ECLI:NL:RBAMS:2023:5287

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13/277045-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot diefstal en geweldpleging

Op 1 maart 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Amtsgericht Kleve in Duitsland. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1988, die wordt verdacht van diefstal met geweld en belediging van een ambtenaar. De behandeling van het EAB vond plaats op verschillende zittingen, waarbij de opgeëiste persoon en zijn raadsman niet altijd aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor de beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De rechtbank heeft de inhoud van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de beschrijving van de feiten voldoende is om te voldoen aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging, die stelden dat de overlevering geweigerd moest worden vanwege een gebrek aan terugkeergarantie, verworpen. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn en heeft zij de overlevering toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/277045-22
RK nummer: 22/4981
Datum uitspraak: 1 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 29 november 2022 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 mei 2022 door het
Amtsgericht Kleve(Duitsland) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] ) op [geboortedag] 1988
verblijfadres: [adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 25 januari 2023. Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen. Ook zijn raadsman. mr. H.G. Koopman, advocaat in Amsterdam, is niet verschenen. De raadsman heeft verzocht om aanhouding van de behandeling vanwege een schurftinfectie bij de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft per e-mail van 19 januari 2023 ingestemd met het aanhoudingsverzoek van de raadsman.
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 15 februari 2023.
Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. H.G. Koopman, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Bulgaarse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Bulgaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een op 11 april 2022 door het
Amtsgericht Kleveuitgevaardigd aanhoudingsbevel, met kenmerk 10 Gs 695/22.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Genoegzaamheid

Standpunten
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat de overlevering partieel moet worden geweigerd ten aanzien van het feit met betrekking tot de diefstal van sigaretten nu de feitsomschrijving van het EAB ongenoegzaam is. Bij de wettelijke kwalificatie van dit feit staat namelijk vermeld dat sprake is van
diefstal met roof in eendaadse samenloop met het toebrengen van gevaarlijk lichamelijk letselen dit komt niet overeen met de omschrijving van het feit.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de feitsomschrijving genoegzaam is.
Oordeel van de rechtbank
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de OLW geformuleerde vereisten. Zo dient het EAB een beschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd te bevatten, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verweten op 4 februari 2022 te Kleve vijf pakjes sigaretten uit een supermarkt te hebben gestolen. Nadat de opgeëiste persoon de kassa heeft gepasseerd zonder te betalen is hij door het personeel staande gehouden. Hierna werd de opgeëiste persoon agressief en heeft hij een van de medewerkers beledigd en heeft hij haar met een volle plastic fles van anderhalve liter drie keer tegen haar nek en hals geslagen. Nadat de verbalisanten ter plaatse kwamen heeft hij zich verzet tegen zijn aanhouding en hen uitgemaakt voor “
idioten, hoerenzonen en nazi’s”.
De omschrijving van de feiten is zodanig dat het voor de rechtbank mogelijk is te onderzoeken of aan alle voorwaarden voor de overlevering is voldaan en de naleving van het specialiteitsbeginsel kan worden gewaarborgd. De omschrijving voldoet aan de eisen gesteld in artikel 2, tweede lid, aanhef en onder e van de OLW en is daarmee genoegzaam. De rechtbank overweegt ten overvloede dat voor de overlevering van belang is aan welke gedragingen de opgeëiste persoon zich schuldig zou hebben gemaakt en dat niet van belang is welke kwalificaties door de uitvaardigende autoriteiten hieraan worden verbonden. De rechtbank verwerpt het verweer.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat het feit/de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
mishandeling
en
diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heter daad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken en bezit van het gestolene te verzekeren.
en
eenvoudige belediging
en
wederspannigheid
en
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld kan worden met een Nederlander. Zijn historische BRP-gegevens dateren van 24 maart 2010 en sinds 25 september 2017 staat weliswaar als BRP-adres genoteerd,
vertrokken, onbekend waarheen,
maar dit klopt niet want de opgeëiste persoon heeft al die tijd als matroos op een Nederlands schip gewerkt en aldaar verbleven. Aangezien er door de Duitse autoriteiten geen terugkeergarantie is verleend, verzoekt de raadsman om de overlevering te weigeren.
Standpunt van de officier van justitie
De opgeëiste persoon kan niet worden gelijkgesteld met een Nederlander aangezien er door de verdediging geen stukken ter onderbouwing hiervan zijn overgelegd.
Oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel.
De eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon niet aan de eerste voorwaarde heeft voldaan, omdat hij niet met stukken heeft onderbouwd dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. Reeds hierom zal de rechtbank de opgeëiste persoon dan ook niet gelijkstellen met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het verweer.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 180, 266, 267, 300 en 312 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Kleve(Duitsland) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A. Pahladsingh en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 maart 2023.
Mr. A. Pahladsingh is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.