ECLI:NL:RBAMS:2023:5231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
15 augustus 2023
Zaaknummer
10353128
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake consumentenkrediet en identiteitsfraude met betrekking tot precontractuele informatieverplichtingen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen Lender & Spender B.V. (hierna: LS) en een consument, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft een kredietovereenkomst die LS met [gedaagde] heeft gesloten, waarbij [gedaagde] een bedrag van € 6.000,00 leende voor een verbouwing. De lening kwam tot stand op 21 november 2021, maar [gedaagde] betwistte dat hij de overeenkomst had gesloten, stellende dat zijn zus zonder zijn medeweten de lening had aangevraagd en dat er sprake was van identiteitsfraude.

De procedure begon met een dagvaarding van LS op 14 februari 2023, waarin zij betaling van het openstaande bedrag van € 5.193,20 vorderde. Tijdens de mondelinge behandeling op 27 juni 2023 heeft de kantonrechter de partijen gehoord. [gedaagde] voerde aan dat LS niet had voldaan aan de precontractuele informatieverplichtingen zoals vastgelegd in artikel 7:60 BW, en dat de kredietovereenkomst om die reden vernietigbaar was.

De kantonrechter oordeelde dat er wel degelijk een kredietovereenkomst tot stand was gekomen, maar dat LS niet had voldaan aan de informatieplicht. De rechter concludeerde dat de consument niet voldoende tijd had gekregen om de voorwaarden van de lening te overzien voordat de overeenkomst werd gesloten. Hierdoor was de overeenkomst niet rechtsgeldig en diende deze te worden vernietigd. De vorderingen van LS werden afgewezen, en de kantonrechter veroordeelde LS in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 10353128 CV EXPL 23-2731
vonnis van: 29 augustus 2023
fno.: 34906

vonnis van de kantonrechter

I n z a k e

Lender & Spender B.V.

gevestigd te Amsterdam
eiseres
nader te noemen: LS
gemachtigde: mr. N. Panhuijsen (BVCM Collections B.V).
t e g e n

[gedaagde]

wonende te [woonplaats]
gedaagde
nader te noemen: [gedaagde]
gemachtigde: mr. A.W. IJland

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

- dagvaarding van 14 februari 2023, met producties;
- antwoord (mondeling ter rolzitting), met productie;
- instructievonnis;
- dagbepaling mondelinge behandeling.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 27 juni 2023. Voor LS is verschenen [naam 1] , vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is in persoon verschenen, vergezeld door de gemachtigde, zijn moeder en broer. Voorafgaand aan de mondelinge behandeling heeft LS een akte vermindering eis ingediend en bij twee aktes nadere producties in het geding gebracht. [gedaagde] heeft tevens bij akte producties overgelegd en het verzoek gedaan een getuige te horen. Partijen zijn ter zitting gehoord en hebben vragen van de kantonrechter beantwoord. Zoals ter zitting afgesproken heeft LS nog een nadere akte met producties genomen, waarop [gedaagde] bij akte (met producties) heeft gereageerd, waarop LS zich over de overgelegde producties heeft uitgelaten. Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Feiten

1. Als gesteld en niet (voldoende) weersproken staat het volgende vast:
1.1.
LS biedt online consumentenkredieten aan. Zij heeft een op naam van [gedaagde] gestelde kredietovereenkomst van 21 november 2021 om 16.01 u. in het geding gebracht. Daarin staat dat [gedaagde] een bedrag van € 6.000,00 leent, met als leendoel: verbouwing, tegen een rente van 6,2 % per jaar, welke lening in 36 termijnen van € 182,61 zal worden afgelost. Inclusief kosten bedraagt het totaal terug te betalen bedrag € 6.573,96.
1.2.
Blijkens de overgelegde stukken en de daarop ter zitting door LS gegeven toelichting is de aanvraag voor de lening gestart op 20 november 2021 rond 12.00 u. en kwam de lening een dag later om 16.01 u. tot stand.
1.3.
Bij de kredietaanvraag zijn door of namens [gedaagde] bescheiden verstrekt, zoals een kopie van zijn identiteitsbewijs, loonspecificaties, een werkgeversverklaring van twee werkgevers en een kopie van dagafschriften vanaf 23 augustus 2021 van zijn bankrekening.
1.4.
LS heeft op 24 november 2021 een bedrag van € 6.000,00 aan [gedaagde] overgemaakt op zijn rekening bij de ING.
1.5.
Van de rekening van [gedaagde] is op of omstreeks 24 december 2021 een bedrag van € 183,62 afgeschreven met LS als begunstigde. De termijnen zijn vanaf januari 2022 afgeboekt van de rekening van zijn moeder, [naam 2] . De betalingen van januari 2022 en februari 2022 zijn teruggeboekt.
1.6.
Bij brief van 19 mei 2022 heeft de gemachtigde van LS aan [gedaagde] laten weten dat er een achterstand van twee termijnen, in totaal een bedrag van € 370,24, is ontstaan en dat het bedrag aan achterstand uiterlijk 26 mei 2022 dient te zijn voldaan. De gemachtigde van LS heeft vervolgens deze aanmaning nog enkele keren herhaald. Bij dagvaarding heeft LS uiteengezet dat zij gebruik maakt van haar bevoegdheid bij achterstand in betaling het totale restantbedrag ad € 5.193,20 te vorderen.
1.7.
[gedaagde] heeft op 23 maart 2023 tegen zijn zus [naam 3] aangifte bij de politie gedaan. Hij heeft tegen de politie verteld dat hij het vermoeden heeft dat zijn zus met gebruikmaking van een vervalste handtekening en de op hem betrekking hebbende bescheiden buiten zijn medeweten een lening bij LS heeft afgesloten. Zij had hem gevraagd of zij gebruik kon maken van zijn bankrekening voor een betaling van achterstallig loon van haar werkgever LS. Toen het geld was gearriveerd heeft [gedaagde] op verzoek van zijn zus het geld in twee tranches overgemaakt op het rekeningnummer van hun moeder, over welke rekening de betreffende zus het beheer had.
1.8.
In art. 11.1 onder a van de Leningsovereenkomst staat dat de vordering direct opeisbaar is wanneer de geldlener tenminste twee maanden achterstallig is in de betaling van de termijnen.

Vordering en verweer

2. LS vordert dat [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeeld zal worden tot betaling van:
a. € 5.193,20 aan hoofdsom, te vermeerderen met de contractuele rente van € 131,44 vanaf de datum van verzuim tot aan de datum van dagvaarding;
b. de contractuele rente over de hoofdsom ad 6,2 % per jaar, berekend vanaf de dag van dagvaarding tot aan de dag van voldoening;
c. de proceskosten, waaronder begrepen het salaris gemachtigde.
Bij akte heeft LS haar vordering, inclusief proceskosten, in verband met gedane betalingen van tweemaal € 1.000,00 op resp. 24 februari 2023 en 23 maart 2023, verminderd met € 2.000,00.
3. LS stelt hiertoe, samengevat en zakelijk weergegeven, dat [gedaagde] door een betalingsachterstand te laten ontstaan niet voldoet aan zijn contractuele verplichtingen en dat zij daarom gerechtigd is tot de vordering van het restantbedrag van de hoofdsom en de rente.
4. [gedaagde] heeft de vordering bestreden. Hij is van mening dat er geen kredietovereenkomst tot stand is gekomen, en, zo dat wel het geval is, deze voor vernietiging in aanmerking komt omdat niet voldaan is aan de voorschriften van de precontractuele informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:60 lid 1 BW.

Beoordeling

Procedureel
5. Voor zover [gedaagde] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling bedoeld heeft een reconventionele vordering in te stellen (onder andere ongedaan making registraties, waaronder die bij BKR) wordt hij hierin niet ontvankelijk verklaard. Een vordering in reconventie dient bij antwoord te worden ingesteld (artikel 137 Rv), aan welke voorwaarde hier niet is voldaan.
Kredietovereenkomst tot stand gekomen ?
6. De kantonrechter beoordeelt allereerst de vraag of de kredietovereenkomst tot stand is gekomen. [gedaagde] meent van niet, nu tussen hem en LS geen wilsovereenstemming daarover bestond. Hij wist niet van het aangaan van de overeenkomst omdat zijn zus buiten zijn medeweten de daarvoor benodigde handelingen heeft verricht.
7. [gedaagde] heeft ter zitting uitgelegd dat zijn zus hem eerder bij een probleem met DUO heeft geholpen en uit dien hoofde toegang had tot zijn privégegevens. Ook heeft zij kans gezien een tweetal werkgeversverklaringen aan te vragen en in bezit te krijgen. Met gebruikmaking van deze bescheiden heeft zij volgens [gedaagde] de kredietaanvraag bij LS gedaan, terwijl hij haar een heel ander verhaal op de mouw spelde, te weten dat het te ontvangen bedrag een betaling was van een werkgever, welke voor haar was bedoeld.
8. LS heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor haar ten tijde van het aangaan van de overeenkomst geen enkele aanleiding was voor de gedachte dat mogelijk sprake was van identiteitsfraude. De kredietovereenkomst is weliswaar niet ondertekend, maar door middel van verificatie van de identiteitskaart, in combinatie met de overlegging van de loonstroken, de werkgeversverklaringen, de bankafschriften en verstrekte machtiging tot automatische afschrijving, mocht zij ervan uitgaan dat de identiteit van de aanvrager overeenkwam met die welke stond vermeld op genoemde documenten, te weten [gedaagde] .
9. Ter zitting is namens LS hier aan toegevoegd dat [gedaagde] voordat de lening tot stand kwam hiervan moet hebben geweten, nu hij eerst € 0,01 diende over te maken. Bij nadere akte heeft LS deze bewering ingetrokken en aangevoerd dat een zogenaamde incassomachtiging door of namens [gedaagde] is verstrekt, hetgeen volgens haar tot dezelfde conclusie leidt. [gedaagde] heeft dat bestreden.
10. De kantonrechter is van oordeel dat wel een overeenkomst van geldlening tussen LS en [gedaagde] tot stand is gekomen. Redengevend daarvoor is het volgende. De overeenkomst staat op zijn naam en niet gebleken is dat LS aanleiding had te vermoeden dat sprake was van identiteitsfraude. Zij heeft een verificatieproces gevolgd en de verstrekte identiteitsgegevens van [gedaagde] vergeleken met de andere overgelegde documenten, zoals de loonstroken, de werkgeversverklaringen en de bankafschriften. Ook is een automatische machtiging verstrekt met betrekking tot de bankrekening van [gedaagde] waarop de geleende € 6.000,00 moest worden overgemaakt. Onder deze omstandigheden mocht LS het ervoor houden met [gedaagde] te maken te hebben. Dat het mogelijk een ander betrof, te weten zijn zus, zoals [gedaagde] stelt, is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico komt. [gedaagde] heeft er immers zelf aan meegewerkt dat zijn zus over zijn privégegevens kon beschikken en heeft haar daarmee in de gelegenheid gesteld zich voor te doen alsof zij [gedaagde] was. Onder de gegeven omstandigheden heeft LS hiermee geen rekening hoeven te houden.
Voldaan aan precontractuele informatieverplichtingen?
11. [gedaagde] heeft betwist dat voldaan is aan de voorschriften van de precontractuele informatieverplichtingen als bedoeld in artikel 7:60 lid 1 BW. Het betreft dan in het bijzonder de verplichting van LS om de in artikel 5 (ter zake van “gewone” kredieten) van de Richtlijn (2008/48/EG van 23 april 2008), hierna de Richtlijn, bedoelde informatie aan [gedaagde] te verstrekken
geruime tijdvoordat deze door een kredietovereenkomst of een aanbod daartoe wordt gebonden. In het onderhavige geval staat vast dat de aanvraag voor de lening is gestart op 20 november 2021 rond 12.00 u. en dat de lening een dag later om 16.01 u. tot stand kwam. LS vermeldt in de dagvaarding dat de conceptleningsovereenkomst, haar algemene voorwaarden en het ESIC-formulier, vergezeld van een indicatief betaalschema per email aan de aanvrager zijn verstrekt. Blijkens de tijdvermelding op de leningsovereenkomst heeft dit plaatsgevonden op 21 november 2021 om 16.01 u.
12. Blijkens de toelichting op de Richtlijn (onder 19) dient de consument vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie (op uniforme wijze) te krijgen over de kredietvoorwaarden, de kredietkosten en zijn verplichtingen, die zij mogen meenemen en nader bestuderen teneinde voor een zo groot mogelijke transparantie te zorgen en aanbiedingen vergelijkbaar te maken.
13. Naar het oordeel van de kantonrechter is voormeld voorschrift ook van toepassing nu het een online aangegane kredietovereenkomst betreft. Artikel 5 lid 3 van de Richtlijn bepaalt dat indien de overeenkomst op verzoek van de consument gesloten is met gebruikmaking van een middel voor communicatie op afstand dat informatieverstrekking overeenkomstig lid 1 van artikel 5 Richtlijn niet mogelijk maakt, de kredietgever de volledige precontractuele informatie door middel van het formulier voor „Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet” onmiddellijk na het sluiten van de kredietovereenkomst verstrekt. Die situatie doet zich hier echter niet voor nu gesteld noch gebleken is dat de informatieverstrekking niet mogelijk was voor het aangaan van de kredietverplichting.
14. In het onderhavige geval lijkt LS, blijkens hetgeen zij in de dagvaarding vermeldt, de precontractuele informatie te hebben verstrekt op het moment dat de kredietverplichting is aangegaan. Maar ook als dat een dag eerder zou zijn geweest, is naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake geweest van een termijn die als geruime tijd kan worden aangemerkt. Blijkens de parlementaire behandeling van artikel 7:60 BW kan wat onder “geruime tijd” moet worden verstaan, van geval tot geval verschillen. Van belang is dat de consument voldoende tijd heeft om aanbiedingen van kredietgevers te doorgronden en te vergelijken, opdat hij goed geïnformeerd een besluit kan nemen over het sluiten van de kredietovereenkomst (Kamerstukken II 2009/10, 32 339, nr. 3, p. 16). Naar het oordeel van de kantonrechter zou de consument in ieder geval een aantal dagen daarvoor de tijd moeten hebben en daarvan is hier geen sprake geweest. Aan het criterium “geruime tijd” is naar het oordeel van de kantonrechter daarom niet voldaan.
15. De conclusie is dat niet aan de (hiervoor bedoelde doelstelling van de) in artikel 7:60 BW neergelegde informatieplicht te voldaan. Dat betekent verder dat de LS een oneerlijke handelspraktijk als bedoeld in artikel 6:193b BW heeft verricht (artikel 7:60 lid 3 BW).
16. Nu dat laatste tevens een onrechtmatig handelen jegens de consument oplevert, het om een essentiële verplichting voor de wilsvorming van de consument gaat en het betreft een door de Uniewetgever gewenst beschermingsniveau, is de kantonrechter van oordeel dat de kredietovereenkomst die tussen LS en [gedaagde] tot stand is gekomen dient te worden vernietigd.
17. Het voorgaande leidt tot conclusie dat de grondslag van de vordering van LS, te weten (artikel 11 lid 1 van) de kredietovereenkomst, is vervallen. Er zijn geen andere gronden voor het gevorderde aangevoerd. Daarom zullen de vorderingen LS worden afgewezen.
18. Ten overvloede merkt de kantonrechter nog op dat, uiteraard eerst wanneer de onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden, de uitkomst van de onderhavige procedure naar verwachting leidt tot verbintenissen tot ongedaan making over en weer.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vorderingen van LS af;
verklaart [gedaagde] niet ontvankelijk in zijn reconventionele vorderingen voor zover hij bedoeld heeft deze in te stellen;
veroordeelt LS in de proceskosten die aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot worden op € 495,00 (te weten 1,5 punt à € 330,00) aan salaris van de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt LS in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 66,00 aan salaris gemachtigde, voor zover van toepassing inclusief btw.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van der Molen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023 in tegenwoordigheid van de griffier.