ECLI:NL:RBAMS:2023:5309

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
13.123398.22 (Ontneming)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor drugshandel en -productie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en methamfetamine, alsook voor het voorbereiden en/of bevorderen van de productie van MDMA. De ontnemingsvordering, ingediend door de officier van justitie, betrof een bedrag van € 24.606,50, dat werd vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de vordering toegewezen, na een zorgvuldige beoordeling van de financiële situatie van de verdachte en de bewijsstukken die door het Openbaar Ministerie waren overgelegd. De rechtbank oordeelde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals gepresenteerd in het ontnemingsrapport, goed onderbouwd was. De verdediging had betoogd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager zou moeten zijn, maar de rechtbank vond de argumenten van de verdediging niet overtuigend genoeg om de vordering te verlagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een bedrag van € 24.606,50 aan de Staat moet betalen, als gevolg van de ontnemingsmaatregel die is opgelegd op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook de mogelijkheid van gijzeling voor maximaal 492 dagen bepaald, mocht de verdachte niet aan de betalingsverplichting voldoen.

Uitspraak

VOORBLAD
STRAF
Parketnummer:
13.123398.22 (Ontneming)
Naam verdachte: [verdachte]
PROMIS vonnis
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.123398.22 (ontneming)
Datum uitspraak: 15 augustus 2023
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36 e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/123398-22 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat de officier van justitie, de raadsvrouw van veroordeelde, mr. T. Urbanus, tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2023 naar voren hebben gebracht.

2.De ontnemingsvordering

De officier van justitie heeft bij vordering van 29 september 2022 de rechtbank gevraagd het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel en aan de staat te betalen bedrag vast te stellen op € 24.061,40.
Door de verdediging is op 9 december 2022 een conclusie van antwoord ingediend. De officier van justitie heeft op 5 januari 2023 een conclusie van repliek ingediend en daarin haar vordering verhoogd naar € 24.606,50. Op 20 februari 2023 heeft de verdediging hierop gedupliceerd.
Gezien de stukken waarop de vordering berust en waarnaar deze vordering verwijst, verstaat de rechtbank de vordering aldus dat deze betreft de feiten waarvoor veroordeelde in de onderliggende strafzaak is veroordeeld.

3.De grondslag van de vordering

Veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 27 oktober 2022 – kort samengevat – en voor zover van belang voor de ontneming – veroordeeld voor het op 8 juni 2022 opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en methamfetamine en voor het op 8 juni 2022 voorbereiden en/of bevorderen van het opzettelijk vervaardigen van MDMA door een grote hoeveelheid grondstoffen voorhanden te hebben. [1] Het vonnis in de strafzaak is op 11 november 2022 onherroepelijk geworden.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering van € 24.606,50 moet worden toegewezen.
Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de berekening in het ontnemingsrapport [2] als basis dient, waarin ervan wordt uitgegaan dat veroordeelde een bedrag van € 4.742,00 beschikbaar had voor het doen van uitgaven. Voor het bedrag aan werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen moet bij het bedrag dat staat vermeld in het ontnemingsrapport van € 28.803,40 nog een bedrag worden opgeteld van € 545,10. Laatstgenoemd bedrag zou veroordeelde contant hebben uitgegeven voor de bij hem aangetroffen methamfetamine. Dit betekent dat de hoogte van de werkelijke contante uitgaven van veroordeelde inclusief bankstortingen (28.803,40 + 545,10 =) € 29.348,50 bedraagt.
Het verschil tussen het bedrag dat veroordeelde beschikbaar had voor het doen van uitgaven enerzijds en de werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen anderzijds, is (4.742,00 - 29.348,50 =) - € 24.606,50. Dit betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw vindt primair dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden vastgesteld op € 3.573,10.
Hiertoe heeft zij aangevoerd dat de berekening in het ontnemingsrapport als basis dient, waarin ervan wordt uitgegaan dat veroordeelde een bedrag van € 4.742,00 beschikbaar had voor het doen van uitgaven. Voor het bedrag aan werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen moet enkel worden uitgegaan van de aankoop door veroordeelde van de methamfetamine van € 545,10 en de contante stortingen voor een totaalbedrag van € 7.770,00. Dit betekent dat de hoogte van de werkelijke contante uitgaven van veroordeelde inclusief bankstortingen (545,10 + 7.770,00 =) € 8.315,10 bedraagt.
Het verschil tussen het bedrag dat veroordeelde beschikbaar had voor het doen van uitgaven enerzijds en de werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen anderzijds, is (4.742,00 - 8.315,10 =) - € 3.573,10. Dit betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Anders dan de officier van justitie stelt (en waar het ontnemingsrapport van uitgaat) moet bij het bedrag aan werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen
geenrekening worden gehouden met (i) het bedrag van € 17.033,40 voor de aanschaf van verdovende middelen en grondstoffen (MDMA-pillen en PMK glycidezuur), en (ii) het bedrag van € 4.000,00 voor de aanschaf van de motor. Veroordeelde is vrijgesproken van het (mede)plegen van de handel en/of productie van harddrugs. Hij heeft nadrukkelijk ontkend dat de pillen en grondstoffen van hem zijn en heeft verklaard dat hij de spullen voor een bekende in de boxruimte heeft gezet en niet wist wat er in de dozen en de tas zat. Dat veroordeelde de eigenaar was, is op basis van het dossier ook niet aannemelijk. Verder was hij ten tijde van zijn aanhouding niet vermogend en daardoor niet in staat de verdovende middelen en grondstoffen voor de productie daarvan zelf te financieren. Nu niet kan worden vastgesteld dat veroordeelde de verdovende middelen en grondstoffen in eigendom had en (dus) zelf heeft gefinancierd, dient het bedrag van
€ 17.033,40 niet bij de werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen te worden meegenomen. Ook de aankoopwaarde van de motor kan niet als wederrechtelijk verkregen voordeel worden aangemerkt. Uit de stukken volgt dat de motorfiets is aangeschaft met contanten die door de politie zijn aangemerkt als legale contante ontvangsten.
Subsidiair moet het wederrechtelijk verkregen voordeel worden vastgesteld op € 7.573,10. De verdediging stelt dat hoogstens de onder veroordeelde in beslaggenomen motor van € 4.000,00 kan worden meegerekend als contante uitgave. In dat geval bedraagt het bedrag dat beschikbaar was voor het doen van uitgaven € 4.742,00 en het bedrag aan werkelijk contant uitgaven inclusief bankstortingen (545,10 + 7.770,00 + 4.000,00 =) € 12.315,10. Het wederrechtelijk verkregen voordeel komt dan uit op (4.742,00 - 12.315,10 =) € 7.573,10.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De ontnemingsrapportage
De ontnemingsvordering van € 24.606,50 is gebaseerd op een eenvoudige kasopstelling in het ontnemingsrapport. In de eenvoudige kasopstelling worden alleen de contante uitgaven en (legale) contante ontvangsten meegenomen. Daarin is voor de periode van 1 januari 2021 tot 26 augustus 2022 berekend hoeveel contant geld veroordeelde heeft uitgegeven en welk deel daarvan kan worden verklaard uit contant geld dat veroordeelde al had of dat hij legaal heeft verkregen. Uitgaven die niet daardoor kunnen worden verklaard door legaal verkregen geld, worden als wederrechtelijk verkregen voordeel aangemerkt.
De rechtbank vindt de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, gebaseerd op wettige bewijsmiddelen, op zichzelf goed onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt door het Openbaar Ministerie. Dat betekent dat de berekening in het ontnemingsrapport in beginsel wordt gevolgd, met dien verstande dat de werkelijk contante uitgaven inclusief bankstortingen een bedrag betreft van € 29.348,50. Dit bedrag is opgebouwd uit € 545,10 voor de aanschaf van methamfetamine, € 7.770,00 voor contante stortingen, € 17.033,40 voor de aanschaf van verdovende middelen en € 4.000,00 voor de aanschaf van de motor. In ontnemingszaken is het dan vervolgens aan de veroordeelde om gemotiveerd en onderbouwd aannemelijk te maken dat de berekening van het Openbaar Ministerie niet juist is.
4.3.2.
De bespreking van de verweren van de verdediging
De aankoop van de verdovende middelen en grondstoffen
De rechtbank is van oordeel dat de aankoopwaarde van de MDMA-pillen en het PMK glycidezuur moet worden meegenomen bij de berekening van het bedrag aan werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen. De enkele stelling van veroordeelde dat de MDMA-pillen en het PKM glycidezuur niet van hem waren, maar dat hij deze voor een bekende in bewaring heeft genomen, is onvoldoende om aan te nemen dat veroordeelde deze verdovende middelen niet in eigendom had en (dus) niet zelf heeft gefinancierd. Veroordeelde heeft deze stelling op geen enkele manier geconcretiseerd, laat staan onderbouwd en voldoende aannemelijk gemaakt. Het had op de weg van veroordeelde gelegen om aan te tonen van wie de MDMA-pillen en PMK glycidezuur dan wel zijn en wie daarom, anders dan hijzelf, deze verdovende middelen heeft gefinancierd. Dit is niet gebeurd, zodat het bedrag van € 17.033,40 wordt meegenomen bij de werkelijke contante uitgaven (inclusief bankstortingen) in de kasopstelling.
De aankoop van de motor
De rechtbank is van oordeel dat de aankoopwaarde van de motor moet worden meegenomen
bij de berekening van het bedrag aan werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen. Geldbedragen die contant worden opgenomen van de bankrekening worden meegerekend als legale contante ontvangsten. Geld dat contant wordt uitgegeven, wordt meegerekend als uitgave. Dit betekent dat de legale inkomsten al zijn meegenomen in de kasopstelling en dat ook als de motor met legale inkomsten zou zijn betaald, dit voor de kasopstelling niet uitmaakt. Dit betekent dat het bedrag van € 4.000,00 wordt meegenomen bij de werkelijke contante uitgaven (inclusief bankstortingen) in de kasopstelling.
4.3.3.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De rechtbank komt op basis van het voorgaande tot de volgende berekening:
Beginsaldo contant geld € 552,00 [3]
Legale contante ontvangsten inclusief bankopnamen € 4.300,00 [4] +/+
Eindsaldo contant geld € 110,00 [5] -/-
Beschikbaar voor het doen van uitgaven € 4.742,00
Werkelijke contante uitgaven inclusief bankstortingen € 29.348,50 [6] -/-
-------------- -/-
Verschil € -24.606,50
Wederrechtelijk verkregen voordeel: € 24.606,50

5.De verplichting tot betaling

De executieopbrengst van de motor
Op 28 juli 2022 heeft de officier van justitie conservatoir beslag gelegd op de motor van veroordeelde. De raadsvrouw heeft op de zitting van 1 augustus 2023 naar voren gebracht dat zij van de zaaksofficier heeft vernomen dat de motor op 12 december 2022 is verkocht voor € 2.350,00. Er zijn echter geen stukken van deze verkoop en de opbrengst overgelegd of aan het dossier gevoegd. Daarom zal de rechtbank dit bedrag niet in mindering brengen op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Veroordeelde kan dit in de executiefase aan de orde stellen.
De rechtbank bepaalt het te betalen bedrag daarom op € 24.606,50.

6.Het toepasselijke wettelijke voorschrift

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als wederrechtelijk verkregen voordeel een bedrag van
€ 24.606,50(vierentwintigduizend zeshonderdzes euro en vijftig cent).
Legt op aan
[verdachte]de verplichting tot betaling van
€ 24.606,50(vierentwintigduizend zeshonderdzes euro en vijftig cent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op maximaal 492 dagen..
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.P.E. Meewisse, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en N.M. Simons rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.G.R. Becker, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 augustus 2023.

Voetnoten

1.[....]
2.[....]
3.[....]
4.[....]
5.[....]
6.[....]