ECLI:NL:RBAMS:2023:5204

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/734737 / KG ZA 23-479
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering in kort geding met betrekking tot verzekeringsdekking en spoedeisend belang

In deze zaak heeft Haditha for Export and Industry S.A.E. een geldvordering ingesteld tegen een aantal Volgverzekeraars in kort geding. De vordering betreft de betaling van schade onder een verzekering voor een partij sojabonen die in 2018 was aangeschaft. Haditha stelt dat de Volgverzekeraars zich hebben verbonden om de uitspraak van de bodemrechter te volgen, maar de Volgverzekeraars betwisten dit en voeren aan dat Haditha niet-ontvankelijk is omdat zij op naam van een niet-bestaande entiteit heeft gedagvaard. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat Haditha ontvankelijk is in haar vorderingen, maar dat de vordering tot betaling van een geldsom niet kan worden toegewezen. De voorzieningenrechter oordeelt dat Haditha niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat er een restitutierisico bestaat voor de Volgverzekeraars, aangezien Haditha in Egypte is gevestigd. De vordering wordt afgewezen en Haditha wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/734737 / KG ZA 23-479 MDvH/MvG
Vonnis in kort geding van 13 juli 2023
in de zaak van
de vennootschap naar buitenlands recht
HADITHA FOR EXPORT AND INDUSTRY S.A.E.,
gevestigd te Giza, Egypte,
eiseres bij gelijkluidende dagvaardingen van 13 juni 2023,
advocaten mr. R. de Haan en mr. D.B. van Ark te Rotterdam,
tegen
de vennootschappen naar buitenlands recht
1.
AXA CORPORATE SOLUTIONS ASSURANCE S.A.,
gevestigd te Parijs, Frankrijk,
2.
ALLIANZ GLOBAL CORPORATE & SPECIALTY S.E.,
gevestigd te München, Duitsland,
3.
HDI GLOBAL S.E.,
gevestigd te Hannover, Duitsland,
4.
BAYERISCHER VERSICHERUNGSVERBAND VERSICHERUNGSAKTIENGESELLSCHAFT A.G.,
gevestigd te München, Duitsland,
5.
AXA VERSICHERUNG AKTIENGESELLSCHAFT,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
6.
RSA LUXEMBOURG S.A.,
gevestigd te Luxemburg, Luxemburg,
7.
GOTHAER ALLGEMEINE VERSICHERUNG A.G.,
gevestigd te Keulen, Duitsland,
8.
HELVETIA SCHWEIZERISCHE VERSICHERUNGSGESELLSCHAFT A.G.,
gevestigd te St. Gallen, Zwitserland,
9.
WURTTEMBERGISCHE VERSICHERUNG A.G.,
gevestigd te Kornwestheim, Duitsland,
gedaagden,
advocaten mr. J.J.O. Zandt te Rotterdam en mr. H.E. Bast te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Haditha en de Volgverzekeraars worden genoemd.
1. De procedure
1.1. Bij aanvang van de mondelinge behandeling op 29 juni 2023 heeft mr. Zandt meegedeeld dat hij en mr. Bast alleen verschijnen voor RSA Luxembourg (gedaagde 6), omdat de dagvaarding alleen aan die partij is betekend en niet aan de overige Volgverzekeraars. Haditha heeft vervolgens ter zitting betekende dagvaardingen aan de voorzieningenrechter overhandigd. De zitting is daarna twee keer geschorst, voor overleg tussen mr. Zandt, mr. Bast en [naam] (zie hierna onder 1.3.), waarna mr. Zandt meedeelde dat hij en mr. Bast voor alle Volgverzekeraars verschijnen.
1.2. Haditha heeft de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. De Volgverzekeraars hebben verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
1.3. Ter zitting waren aanwezig:
  • aan de zijde van Haditha: mr. De Haan en mr. Van Ark,
  • aan de zijde van de Volgverzekeraars: [naam] , van Gaede & Glauerdt Assuradeur, gevolmachtigde, met mr. Zandt en mr. Bast.

2.De feiten

2.1.
Haditha heeft in 2018 een partij sojabonen gekocht voor een bedrag van $ 12.420.000. De verkoper heeft ten behoeve van Haditha voor de verzekering van de partij sojabonen zorggedragen. De lading was verzekerd via een zogenoemde co-assurantie: meerdere verzekeraars dragen met elkaar het risico, ieder voor een bepaald percentage. Bij co-assurantie is er in de praktijk meestal een leidende verzekeraar waarbij de andere verzekeraars, ook wel volgverzekeraars genoemd, de leidende verzekeraar ‘volgen’.
2.2.
Ergo is in dit geval de leidende verzekeraar op de polis (hierna: de Leidende verzekeraar). De overige verzekeraars op de polis zijn de Volgverzekeraars. In de polis is de volgende clausule opgenomen:
“To follow leading insurer
Adjustment of premium and/or terms and/or conditions shall be arranged with the leading insurer in case two of more insurers are involved in this insurance. This also applies to handling and settling of claims. The other insurers shall follow the leading insurer in all respects, even when the claim is paid ex gratia. An increase of the amount insured must be agreed with all insurers.”
2.3.
Op enig moment heeft Haditha dekking onder de verzekering ingeroepen omdat een deel van de lading sojabonen tijdens het vervoer dan wel in een opslag in Alexandrië beschadigd is geraakt. De Leidende verzekeraar heeft besloten om niet tot uitkering over te gaan. Vervolgens is er e-mailcorrespondentie op gang gekomen tussen de advocaat van Haditha – mr. De Haan – en de advocaat van de Leidende verzekeraar en de Volgverzekeraars – mr. Bast.
2.4.
Bij e-mail van 14 april 2020 heeft mr. De Haan, voor zover van belang, het volgende geschreven aan mr. Bast:
“ (…) Moet ik ervan uitgaan dat verzekeraars niet bereid zijn in der minne tot afwikkeling over te gaan? In dat geval zal ik tot dagvaarden overgaan. Is het mogelijk om ter zake afspraken te maken in de zin dat bijvoorbeeld volstaan wordt met het dagvaarden van de leidende verzekeraar voor haar aandeel waarbij de overige verzekeraars zich zullen verbinden om de uitspraak van de rechter te volgen en hangende de procedure afstand te doen van een beroep op verjaring? (…).”
2.5.
Bij e-mail van 15 april 2020 heeft mr. Bast aan mr. De Haan bericht dat zij nog in overleg was met de Leidende verzekeraar, de Volgverzekeraars en een expert en dat zij terug zou komen op de verzoeken van mr. De Haan.
2.6.
Bij e-mail van 28 mei 2020 heeft mr. De Haan, voor zover van belang, het volgende geschreven aan mr. Bast:
“ (…) Kan ik volstaan met het dagvaarden van de leidende verzekeraar en zijn de overige verzekeraars bereid zich te binden aan de uitkomst van de procedure en vrijwillig aan een vonnis dat uitvoerbaar bij voorraad is te voldoen? (…).”
2.7.
Bij e-mail van 8 juni 2020 heeft mr. De Haan, voor zover van belang, het volgende geschreven aan mr. Bast:
“ Ik heb helaas niet nader van u mogen vernemen. Ik zal de dagvaarding afronden en verneem nog graag van u of ik kan volstaan met het dagvaarden van de leidende verzekeraar waarbij de overige verzekeraars zich verbinden om vrijwillig aan een veroordelend vonnis te voldoen. (…).”
2.8.
Bij e-mail van 11 juni 2020 heeft mr. Bast, voor zover van belang, het volgende geschreven aan mr. De Haan:
“Hierbij deel ik u mede dat verzekeraars akkoord zijn met betekening aan ons kantooradres op naam van bovenstaande verzekeraar. (…).”
2.9.
Bij e-mail van 15 juni 2020 heeft mr. De Haan, voor zover van belang, het volgende geschreven aan mr. Bast:
“ (…) Het is plezierig dat verzekeraars akkoord zijn met betekening aan uw kantooradres op naam van bovenstaande verzekeraar. Dit betekent dat de dagvaarding als zodanig beperkt kan worden tot de bovenstaande verzekeraar. Zou u nog willen bevestigen dat de overige verzekeraars aan een eventueel veroordelend vonnis zullen voldoen? (…).”
2.10.
Bij e-mails van 23 en 26 juni en 2 juli 2020 heeft mr. De Haan aan mr. Bast gevraagd te bevestigen dat de overige verzekeraars zich verbinden om vrijwillig aan een eventueel veroordelend vonnis te voldoen.
2.11.
Bij e-mail van 2 juli 2020 heeft mr. Bast, voor zover van belang, het volgende geschreven aan mr. De Haan:
“Dat de betekening aan mijn kantooradres kan plaatsvinden en dat de overige verzekeraars zullen volgen, had ik u reeds bevestigd. (…).”
2.12.
Bij dagvaarding van 10 juli 2020 heeft Haditha de Leidende verzekeraar gedagvaard. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van 11 mei 2022 (hierna: het vonnis) is de Leidende verzekeraar veroordeeld om aan Haditha $ 238.459,80 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van 11 maart 2019, en tot betaling van de proceskosten.
2.13.
Bij e-mail van 13 mei 2022 heeft mr. De Haan aan mr. Bast gevraagd of de Volgverzekeraars bereid zijn vrijwillig aan het vonnis te voldoen.
2.14.
Bij e-mail van 13 juni 2022 heeft mr. Bast aan mr. De Haan laten weten dat zij de Leidende verzekeraar heeft geadviseerd hoger beroep in te stellen tegen het vonnis en het hof te verzoeken de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis te schorsen.
2.15.
Bij dagvaarding van 22 juli 2022 heeft de Leidende verzekeraar hoger beroep ingesteld tegen het vonnis. Op 25 oktober 2022 heeft de Leidende verzekeraar een incidentele memorie tot schorsing tenuitvoerlegging, althans tot zekerheidstelling genomen, om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen, althans tot het stellen van zekerheid voor terugbetaling als voorwaarde aan de uitvoerbaarheid bij voorraad.
2.16.
Bij arrest van 14 maart 2023 heeft het gerechtshof Amsterdam de incidentele vorderingen van de Leidende verzekeraar afgewezen.
2.17.
De Leidende verzekeraar heeft op 21 april 2023 aan de verplichtingen voorvloeiende uit het vonnis voldaan.
2.18.
Bij e-mail van 10 mei 2023 heeft mr. Bast aan mr. De Haan laten weten, samengevat, dat niet is afgesproken dat de Volgverzekeraars vrijwillig aan het vonnis zullen voldoen en dat, voor zover die afspraak wel bestaat, deze afspraak wordt vernietigd, omdat, kort gezegd, Haditha een frauduleuze claim onder de polis heeft ingediend.

3.Het geschil

3.1.
Haditha vordert – samengevat – de Volgverzekeraars:
I. elk te veroordelen tot betaling aan Haditha van diens aandeel in de schade onder de polis, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 maart 2019, althans vanaf de dag van dagvaarding;
II. elk te veroordelen tot betaling van € 6.775,00 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente;
III. te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Haditha stelt daartoe, kort samengevat, dat de Volgverzekeraars gehouden zijn de op 2 juli 2020 gemaakte afspraak, dat de Volgverzekeraars vrijwillig zullen voldoen aan de uitkomst van de bodemprocedure tussen Haditha en de Leidende verzekeraar, na te komen.
3.3.
De Volgverzekeraars hebben, kort samengevat, het volgende aangevoerd. Het verzoek van Haditha van 14 april 2020 of de Volgverzekeraars “
de uitspraak van de rechter zullen volgen”, was één van de vijf verzoeken van Haditha. De Volgverzekeraars hebben op 11 juni 2020 een tegenaanbod gedaan, dat inhield dat Haditha de dagvaarding aan het kantooradres van de advocaat van de Leidende verzekeraar mocht betekenen. Op 2 juli 2020 hebben de Volgverzekeraars daaraan toegevoegd dat daarin besloten lag dat de Volgverzekeraars hoe dan ook zouden volgen, dus zonder een beroep op verjaring te doen.
3.4.
Op de (overige) stellingen van partijen wordt hierna, voor zover voor de beoordeling van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid voorzieningenrechter en toepasselijk recht

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam bevoegd is van dit geschil kennis te nemen en dat daarop Nederlands recht van toepassing is.
Is Haditha ontvankelijk?
4.2.
Volgens de Volgverzekeraars is Haditha niet-ontvankelijk, omdat zij op naam van een niet bestaande entiteit heeft gedagvaard. Haditha for Export and Industry heeft in juli 2019 namelijk haar naam gewijzigd in “Al-Haditha For Export and Industry - Al-Qassema Company SAE”, aldus de Volgverzekeraars.
4.3.
In de bodemprocedure heeft de Leidende verzekeraar hetzelfde aangevoerd en heeft de bodemrechter geoordeeld dat Haditha ontvankelijk was in haar vorderingen. Strikt genomen is de zogenaamde ‘afstemmingsregel’, waarbij de rechter in kort geding het oordeel van de bodemrechter volgt, niet van toepassing, omdat in de bodemprocedure de Volgverzekeraars geen partij waren. Gelet op de nauwe verwevenheid tussen partijen, is dat oordeel van de bodemrechter hier wel het uitgangspunt. De Volgverzekeraars hebben een opinie van 23 juni 2023 van een advocaat uit Egypte in het geding gebracht. In die opinie wordt verwezen naar een in de Arabische taal opgesteld uittreksel uit het handelsregister van Egypte. Het uittreksel was niet vertaald, zodat op de inhoud daarvan geen acht kan worden geslagen. Dit betekent dat de Volgverzekeraars niets nieuws naar voren hebben gebracht en er geen reden is op dit punt anders te oordelen dan de bodemrechter. Dit betekent dat Haditha ontvankelijk is in haar vordering.
Geldvordering
4.4.
De vordering strekt tot nakoming van gemaakte afspraken en tevens tot betaling van een geldsom. Een vordering tot nakoming kan in kort geding alleen worden toegewezen, indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van eiser zal volgen. In het geval wordt geoordeeld dat voorshands aannemelijk is dat partijen hebben afgesproken dat de Volgverzekeraars zich hebben verbonden om de uitspraak van de bodemrechter te volgen, zal ook nog aan de eisen voor toewijzing van een geldvordering in kort geding moeten worden voldaan. Met betrekking tot een geldvordering in kort geding is terughoudendheid bij toewijzing op zijn plaats. Zo zal de voorzieningenrechter niet alleen hebben te onderzoeken of het bestaan van een vordering van de eiser op de gedaagde voldoende aannemelijk is, maar ook of daarnaast sprake is van feiten en omstandigheden die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist, terwijl de rechter in de afweging van de belangen van partijen mede zal hebben te betrekken de vraag naar – kort gezegd – het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, welk risico kan bijdragen tot weigering van de voorziening.
4.5.
Voorshands is voldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat partijen hebben afgesproken dat de Volgverzekeraars vrijwillig de uitspraak van de bodemrechter in de procedure tussen Haditha en de Leidende verzekeraar zullen volgen. Dat het antwoord van mr. Bast dat de Volgverzekeraars “zullen volgen” slechts ziet op het geen beroep doen op verjaring, zoals de Volgverzekeraars hebben aangevoerd, kan simpelweg niet in de e-mailcorrespondentie tussen de advocaten van partijen worden gelezen (en in ieder geval heeft Haditha, althans mr. De Haan, dat niet zo hoeven te begrijpen). Geen beroep doen op verjaring is bovendien ook geen kwestie van volgen, maar een kwestie van afstand doen. De verzoeken van de advocaat van Haditha of de Volgverzekeraars de Leidende verzekeraar zullen volgen hebben steeds gezien op de uitkomst van de bodemprocedure tussen Haditha en de Leidende verzekeraar.
4.6.
Het beroep van de Volgverzekeraars op vernietiging van deze afspraak vanwege verzekeringsfraude kan, gelet op het beperkte bestek van deze kortgedingprocedure, niet worden beoordeeld. Haditha betwist dat zij heeft gefraudeerd. Het is aan de bodemrechter in hoger beroep tussen de Leidende verzekeraar en Haditha zich hierover een oordeel te vormen.
4.7.
Vooralsnog zijn het bestaan en de omvang van de vordering van Haditha op de Volgverzekeraars voldoende aannemelijk. In de bodemprocedure in eerste aanleg is de Leidende verzekeraar veroordeeld tot betaling aan Haditha, en, zoals hiervoor is geoordeeld, is voorshands aannemelijk dat partijen hebben afgesproken dat de Volgverzekeraars zich hebben verbonden om de uitspraak van de bodemrechter te volgen. De vordering van Haditha op de Leidende verzekeraar is echter nog niet onherroepelijk, omdat het hoger beroep tegen het vonnis nog loopt. Partijen zijn het erover eens dat in het hoger beroep geen nieuwe stukken ten opzichte van de procedure in eerste aanleg in het geding zijn gebracht. De Leidende verzekeraar heeft in hoger beroep echter wel een nieuw verweer opgeworpen. Volgens de advocaat van de Volgverzekeraars, die ook de advocaat is van de Leidende verzekeraar, zijn alle procestukken in de bodemprocedure opnieuw bestudeerd en komt de Leidende verzekeraar tot een andere conclusie, namelijk dat sprake is van verzekeringsfraude omdat Haditha de Leidende verzekeraar opzettelijk heeft misleid.
4.8.
Gelet op het gegeven dat de vordering van Haditha op de Leidende verzekeraar nog niet onherroepelijk is, in combinatie met de strenge eisen die aan toewijzing van een geldvordering in kort geding worden gesteld, had het op de weg van Haditha gelegen om haar spoedeisend belang te onderbouwen in plaats van dit aspect (nagenoeg) onbenoemd te laten. Haditha heeft, om aan te tonen dat aan haar zijde geen restitutierisico bestaat, aangevoerd dat Haditha een respectabele partij is, omdat zij onderdeel is van de Wadi Group, die een omzet heeft van ongeveer $ 350 miljoen en dat de Wadi Group op haar beurt een samenwerkingsverband heeft met Cargill, die actief is in 70 landen en een omzet heeft van $ 165 miljard. Het ontgaat de voorzieningenrechter dan ook wat op dit moment voor Haditha de dringende noodzaak voor betaling is. Gesteld noch gebleken is dat Haditha in een positie verkeert waarin zij onmiddellijk behoefte heeft aan betaling. Evenmin heeft Haditha gesteld waarom zij de uitkomst van het hoger beroep tussen haar en de Leidende verzekeraar niet kan afwachten. Gesteld noch gebleken is dat de Volgverzekeraars in een financieel slechte positie verkeren. Er zijn derhalve geen aanwijzingen dat Haditha geen verhaal zal kunnen vinden in het geval de Volgverzekeraars uiteindelijk zullen moeten betalen. Haditha heeft aldus niet aannemelijk gemaakt dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
4.9.
Tot slot speelt mee dat aan de zijde van de Volgverzekeraars een levensgroot restitutierisico bestaat, nu Haditha is gevestigd in Egypte. Dit behoeft geen nader betoog.
4.10.
Dit alles betekent dat de vordering van Haditha wordt afgewezen.
Proceskosten
4.11.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal Haditha worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Volgverzekeraars begroot op € 8.519,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt Haditha in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van de Volgverzekeraars begroot op € 9.598,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf veertien dagen na heden, tot aan de voldoening,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Dudok van Heel, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 13 juli 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG