ECLI:NL:RBAMS:2023:5273

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
16 augustus 2023
Zaaknummer
13/751817-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot veroordeling in Polen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 juli 2023 uitspraak gedaan in het kader van een vordering tot overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Częstochowa, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, werd gezocht voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van één jaar, opgelegd bij vonnis van 25 april 2007. De rechtbank heeft de vordering tot gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander afgewezen, wat leidde tot de afwijzing van het beroep op verjaring van de tenuitvoerlegging van het Poolse vonnis. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet aan de vereisten voldeed om gelijkgesteld te worden met een Nederlander, omdat er onvoldoende bewijs was voor een duurzame relatie met zijn echtgenote vóór 18 oktober 2019. De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De overlevering werd derhalve toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751817-19
Datum uitspraak: 19 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 9 september 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 24 november 2014 door
the Regional Court of Law
in Częstochowa(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [BRP-adres]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 11 februari 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 februari 2020. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. Römer, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is gesloten en de uitspraak is bepaald op 25 februari 2020.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid (oud) OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Tussenuitspraak 25 februari 2020
Het onderzoek ter zitting is heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te reageren op het door de raadsman overgelegde, vertaalde Poolse stuk en navraag te doen bij de uitvaardigende justitiële autoriteit over de gestelde opschorting van de tenuitvoerlegging van de in het EAB genoemde gevangenisstraf van één jaar.
Zitting 5 juli 2023
De behandeling van de vordering is, met instemming van partijen in gewijzigde samenstelling, hervat op de openbare zitting van 5 juli 2023. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een
enforceable judgement of the District Court of Law (Sąd Rejonowy) in Częstochowavan 25 april 2007 (III K 482/05).
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [1]
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 25 februari 2020 blijkt dat dit vonnis voor tenuitvoerlegging vatbaar is. De door de Poolse advocaat gedane verzoeken tot opschorting dan wel het achterwege laten van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf van één jaar zijn in Polen definitief afgewezen. Met de raadsman en de officier van justitie concludeert de rechtbank dat het eerder door de raadsman overgelegde vertaalde Poolse stuk (zie de tussenuitspraak) achterhaald en derhalve niet meer relevant is.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 11 februari 2020 blijkt dat de opgeëiste persoon bij vonnis van
the District Court of Law (Sąd Rejonowy) in Częstochowavan 25 april 2007 (III K 482/05) is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één jaar met een proeftijd van vier jaar. De opgeëiste persoon is gedurende deze proeftijd veroordeeld voor een nieuw strafbaar feit (hierna: het
triggerendestrafbare feit). Vanwege deze veroordeling voor dit
triggerendestrafbare feit is de voorwaardelijke straf bij beslissing van 23 maart 2010 van
the District Court of Law in Częstochowa(Ko 6033/09) omgezet in een onvoorwaardelijke straf van dezelfde duur. Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 19 en 26 juni 2023 blijkt dat het gaat om een feit dat de opgeëiste persoon op 2 december 2007 heeft gepleegd en waarvoor hij is veroordeeld bij vonnis van
the District Court in Czestochowavan 7 juli 2008 (IV K 24/08).
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich gerefereerd voor wat betreft de weigeringsgrond van artikel 12 OLW met betrekking tot het proces dat heeft geleid tot de veroordeling voor het
triggerendestrafbare feit.
Standpunt van de officier van justitie
Volgens de officier van justitie is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing ten aanzien van het proces dat heeft geleid tot de veroordeling voor het
triggerendestrafbare feit nu de opgeëiste persoon bij twee zittingen aanwezig is geweest en door de Poolse rechtbank is aangezegd om op de volgende zitting te verschijnen, hetgeen hij vervolgens niet heeft gedaan.
Oordeel van de rechtbank
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerendestrafbare feit, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [2]
Het proces dat heeft geleid tot de uitspraak waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor dat nieuwe
triggerendestrafbare feit moet op grond van voormeld arrest van het HvJ EU getoetst worden aan artikel 12 OLW.
De rechtbank zal daarom het proces dat heeft geleid tot het vonnis van
the District Court of Czestochowavan 7 juli 2008 (IV K 24/08) toetsen aan artikel 12 OLW.
In de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 26 juni 2023 is over dit proces de volgende informatie verschaft:
“Please be also advised that [opgeëiste persoon] was present in person at the trial on 08.05.2008, when he testified. He also personally appeared at the trial on 28.05.2008, when the Court started the taking of evidence. The next hearing was adjourned until 30.06.2008, of which the accused was informed by the Court. Unfortunately, he failed to appear, without excuse, at the next hearing, therefore the Court conducted the trial in his absence pursuant to Article 376(2) of the Code of Criminal Procedure. At that hearing the Court proceedings were closed and the closing speeches were delivered. The judgment was announced on 07.07.2008. None of the accused appeared at the announcement of the judgment.”
De rechtbank leidt uit het bovenstaande af dat de opgeëiste persoon op de zittingen van de rechtbank van 8 en 28 mei 2008 is verschenen. Op de zitting van 28 mei 2008 is hij aangezegd om op de zitting van 30 juni 2008 te verschijnen. Vervolgens is hij niet verschenen op de zitting van 30 juni 2008 en op de zitting van 7 juli 2008 waarop het vonnis is uitgesproken. Nu hij niet op alle zittingen waar de zaak inhoudelijk – ten gronde – is behandeld aanwezig is geweest, is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing. Anders dan de officier van justitie, is de rechtbank van oordeel dat op basis van de aanvullende informatie niet kan worden vastgesteld dat sprake is van de situatie als bedoeld in artikel 12 sub a OLW. Daaruit blijkt immers niet dat de opgeëiste persoon, toen hij is aangezegd om op de zitting van 30 juni 2008 te verschijnen, erop gewezen is dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
Evenmin blijkt uit het EAB en de aanvullende informatie dat zich één van de in artikel 12, sub b tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Dit betekent dat de overlevering kan worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. De opgeëiste persoon is op verschillende zittingsdagen aanwezig geweest zodat hij op de hoogte was van het proces. Op de zitting van 30 juni 2008 was hij niet aanwezig, hoewel hij door de Poolse rechtbank op de hoogte was gesteld van die zitting. Uit het bovenstaande leidt de rechtbank af dat hij uit eigen beweging stilzwijgend afstand heeft gedaan van zijn aanwezigheidsrecht. Overlevering houdt daarom geen schending van zijn verdedigingsrechten in.

5.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Medeplegen van mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

6.Weigeringsgronden als bedoeld in de artikelen 6a OLW en 9 OLW

Standpunt raadsman
Op grond van alle overgelegde stukken in onderlinge samenhang beschouwd kan de opgeëiste persoon worden gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW aangezien aangetoond is dat hij als economische niet-actieve EU-burger gedurende de afgelopen 5 jaar voortdurend rechtmatig in Nederland heeft verbleven op grond van zijn duurzame relatie met zijn huidige echtgenote die wel voldoende inkomen genoot. Als de rechtbank dit onderschrijft dient de behandeling van de zaak te worden aangehouden om een IND-advies op te vragen.
In het geval de opgeëiste persoon wordt gelijkgesteld met een Nederlander is er sprake van rechtsmacht. De raadsman heeft aangevoerd dat in dat geval de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 9, eerste lid sub f, OLW omdat naar Nederlands recht de tenuitvoerleggingtermijn is verstreken.
Standpunt van de officier van justitie
De opgeëiste persoon kan niet worden gelijkgesteld met een Nederlander. Er wordt door de opgeëiste persoon een beroep gedaan op het duurzame verblijfsrecht van zijn echtgenote over de jaren 2019 tot en met 2023. Van een duurzame relatie of gemeenschappelijke huishouding, zoals is vereist in artikel 8.12, eerste lid sub h, Vreemdelingenbesluit 2000, is echter niet gebleken. Aangezien de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander heeft Nederland geen rechtsmacht en is verjaring naar Nederlands recht niet aan de orde.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank stelt voorop dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de opgeëiste persoon
als economische niet-actieve Unie-burger voor het aantonen van zijn voortdurende rechtmatige verblijf in Nederland een beroep doet op het feit dat hij de afgelopen 5 jaar bij zijn vriendin, later echtgenote, [naam] , heeft verbleven die voldoende inkomen genoot.
Wil dit beroep slagen dan dient de opgeëiste persoon op grond van artikel 8.12, eerste lid sub h, van het Vreemdelingenbesluit 2000 aan te tonen dat sprake is van een deugdelijk bewezen duurzame relatie met een vreemdeling die gelijkgesteld kan worden met een Nederlander.
Blijkens de stukken heeft de opgeëiste persoon vanaf 18 oktober 2019 op hetzelfde adres als [naam] ingeschreven gestaan. In januari 2021 hebben zij gezamenlijk een woning aangekocht en volgens de verklaring van de opgeëiste persoon zijn zij op 1 juni 2021 getrouwd. Voor de periode vanaf 18 oktober 2019 gaat de rechtbank dus wel uit van een duurzame relatie. Ten aanzien van de periode vóór 18 oktober 2019 zijn echter geen objectieve gegevens voorhanden die een duurzame relatie met [naam] aantonen. Dat de opgeëiste persoon samen met [naam] in 2003 en 2014 kinderen heeft gekregen is hiervoor onvoldoende. De rechtbank zal de opgeëiste persoon dan ook niet gelijkstellen met een Nederlander. Gelet op het voorgaande heeft Nederland geen rechtsmacht en komt de rechtbank niet toe aan het verweer van de raadsman dat sprake zou zijn van verjaring naar Nederlands recht.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47 en 300 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court of Law (Sąd Okręgowy) in Częstochowa(Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. B.M. Vroom-Cramer en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie onderdeel e) van het EAB.
2.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.