerde in een staat van bewusteloosheid of lichamelijk onmacht.
De vraag is of [slachtoffer] verkeerde in een staat van verminderd bewustzijn.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de wetgever met het opnemen van het bestanddeel ‘verminderd bewustzijn’ in de artikelen 243 en 247 van het Wetboek van Strafrecht heeft beoogd strafbaar te stellen het plegen van seksuele handelingen, waaronder het seksueel binnendringen, met iemand die verkeert tussen waakzaamheid en geheel van de wereld zijn, waarbij van degene die verminderd bewust is in redelijkheid niet kan worden verwacht dat hij of zij weerstand biedt aan de seksuele verlangens van een ander. Het verkeren in een staat van verminderd bewustzijn heeft bijvoorbeeld betrekking op de situatie van sluimering die aan een diepe slaap voorafgaat of daarop volgt. Men kan ook denken aan situaties waarin de persoon zich bevindt in een roes als gevolg van het innemen van alcohol of drugs.
[slachtoffer] heeft in het informatieve gesprek en in haar aangifte gedetailleerd beschreven welke aanrakingen zij heeft gevoeld, waar op haar lichaam zij deze heeft gevoeld en ook heeft zij verklaard dat een en ander een half uur heeft geduurd. Zij heeft de hele tijd handen gevoeld, vooral rond haar billen, vagina en benen. De aanrakingen wisselden, zowel van voor als van achter. Dit alles vond plaats in het begin van de middag, nadat zij naar eigen zeggen al flink wat uren geslapen had en wakker werd.
[slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat zij “echt wel wakker”, “echt wel bij kennis” en “eigenlijk vrij ontnuchterd” was na het uitslapen van haar roes. Zij heeft ook verklaard dat het “totaal niet” zo was dat zij “laveloos in bed lag of vier uur kwijt was”. [slachtoffer] wist nog “heel goed” dat zij de hele tijd bij meerdere aanrakingen meermalen en op verschillende manieren heeft aangegeven dat zij deze aanrakingen niet op prijs stelde. Zij heeft naar eigen zeggen duidelijk met haar lichaamstaal kenbaar gemaakt geen zin te hebben in een tweede keer seks, onder andere door zich weg te draaien, haar benen over elkaar te doen en haar hand “er voor” te houden. [slachtoffer] dacht dat de aanrakingen van [vriend slachtoffer] waren. [slachtoffer] merkte dat zij steeds geïrriteerder werd, omdat zij dacht dat zij vrij duidelijk was geweest. Toen [slachtoffer] voelde dat de persoon achter haar zijn vingers tussen haar schaamlippen bracht en in haar kwam, bewoog zij weer weg en heeft zij zich omgedraaid.
Op grond van deze verklaringen heeft de rechtbank niet de overtuiging dat er sprake was van een verminderd bewustzijn bij [slachtoffer] . Immers, gelet op de hierboven weergegeven door [slachtoffer] zelf uitgesproken gedachten, haar gedragingen en de door haar weergegeven duur van de handelingen, is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer] in een staat van bewustzijn verkeerde waardoor in redelijkheid van haar kon worden verwacht dat zij – nu zij daar niet van gediend was – weerstand bood aan de seksuele verlangens van verdachte. De omstandigheid dat [slachtoffer] in de veronderstelling verkeerde dat [vriend slachtoffer] , en niet verdachte, haar aanraakte, doet hier niet aan af.
Dat [slachtoffer] naast de hiervoor weergegeven verklaringen ook heeft verklaard dat zij sliep en steeds meer wakker werd, maakt het oordeel van de rechtbank niet anders.
Evenmin is gebleken dat [slachtoffer] zich ten tijde van de seksuele handelingen van verdachte (nog) zodanig in een roes als gevolg van het innemen van drank en/of drugs bevond, dat zij om die reden in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde.
Kortom, gelet op de verklaringen van [slachtoffer] kan de rechtbank niet met de voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid en buiten gerede twijfel vaststellen dat zij ten tijde van de handelingen van verdachte (waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam) in een zodanige toestand van verminderd bewustzijn verkeerde dat zij niet in staat was haar wil te bepalen en kenbaar te maken.
De rechtbank zal verdachte daarom ook van het subsidiair tenlastegelegde feit vrijspreken.
Voor een bewezenverklaring van het meer subsidiair tenlastegelegde feit moet vaststaan dat sprake is geweest van dwang. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hieromtrent in 4.2 heeft overwogen, zal verdachte van dit feit worden vrijgesproken nu van dwang geen sprake was.
Voor een bewezenverklaring van het meest subsidiair tenlastegelegde feit moet vaststaan dat sprake is geweest van een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht. Onder verwijzing naar hetgeen de rechtbank hieromtrent onder 4.3 heeft overwogen, zal de rechtbank verdachte ook van dit feit vrijspreken nu niet kan worden vastgesteld dat [slachtoffer] verkeerde in een staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht.

5.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij vordert € 10.399,41 aan schadevergoeding, bestaande uit € 399,41 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte wordt vrijgesproken.
De benadeelde partij kan daarom thans niet in de vordering worden ontvangen en haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

6.De beslissing

De rechtbank:
Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer] ,
niet-ontvankelijkin haar vordering.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en N.M. Simons rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2023.
[....]