ECLI:NL:RBAMS:2023:5300

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2023
Publicatiedatum
17 augustus 2023
Zaaknummer
13/314638-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door aanmerkelijke onvoorzichtigheid

Op 17 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 augustus 2022 betrokken was bij een verkeersongeval op de A10 te Amsterdam. De verdachte, die met zijn Range Rover reed, heeft door zijn onoplettendheid en aanmerkelijke onvoorzichtigheid een aanrijding veroorzaakt met een motorrijder, genaamd [slachtoffer]. Deze aanrijding resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer], waaronder een hersenschudding, gebroken botten en andere verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verkeersfouten heeft gemaakt, zoals het negeren van een doorgetrokken streep en het niet vergewissen of de rijbaan vrij was voordat hij afsloeg. De rechtbank oordeelde dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gereden, wat leidde tot de conclusie dat hij schuldig was aan het primair ten laste gelegde delict volgens artikel 6 van de Wegenverkeerswet.

De officier van justitie had een taakstraf van 150 uren geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 80 uren op, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de omstandigheden van de zaak, waaronder het feit dat de verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict was veroordeeld en dat het letsel van [slachtoffer] als zwaar lichamelijk letsel werd gekwalificeerd. De uitspraak benadrukt het belang van verkeersveiligheid en de verantwoordelijkheden van bestuurders in het verkeer.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/314638-22
Datum uitspraak: 17 augustus 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1983,
wonende op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 3 augustus 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. G.R. Stolk, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat door zijn schuld op 3 augustus 2022 een verkeersongeval heeft plaatsgevonden ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, dan wel (subsidiair) het zich dusdanig gedragen dat daardoor gevaar op de weg werd veroorzaakt.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in de bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de botsing met [slachtoffer] het gevolg is geweest van een tijdelijke onoplettendheid. Hoewel tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde kan worden gekomen, bevindt het zich aan de ondergrens van aanmerkelijke onvoorzichtigheid.
4.3.Het oordeel van de rechtbank
Op 3 augustus 2022 reed verdachte in zijn Range Rover op de A10 te Amsterdam. Hij kwam uit de rijrichting van de A4 en reed in de richting van de A8. Ter hoogte van hectometerpaal 25.2, bij het puntstuk van de toerit S104 heeft er een aanrijding plaatsgevonden met een motorrijder, [slachtoffer] . [slachtoffer] is hierdoor ten val gekomen, als gevolg waarvan hij het volgende letsel heeft opgelopen: een hersenschudding, twee gebroken tenen, een gebroken pink, een gebroken nekwervel, meerdere gebroken ribben, een zware kneuzing van de linkerbovenarm, verwondingen aan de bovenlip en onderlip, bloeduitstortingen in het gezicht en een bloeduitstorting op het linkerbeen.
De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Volgens vaste jurisprudentie komt het bij de beantwoording van deze vraag aan op het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij moet ten minste sprake zijn van een aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid. Er is dus meer nodig dan het veronachtzamen van de voorzichtigheid en oplettendheid die van een normaal oplettende bestuurder mag worden verwacht. Een tijdelijk moment van onoplettendheid in het verkeer of een enkele verkeersfout zonder bijkomende bijzondere omstandigheden zijn voor het aannemen van schuld onvoldoende.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij er de dag van het verkeersongeval niet bij was met zijn hoofd omdat hij de uitvaart van zijn stiefvader had. Hij was onderweg van het condoleancecentrum naar het crematorium. Verdachte reed op aanwijzingen van de navigatie in zijn auto. Hij kan zich herinneren dat hij rechtsaf moest slaan, waarna het allemaal erg snel is gegaan. Bij het afslaan heeft hij [slachtoffer] niet gezien: verdachte merkte hem pas op het moment dat hij in zijn rechter achterflank zat. Hoewel verdachte het zich niet kan herinneren, heeft hij – nadat hem foto’s van de verkeerssituatie zijn getoond – verklaard dat het zo moet zijn geweest dat hij een doorgetrokken streep is overgegaan voordat hij met [slachtoffer] in botsing kwam.
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij met zijn motor wilde invoegen op de hoofdrijbaan van de A10. In één oogopslag kwam uit zijn linkerooghoek een witte auto. De auto kwam in een
split secondvan links en raakte hem met de rechterkant. [slachtoffer] remde vervolgens geforceerd, waarna hij met motor en al werd gelanceerd en tegen de vangrail aan is gevallen, met bovengenoemd letsel als gevolg.
De rechtbank leidt uit de verkeersongevallenanalyse, bovengenoemde verklaringen en het verhandelde ter terechtzitting af, dat verdachte rechtsaf is geslagen richting de toerit S104, waarbij hij over een doorgetrokken streep en een puntstuk is gereden. De rijbaan waarnaar verdachte zich bewoog betreft enkel een toerit naar de hoofdrijbaan van de A10, en geen afrit. Verdachte had dus niets te zoeken op die rijbaan. Naast dat verdachte voornoemde verkeersfouten maakte, stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] had moeten opmerken wanneer hij voorafgaand aan het afslaan naar rechts in zijn spiegels had gekeken en over zijn rechter schouder had gekeken. Het kan niet anders zijn dan dat verdachte dit niet heeft gedaan. Terwijl verdachte in eerste instantie dus al niet naar desbetreffende rijbaan had mogen afslaan, heeft hij ook niet gekeken of de rijbaan vrij was van verkeer.
Bovengenoemde omstandigheden leiden volgens de rechtbank tot het oordeel dat verdachte, zoals is ten laste gelegd, aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam heeft gereden. Het handelen van verdachte is meer dan een momentane onoplettendheid, nu hij achtereenvolgens verschillende verkeersfouten heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de handelingen van verdachte als verkeersfouten kunnen worden aangemerkt, die tezamen voldoende zijn voor het bewijs van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of het letsel van [slachtoffer] kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. Zoals reeds omschreven, heeft [slachtoffer] heeft meerdere botbreuken opgelopen. [slachtoffer] heeft moeten revalideren, ondervindt een jaar na dato nog steeds pijnklachten en heeft hij de bewegingsvrijheid van zijn hand nog niet volledig terug. [slachtoffer] is vooralsnog onder behandeling van medisch specialisten en er is nog geen eindtoestand bekend. Het is nog niet duidelijk of [slachtoffer] volledig zal herstellen. De rechtbank is van oordeel dat het letsel van [slachtoffer] alles tezamen genomen als zwaar lichamelijk letsel dient te worden gekwalificeerd.
Alles overwegend, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde delict.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
(
primair)
op 3 augustus 2022 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de Rijksweg A10, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend en onachtzaam heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
waardoor een ander, genaamd [slachtoffer] , zwaar lichamelijk letsel, te weten
een gebroken nekwervel en tenen en pink en ribben werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de Rijksweg A10, komende uit de richting van de Rijksweg A4, en gaande in de richting van de Rijksweg A8/Coentunnel,
verdachte heeft de toerit van de S104, op die Rijksweg A10, genaderd,
verdachte is vervolgens ter hoogte van die toerit, in strijd met artikel 77 Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 199) over een puntstuk gereden,
verdachte is vervolgens op de toerit terecht gekomen,
verdachte heeft zich hierbij niet vergewist dat die rijbaan vrij was van enig verkeer,
verdachte is vervolgens met voornoemde [slachtoffer] in botsing gekomen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

7.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.Motivering van de straffen en maatregelen

9.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 150 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 dagen en geheel voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op de A10 een verkeersongeval veroorzaakt, ten gevolge waarvan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. De rechtbank is van oordeel dat de aanrijding voorkomen had kunnen worden, als verdachte beter had opgelet en voorzichtigheid had betracht. Verdachte reed immers een weggedeelte op waar hij niets te zoeken had en heeft in het geheel niet gekeken of de weg vrij was. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] volgt dat hij nog niet volledig is hersteld, hij nog niet fulltime kan werken als zelfstandig ondernemer en hij zijn hobby – motorrijden – niet langer kan uitoefenen.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 3 juli 2023. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een soortgelijk delict is veroordeeld.
De rechtbank heeft ten aanzien van de strafoplegging aansluiting gezocht bij straffen die voor soortgelijke gevallen door rechtbanken worden opgelegd. Zij heeft hiervoor gekeken naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS), waarin uitgangspunten staan opgenomen die strafrechters hanteren bij het bepalen van straffen.
De rechtbank zal bij de straftoemeting rekening houden met het feit dat verdachte voor zijn werk afhankelijk is van het bezit van zijn rijbewijs. Daarnaast houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met het feit dat het letsel van [slachtoffer] juridisch te kwalificeren is als zwaar lichamelijk letsel, maar dat dit voor wat betreft de strafmaat de ondergrens betreft. De rechtbank komt dan ook tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf voor de duur van 80 uren opleggen en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerwet 1994.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 (veertig) dagen.
Ontzegtverdachte de
bevoegdheid motorrijtuigen te besturenvoor de tijd van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.A. Spoel, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en S.F. van Merwijk, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 augustus 2023.
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]