ECLI:NL:RBAMS:2023:5283

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 maart 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13/752140-15
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en gelijkstelling met Nederlander

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 1 maart 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Opole Circuit Court in Polen. Het EAB, dat dateert van 27 januari 2017, verzocht om de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1999, voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van 1 jaar en 2 maanden, opgelegd bij een vonnis van 20 december 2011. De rechtbank heeft de zaak behandeld op zittingen op 5 juni 2018 en 15 februari 2023, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, en een tolk in de Poolse taal.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing op het overleveringsverzoek was verstreken, maar dat dit de verplichting om te beslissen niet opheft. De verdediging voerde aan dat de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) van toepassing was, omdat het EAB verwees naar een cumulatief vonnis dat niet voldoende was toegelicht. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat het EAB op zichzelf staande informatie bevatte.

De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon, die meer dan vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland had, gelijkgesteld kon worden met een Nederlander op basis van artikel 6a OLW. De rechtbank oordeelde dat de overlevering moest worden geweigerd, maar dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland kon worden bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752140-15
RK nummer: 18/2435
Datum uitspraak: 1 maart 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 10 april 2018 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 januari 2017 door de
Opole Circuit Court(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1999
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres]
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 5 juni 2018
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 5 juni 2018.
Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diependaal,
officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman,
mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
Het onderzoek ter zitting is geschorst om de IND te bevragen of ten aanzien van de opgeëiste persoon de verwachting bestaat dat hij niet zijn verblijfsrecht in Nederland verliest ten gevolge van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Zitting 15 februari 2023
De behandeling van het EAB is opnieuw aangevangen op de zitting van 15 februari 2023.
Het openbaar ministerie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the County Court of Kedzierzyn-Kozlevan
20 december 2011, kenmerk: II K 371/11.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 2 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Standpunten
Primair voert de raadsman aan dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW zich voordoet, omdat uit het door de raadsman overgelegde cumulatief vonnis van de rechtbank Kedzierzyn-Kozle van 16 december 2016 met kenmerk II K 377/16 blijkt dat het in het EAB genoemde vonnis met kenmerk II K 371/11 ook deel uitmaakt van dit cumulatief vonnis. Alleen al hierom is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing aangezien er geen gegevens beschikbaar zijn ten aanzien van het verzamelvonnis in verband met artikel 12 OLW. Subsidiair verzoekt de raadsman om de Poolse autoriteiten in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verschaffen over dit cumulatief vonnis in verband met artikel 12 OLW.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat artikel 12 OLW geen toepassing vindt op grond van de in het EAB gegeven informatie en de door de Poolse autoriteiten verstrekte aanvullende informatie.
Oordeel van de rechtbank
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest bij de behandeling van zijn zaak. Naar aanleiding van de door de opgeëiste persoon ontvangen informatie uit Polen heeft het Openbaar Ministerie aan de Poolse autoriteiten de vraag voorgelegd of het in het EAB genoemde vonnis deel inderdaad uitmaakt van voornoemd cumulatief vonnis. Bij brief van de Poolse autoriteiten van 14 februari 2023 hebben de Poolse autoriteiten meegedeeld dat het in het EAB genoemde vonnis met kenmerk II K 371/11zelfstandig is afgedaan en geen deel uitmaakt van het op 16 december 2016 gewezen cumulatieve vonnis met kenmerk II K 377/16. De rechtbank ziet op grond van het vertrouwensbeginsel geen aanleiding om niet van de juistheid van de door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie uit te gaan. Daar doet niet aan af dat in het door de verdediging verstrekte voornoemde cumulatieve vonnis het vonnis met kenmerk II K 371/11 van het EAB wordt genoemd.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak
en
diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
De opgeëiste persoon is namelijk in het bezit van een verblijfskaart ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ en uit de Informatiestaat SKDB-persoon van 3 februari 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon ingeschreven staat in Nederland. Aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 6 februari 2023 volgt dat als gevolg van de veroordeling in Polen van de opgeëiste persoon verblijfsbeëindiging niet aan de orde is. Ook aan de tweede voorwaarde is voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen. Zij is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen.
Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310 en 311 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 6a en 11 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Opole Circuit Court(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A. Pahladsingh en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 1 maart 2023
Mr. A. Pahladsingh is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.De termijn van vrijheidsbeneming (en mogelijkheden tot verlenging daarvan) moeten in samenhang worden bezien met de wettelijke beslistermijn.
4.Zie onderdeel e) van het EAB.