ECLI:NL:RBAMS:2023:5274

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13/151771-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor tenuitvoerlegging van een straf opgelegd in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2023 een beslissing genomen op een verzoek tot toestemming voor de tenuitvoerlegging van een straf opgelegd door de Poolse autoriteiten. Het verzoek was ingediend door de officier van justitie op 22 juni 2023, en betreft een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden, opgelegd bij vonnis van 16 juni 2011 door het IV K 394/08 van het Hof van Beroep in Lublin. De overgeleverde persoon, geboren in 1991 in Polen, is momenteel gedetineerd in Polen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzoek om toestemming op 26 mei 2023 door het openbaar ministerie is ontvangen, maar dat de vordering pas op 22 juni 2023 is ingediend. Dit heeft de rechtbank niet weerhouden van het nemen van een beslissing op de vordering. De rechtbank heeft de relevante juridische bepalingen, zoals artikel 14 van de Overleveringswet (OLW), in overweging genomen en vastgesteld dat de overgeleverde persoon de mogelijkheid heeft gehad om zijn opmerkingen en bezwaren te uiten tijdens een verhoor op 16 mei 2023. De rechtbank concludeert dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat de overgeleverde persoon vertegenwoordigd was door een gemachtigde raadsman tijdens het proces in eerste aanleg. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten het verzoek toe te wijzen, waardoor toestemming wordt verleend voor de tenuitvoerlegging van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer 13/151771-23
Datum beslissing: 19 juli 2023
BESLISSING
op de vordering op grond van artikel 14, derde lid, Overleveringswet (hierna: OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank op 22 juni 2023, strekkende tot het in behandeling nemen van een verzoek om toestemming te verlenen voor de tenuitvoerlegging van een straf die is opgelegd voor feiten die vóór het tijdstip van de overlevering zijn begaan en waarvoor de betrokkene niet is overgeleverd, als bedoeld in artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f OLW. Dit verzoek is ingediend door
the Circuit Court in Lublin, IV Criminal Division(Polen) op 16 mei 2023 en betreft:
[overgeleverde persoon]
geboren op [geboortedag] 1991 in [geboorteplaats] (Polen)
thans gedetineerd in Polen
hierna te noemen: de overgeleverde persoon.

1.Beoordeling

Uit de stukken blijkt dat het verzoek om toestemming op 26 mei 2023 door het openbaar ministerie ontvangen is. Op grond van artikel 14, derde lid OLW dient de officier van justitie uiterlijk op de derde dag na ontvangst de vordering in te dienen. In dit geval is de vordering eerst op 22 juni 2023 gedaan. Dit ontslaat de rechtbank niet van de verplichting alsnog een beslissing te nemen op de vordering.
Het verzoek bevat de gegevens als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ. De overgeleverde persoon is op 16 mei 2023 gehoord door
the Circuit Court in Lublin, IV Criminal Division. Uit de stukken leidt de rechtbank af dat de overgeleverde persoon tijdens dat verhoor de mogelijkheid heeft gehad om al zijn eventuele opmerkingen en bezwaren met betrekking tot het verzoek tot toestemming kenbaar te maken. [1]
Op grond van artikel 14, derde lid, OLW moet de rechtbank de verzochte toestemming verlenen ten aanzien van feiten waarvoor krachtens de OLW overlevering had kunnen worden toegestaan en die voor de eerder verleende overlevering zijn begaan.
Dit betekent dat de rechtbank hetzelfde toetsingskader moet hanteren als bij de beoordeling van een EAB.
Thans wordt toestemming gevraagd voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden, opgelegd bij vonnis van 16 juni 2011 door
the Circuit Court in Lublin(IV K 394/08) .
Uit de aanvullende informatie van 27 juni 2023 van de uitvaardigende justitiële autoriteit, met als bijlage een zogenaamd d) formulier, blijkt dat het vonnis in eerste aanleg van 16 juni 2011 (IV K 394/08) in hoger beroep door
the Court of Appeal in Lublinis bevestigd. Als een strafprocedure meerdere instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, dan is de laatste van die beslissingen relevant voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld. [2]
De rechtbank kan op basis van de door de uitvaardigende justitiële autoriteit verstrekte aanvullende informatie niet vaststellen of in dit geval in hoger beroep definitief is beslist over de schuld en de strafoplegging, nadat de zaak ten gronde is behandeld. Zekerheidshalve zal de rechtbank derhalve zowel het vonnis in eerste aanleg als het vonnis in hoger beroep toetsen aan artikel 12 OLW.
De rechtbank is van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is ten aanzien van het vonnis in eerste aanleg (IV 394/18). Uit de aanvullende informatie van 27 juni 2023 blijkt immers dat de overgeleverde persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid.
Ten aanzien van het proces in hoger beroep blijkt uit de aanvullende informatie van 27 juni 2023 dat de overgeleverde persoon niet is verschenen. Nu niet is gebleken dat zich één van de in artikel 12 sub a tot en met d OLW vermelde omstandigheden heeft voorgedaan, kan de overlevering worden geweigerd. De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 OLW. Daarvoor is het volgende van belang.
In de aanvullende informatie van 27 juni 2023 is vermeld dat de in eerste aanleg door de overgeleverde persoon aangewezen en gemachtigde raadsman namens de overgeleverde persoon hoger beroep heeft ingesteld en de overgeleverde persoon heeft vertegenwoordigd tijdens het proces in hoger beroep. De bovengenoemde omstandigheden maken naar het oordeel van de rechtbank dat het toestaan van het verzoek geen schending van de verdedigingsrechten van de overgeleverde persoon oplevert. Hij was samen met zijn gekozen en gemachtigd raadsman aanwezig bij de zitting in eerste aanleg en was er dus van op de hoogte dat er een strafproces tegen hem liep. Nu zijn gekozen en gemachtigd raadsman namens hem hoger beroep heeft ingesteld, gaat de rechtbank ervan uit dat de overgeleverde persoon ook hiervan op de hoogte was. Naar het oordeel van de rechtbank lag het op de weg van de overgeleverde persoon om alert te blijven en te informeren naar het verdere verloop van de strafprocedure tegen hem, al dan niet bij zijn raadsman. De rechtbank ziet het op zijn minst genomen als een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon dat hij dit niet heeft gedaan. [3] Van schending van zijn verdedigingsrechten is derhalve geen sprake.
De conclusie is dat het verzoek feiten betreft ten aanzien waarvan krachtens de OLW overlevering had kunnen worden toegestaan. De rechtbank zal het verzoek toewijzen.

2.Beslissing

De rechtbank:
verleent op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder f, en derde lid, OLW toestemming voor tenuitvoerlegging van de straf van
[overgeleverde persoon]voor de feiten zoals vermeld in het verzoek.
Deze beslissing is genomen op 19 juli 2023 door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,

Voetnoten

1.HvJ EU 26 oktober 2021, C-428/21 PPU en C-429/21 PPU, ECLI:EU:C:2021:876, punt 63.
3.Vgl. rechtbank Amsterdam 25 augustus 2022, ECLI:RBAMS:2022:7015.