In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Opole Circuit Court in Polen. Het EAB, dat dateert van 27 januari 2017, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1999, voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, opgelegd bij een vonnis van 20 december 2011. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 5 juni 2018 en 15 februari 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De verdediging voerde aan dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing was, omdat het EAB verwees naar een cumulatief vonnis dat niet voldoende was toegelicht. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat het EAB op zichzelf staande informatie bevatte.
De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon, die meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had, gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd, maar dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kon worden bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.