ECLI:NL:RBAMS:2023:52

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 januari 2023
Publicatiedatum
6 januari 2023
Zaaknummer
10149439 / CV EXPL 22-13405
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijwaringsincident in huurrelatie met onvoldoende onderbouwing voor vrijwaring door derde

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 19 januari 2023, betreft het een vrijwaringsincident tussen de besloten vennootschappen Europa Service Amstelveen B.V. (ESA) en De Haas Road Cargo B.V. (DHRC). ESA heeft bouwwerkzaamheden verricht aan een pand dat in eigendom is van een derde partij, terwijl DHRC huurder van dat pand was. ESA vordert betaling van DHRC voor de geleverde diensten, maar DHRC heeft een vrijwaringsvordering ingesteld tegen ESA, stellende dat de eigenaar van het pand, [naam bedrijf], verantwoordelijk is voor de betaling. De kantonrechter heeft geoordeeld dat DHRC onvoldoende heeft onderbouwd waarom [naam bedrijf] de nadelige gevolgen van een verlies door DHRC in de hoofdzaak zou moeten dragen. De rechter concludeert dat er geen rechtsverhouding bestaat die een vrijwaringsgrond kan rechtvaardigen, aangezien DHRC geen huurovereenkomst met een vrijwaringsbeding heeft overgelegd en de gestelde feiten niet leiden tot een verplichting van [naam bedrijf] tot vrijwaring. De vordering van DHRC om [naam bedrijf] in vrijwaring te dagvaarden is afgewezen, en DHRC is veroordeeld in de proceskosten van het incident. De zaak zal verder worden behandeld in een mondelinge zitting op 17 februari 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

afdeling privaatrecht
Zaaknummer en rolnummer: 10149439 / CV EXPL 22-13405
Vonnis in incident van de kantonrechter van 19 januari 2023
in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
EUROPA SERVICE AMSTELVEEN B.V.,
gevestigd te De Kwakel,
eiseres,
gemachtigde: mr. G.J. Boven,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
DE HAAS ROAD CARGO B.V.,
gevestigd te Aalsmeer,
gedaagde,
gemachtigden: mr. C.F.C. Sutherland en mr. H.E. Urlus.
Partijen worden hierna aangeduid als ESA en DHRC.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 11 oktober 2022 met producties,
- de akte van 17 november 2022, houdende de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring met één productie, alsmede de conclusie van antwoord in de hoofdzaak met producties,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
ESA exploiteert een bouwbedrijf.
2.2.
DHRC exploiteert een transportbedrijf en handelde voorheen onder de naam [naam bedrijf] B.V.
2.3.
ESA heeft bouwwerkzaamheden verricht aan het pand op de [adres] (hierna: het ‘Pand’) dat in eigendom toebehoort aan [naam bedrijf] B.V. (hierna: ‘ [naam bedrijf] ’). Ten tijde van de bouwwerkzaamheden was DHRC huurder van het Pand.
2.4.
Op 18 juni 2021 schreef de heer [naam 1] (hierna: ‘ [naam 1] ’) per e-mail aan de algemeen directeur van DHRC, de heer [naam 2] (hierna: ‘ [naam 2] ’), onder meer het volgende:
“(…)
Het gaat om de bouw van ka[n]tine etc ik breng dan die 11.500 niet meer in[]rekening totdat 77900 is bereikt ( of i[k] fina[ncier] dit even bij indien nodig[).]
Kan je daar mee leven ( dus [naam 1] kost dit niets ) voor mij komt het ff beter uit ivm te veel kosten op de [adres] te boeken[.]
Laat ff weten of dit oke is en geer de factuur vandaag over mag maken[.]
(…)”

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak vordert ESA om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I DHRC te veroordelen tot betaling van € 14.803,90, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf de dagvaarding tot de dag van algehele betaling,
II DHRC te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
ESA voert – samengevat – aan dat zij recht heeft op betaling voor de door haar uitgevoerde bouwwerkzaamheden aan het Pand. Voor deze werkzaamheden heeft ESA op 21 september 2021 een bedrag van € 14.803,90 aan DHRC gefactureerd, maar betaling bleef tot dusver uit. DHRC is tot betaling verplicht uit hoofde van een op 9 juni 2021 door [naam 1] namens DHRC ondertekende opdrachtbevestiging, aldus steeds ESA.
3.3.
Op de stellingen van DHRC in de hoofdzaak wordt hierna slechts ingegaan voor zover in het incident van belang.

4.Het geschil in het incident

4.1.
DHRC heeft vóór alle weren bij wege van incident gevorderd haar toe te staan om [naam bedrijf] in vrijwaring op te roepen met veroordeling van ESA in de proceskosten.
4.2.
Ter onderbouwing daarvan heeft DHRC – samengevat – het volgende aangevoerd. Het Pand is niet in eigendom bij DHRC, maar bij [naam bedrijf] . ESA heeft dan ook niet met DHRC, maar met [naam bedrijf] gecontracteerd. DHRC stelt dat [naam bedrijf] in hoedanigheid van verhuurder en pandeigenaar alsook op grond van gemaakte afspraken gehouden is om DHRC te vrijwaren van de vordering van ESA. Deze afspraken blijken volgens DHRC uit de e-mail van [naam 1] aan [naam 2] (zie onder 2.4), waarin DHRC is verzocht om namens [naam bedrijf] betalingen te verrichten aan ESA. Dat is volgens DHRC dan ook de reden dat ESA in het verleden betalingen heeft ontvangen van DHRC.
4.3.
ESA voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vrijwaringsvordering met veroordeling van DHRC in de proceskosten. ESA erkent dat [naam bedrijf] pandeigenaar is, maar benadrukt dat [naam 1] namens DHRC opdracht aan haar heeft verstrekt en dat zij niet betrokken wenst te worden in een discussie tussen huurder en verhuurder over verbouwingskosten.

5.De beoordeling in het incident

Juridisch kader
5.1.
Voor de toewijsbaarheid van de incidentele vordering tot oproeping in vrijwaring is bepalend of DHRC voldoende onderbouwd heeft gesteld dat [naam bedrijf] als waarborg krachtens haar rechtsverhouding tot DHRC is verplicht om de nadelige gevolgen van een verlies door DHRC van de hoofdzaak te dragen. [1] Dat betekent dat getoetst moet worden aan de hypothetische situatie waarin DHRC in de hoofdzaak als contractspartij wordt aangemerkt en wordt veroordeeld tot betaling aan ESA. De vraag ligt voor of er dan (volgens haar stellingen) voor DHRC grond bestaat om [naam bedrijf] als waarborg aan te spreken.
5.2.
Anders dan waar partijen vanuit lijken te gaan, is in dit incident niet van belang of ESA met DHRC of met [naam bedrijf] heeft gecontracteerd. Dat standpunt zal aan de orde komen in de hoofdzaak als betwisting van de overeenkomst tussen partijen. Daarnaast is niet vereist dat tussen de vordering in de hoofdzaak en de vrijwaringsvordering een rechtstreeks verband bestaat.
Welke rechtsverhouding geeft wel/geen grond voor vrijwaring?
5.3.
Voor zover DHRC stelt dat een vrijwaringsgrond voortvloeit uit de rechtsverhouding van huurder en verhuurder, geldt het volgende. DHRC heeft geen huurovereenkomst overgelegd met een schriftelijk vrijwaringsbeding. Als in de hoofdzaak wordt aangenomen dat DHRC opdracht heeft gegeven tot de verbouwingswerkzaamheden, valt zonder nadere toelichting niet in te zien dat [naam bedrijf] als verhuurder gehouden zou zijn deze kosten aan DHRC te betalen. DHRC heeft op dit punt dus onvoldoende gesteld.
5.4.
DHRC stelt daarnaast dat op basis van onderlinge afspraken met [naam bedrijf] een grond bestaat voor vrijwaring: DHRC had immers op verzoek van [naam bedrijf] betalingen aan ESA verricht, aangezien dat [naam bedrijf] beter uitkwam. Blijkens de bij de incidentele conclusie overgelegde e-mailcorrespondentie gaat het om betaling van factuurnummer [fact.nr. 1] . Niet blijkt dat een soortgelijke afspraak ook geldt voor opvolgende facturen. Bovendien stelt DHRC niet dat en waarom [naam bedrijf] op haar beurt gehouden is een bedrag gelijk aan de factuur aan DHRC (terug) te betalen. Uit de stellingen van DHRC kan dus niet worden afgeleid op grond waarvan [naam bedrijf] gehouden zou zijn aan DHRC een bedrag te betalen voor de in de hoofdzaak gevorderde factuur (met nummer [fact.nr. 2] ).
5.5.
Kortom: de gestelde feiten leiden (indien deze zouden komen vast te staan) niet tot een verplichting van [naam bedrijf] tot vrijwaring van DHRC. De vrijwaringsvordering in het incident zal worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
5.6.
DHRC zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van het incident. De kosten aan de zijde van ESA worden tot op heden begroot op € 373,00 aan salaris gemachtigde (1,0 punt x tarief € 373,00).
5.7.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals onder de beslissing vermeld.
Vervolg van de procedure
5.8.
De kantonrechter is van oordeel dat de zaak zich leent voor een mondelinge behandeling. Op de rolzitting van 17 februari 2023 zal worden bepaald op welke datum de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
5.9.
Tot uiterlijk drie werkdagen vóór die rolzitting kunnen partijen hun verhinderdata over een periode van vijf maanden, ingaande vier weken na heden, schriftelijk opgeven aan het Bureau Teamplanner per post (postbus 70515, 1007 KM Amsterdam) of per e-mail (TeamplannerD.kanton.rb.amsterdam@rechtspraak.nl). Bij de opgave van de verhinderdata moeten kenmerk van de zaak en de datum van de rolzitting vermeld worden.
5.10.
Op deze rolzitting hoeven partijen dus nog niet te verschijnen. Na afloop van de rolzitting krijgen partijen schriftelijk bericht van de datum waarop de mondelinge behandeling zal plaatsvinden.
5.11.
Partijen kunnen maximaal 20 dagdelen als verhindering opgeven. Indien toch meer dan 20 dagdelen als verhindering worden opgegeven, zal daar niet in alle gevallen rekening mee kunnen worden gehouden. Indien een partij binnen genoemde termijn geen verhinderdata opgeeft, zal het tijdstip van de mondelinge behandeling worden vastgesteld zonder verhinderingen van die partij in de planning te betrekken.
5.12.
Na vaststelling van de datum van de mondelinge behandeling wordt geen uitstel van die datum verleend.
5.13.
Stukken voor de mondelinge behandeling moeten uiterlijk zeven werkdagen voor de datum van de mondelinge behandeling per post of per e-mail, onder gelijktijdige verzending per post, ingediend worden bij de griffie van de afdeling privaatrecht, team kanton van de rechtbank. Kopieën van deze stukken moeten tegelijkertijd gezonden worden naar (de gemachtigde van) de andere partij.
5.14.
Voor de mondelinge behandeling is 60 minuten ingepland.

6.De beslissing

De kantonrechter
in het incident
6.1.
wijst de vordering om [naam bedrijf] in vrijwaring te dagvaarden af,
6.2.
veroordeelt DHRC in de proceskosten, aan de zijde van ESA tot op heden begroot op € 373,00,
6.3.
veroordeelt DHRC in de na dit vonnis aan de zijde van ESA ontstane kosten, begroot op € 18,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met de explootkosten van betekening van de uitspraak, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw,
6.4.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
6.5.
bepaalt dat een mondelinge behandeling zal worden gehouden waarop partijen inlichtingen aan de kantonrechter kunnen geven en waar de mogelijkheid van een schikking zal worden onderzocht,
6.6.
bepaalt dat de zaak weer zal dienen ter rolzitting van 17 februari 2023 te 10:00 uur om een datum voor de mondelinge behandeling vast te stellen,
6.7.
bepaalt dat verhinderdata kunnen worden opgegeven zoals hiervoor vermeld,
6.8.
draagt partijen op gevolg te geven aan de hierboven vermelde instructies,
6.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mr. M.F. Zaagsma, kantonrechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 19 januari 2023.
De griffier De kantonrechter

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0567, r.o. 3.2.