ECLI:NL:RBAMS:2023:5197

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 juni 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/733628 / KG ZA 23-393
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van zorgplicht door ABN AMRO in hypothecaire geldlening en gevolgen voor schadevergoeding

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 20 juni 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een eiser en ABN AMRO Bank N.V. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Vijftigschild, vorderde een verhoging van zijn hypotheek met € 130.600,00, na een geschil over de aflossing van zijn hypothecaire lening. De eiser en zijn (overleden) echtgenote hadden in 2006 een hypothecaire geldlening afgesloten bij ABN AMRO, maar na de verkoop van hun bovenwoning en de daaropvolgende aflossing van de hypotheek ontstonden er problemen. De eiser stelde dat ABN AMRO haar zorgplicht had geschonden door te laat de beheertoets af te ronden, waardoor hij en zijn echtgenote gedwongen werden om een ongunstig aanbod te accepteren. De rechter oordeelde dat het aannemelijk was dat ABN AMRO haar zorgplicht had geschonden, maar dat de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding niet in kort geding kon worden beantwoord. Dit vereiste nader onderzoek naar de feiten. De vorderingen van de eiser werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. De rechter benadrukte dat een kort geding niet geschikt is voor uitgebreid feitenonderzoek en dat de spoedeisendheid van de vordering onvoldoende was onderbouwd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/733628 / KG ZA 23-393 VVV/MvG
Vonnis in kort geding van 20 juni 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 24 mei 2023,
advocaat mr. A. Vijftigschild te Leiden,
tegen
de naamloze vennootschap
ABN AMRO BANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Achterberg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en ABN AMRO worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 6 juni 2023 heeft [eiser] de vordering zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. ABN AMRO heeft verweer gevoerd, mede aan de hand van een tevoren ingediende conclusie van antwoord. Beide partijen hebben producties in het geding gebracht en [eiser] tevens een pleitnotitie. Vonnis is bepaald op heden.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
- [eiser] met mr. Vijftigschild;
- aan de zijde van ABN AMRO: [naam 1] en [naam 2] , beiden legal counsel, met mr. Achterberg.

2.De feiten

2.1.
ABN AMRO heeft in 2006 een hypothecaire geldlening aan [eiser] en zijn (inmiddels overleden) echtgenote [naam 3] verstrekt, voor een bedrag van € 600.000,00 voor de financiering van hun woning aan de [adres] in [woonplaats] . [eiser] en [naam 3] hebben daarbij een recht van hypotheek op hun woning verleend aan ABN AMRO. Het gaat om een aflossingsvrije hypotheek met een rente van 3% en een looptijd van 30 jaar.
2.2.
[eiser] en [naam 3] (destijds 67 respectievelijk 60 jaar oud) hebben in 2019 het plan opgevat om hun woning te splitsen in een beneden- en een bovenwoning. Zij wilden de bovenwoning verkopen en zelf in de benedenwoning blijven wonen. [eiser] en [naam 3] wilden de verkoopopbrengst van de bovenwoning aanwenden voor een aflossing op hun hypotheek van circa € 250.000,00, de verbouwing van hun benedenwoning, het aanvullen van hun financiële reserves en het doen van een aanbetaling voor de koop van een beleggingspand in [woonplaats] .
2.3.
Op 30 april 2021 hebben [eiser] , [naam 3] en ABN AMRO gesproken over de beoogde plannen van [eiser] en [naam 3] . ABN AMRO heeft daarbij laten weten dat het voor ABN AMRO belangrijk was om te weten wat het pensioeninkomen van [eiser] en [naam 3] zou worden.
2.4.
Bij e-mail van 3 mei 2021 heeft [eiser] aan een medewerker van ABN AMRO, voor zover van belang, geschreven: “(…)
Stel nu dat ABN AMRO genoegen neemt met een partiële aflossing van 50 procent, dan resteert een LTV van 50 procent: € 300.000,- op ons appartement van ca. € 600.000,-. (…) Is dit voor u op dit moment voldoende voor een principe-uitspraak?”. Die e-mail is door een medewerker van ABN AMRO als volgt beantwoord: “
Ik verwacht dat er wel mogelijkheden zijn zoals u hieronder heeft beschreven. (…) Vindt u het goed als ik er na mijn vakantie nog bij u op terugkom?”.
2.5.
[eiser] en [naam 3] hebben op 16 november 2021 de bovenwoning verkocht voor € 725.000,00. Daarbij is met de koper(s) afgesproken dat de bovenwoning op 2 mei 2022 zal worden geleverd.
2.6.
[eiser] en [naam 3] hebben in 2021 € 45.000,00 afgelost op hun hypotheek, met als doel dat bij de levering van de bovenwoning een aflossing op hun hypotheek kon worden gedaan van € 205.000,00, zodat een hypotheek zou resteren van € 350.000,00.
2.7.
In december 2021 hebben [eiser] en [naam 3] te horen gekregen dat [naam 3] ongeneeslijk ziek was en zij nog een levensverwachting had van enkele maanden.
2.8.
Omstreeks 11 januari 2022 heeft ABN AMRO van de notaris van [eiser] een verzoek tot gedeeltelijk royement van de hypotheek ontvangen. Omdat [eiser] en [naam 3] ervoor kozen om hun hypotheek gedeeltelijk af te lossen heeft ABN AMRO een beheertoets uitgevoerd, om te controleren of de hypotheek ook na het verlenen van gedeeltelijk royement betaalbaar zou blijven.
2.9.
Ten behoeve van de beheertoets heeft ABN AMRO vanaf 11 januari 2022 de nodige informatie en stukken opgevraagd bij [eiser] en [naam 3] . Zij hebben de verzoeken van ABN AMRO steeds tijdig beantwoord.
2.10.
Bij e-mail van 26 april 2022 heeft de door [eiser] en [naam 3] ingeschakelde notaris ABN AMRO, voor zover van belang, het volgende geschreven:
“Al vanaf januari is er heel veel energie in het dossier gestoken door de medewerkers van mijn kantoor en door cliënten zelf; spijtig genoeg zonder enig resultaat tot nu toe. Op 2 mei aanstaande is de overdracht gepland en zoals de zaken er nu voor staan zal de verkoper in gebreke zijn naar de koper met alle gevolgen van dien.
Vriendelijk doch zeer dringend verzoek ik u mij denodige stukken voor de overdracht per omgaande te doen toekomen.”.
2.11.
Op 28 april 2022 heeft ABN AMRO de beheertoets afgerond en de resultaten daarvan op 29 april 2022 gedeeld met [eiser] en [naam 3] . De uitkomst daarvan was dat zij gehouden waren om € 395.000,00 af te lossen op hun hypotheek.
2.12.
Op 2 mei 2022 is de bovenwoning geleverd aan de koper(s).
2.13.
[eiser] heeft in mei 2022 aan ABN AMRO laten weten niet tevreden te zijn over de uitkomst van de beheertoets en geklaagd over het late moment – enkele dagen voor de levering van de bovenwoning – waarop die was afgerond.
2.14.
Bij e-mail van 3 juni 2022 heeft ABN AMRO aan [eiser] laten weten dat op basis van haar standaard beleid het niet mogelijk is om de hypotheek te verhogen, maar dat het op basis van het pre-seniorenbeleid van ABN AMRO wel mogelijk is de hypotheek, onder bepaalde voorwaarden, te verhogen met € 46.500,00. [eiser] heeft deze e-mail van ABN AMRO niet beantwoord.
2.15.
Op 26 augustus 2022 is [naam 3] overleden.
2.16.
Op 19 september 2022 heeft [eiser] een brief gestuurd naar het hoofdkantoor van ABN AMRO waarin staat dat [naam 3] is overleden.
2.17.
Bij brief van 16 februari 2023 heeft DAS Rechtsbijstand namens [eiser] , voor zover van belang, het volgende geschreven aan ABN AMRO:
“Cliënt heeft u meegedeeld welke uitgangspunten er van toepassing zouden moeten zijn bij het gedeeltelijk aflossen van de hypotheek. (…) [naam medewerker ABN AMRO, vzr] heeft uiteindelijk geconcludeerd dat het mogelijk zou zijn om aan de uitgangspunten die cliënt had gesteld, te weten een aflossing van € 250.000,- op de bestaande lening, te voldoen. Zij heeft dit middels een e-mail van 7 mei 2021 aan hem bevestigd.
(…)
Cliënt heeft bij uw medewerkers zijn beklag gedaan over de gang van zaken en u ABN AMRO heeft hem uiteindelijk een voorstel gedaan om de lening tegen de dan geldende voorwaarden te verhogen. Hiervoor is zelfs op 31 mei 2022 een offerte uitgebracht. In deze offerte repte uw bank van een toegestane maximale maandelijkse last van € 839,00 als gevolg waarvan de bank dan bereid was, tegen zeer ongunstige condities waaronder een rentevoet die maar liefst 25 procent hoger was dan de rentevoet op de bestaande lening, een marginaal bedrag extra te verstrekken. Ook zou het totaal in plaats van de gevraagde € 350.000,00 resulteren in een lening van niet meer dan € 251.500,00 tegen 3,76 procent (!) met een looptijd van 20 jaar tegen een bij de lopende lening van toepassing zijnde restant looptijd van nog ca. 14 jaar. Ook zou voor een bedrag ad. € 3.245,00 aan kosten gemaakt moeten worden.
Cliënt kan hier uiteraard niet mee akkoord gaan (…).
Refererend aan het in de bovengenoemde offerte van 31 mei 2022 genoemde maandbedrag ad. € 839,00 zou op basis van de lopende lening tegen de al overeengekomen vaste rentevoet van 3 procent een bedrag ad. € € 335.600,00 aan lening in stand gebleven kunnen zijn. Deze restanthoofdsom resulteert immers in dat genoemde maandbedrag van € 839,00.
Met cliënt ben ik van mening dat u uw zorgplicht jegens hem hebt geschonden door onvoldoende rekening te houden met de belangen van cliënten. (…)
Rekening houdend met uw onzorgvuldig handelen, bent u aansprakelijk jegens cliënt. Uitgaande van uw voorstel van 31 mei 2022 dient de huidige lening ad € 205.000,00 onder de nu lopende condities van hypotheekovereenkomst (…) te worden verhoogd met een additioneel bedrag van € 130.600,00.
(…)
Namens cliënt verzoek ik u dringend en voor zover nodig sommeer ik u om binnen 14 dagen na heden de door u gemaakte fout te herstellen en de oorspronkelijke lening met terugwerkende kracht te verhogen tot € 335.600,00. (…)”.
2.18.
Bij brief van 14 maart 2023 heeft de advocaat van [eiser] ABN AMRO verzocht te reageren op de hierboven aangehaalde brief. Bij brief van 15 maart 2023 heeft ABN AMRO, voor zover van belang, als volgt gereageerd:

Conclusie
Wij kunnen ons voorstellen dat het niet aanpassen van de lening teleurstellend is voor de heer [eiser] . We beseffen dat de klant het graag anders gezien had. We erkennen dat de verwerking tussen 6 januari 2022 en 28 april 2022 lang heeft geduurd. Hiervoor bieden wij onze excuses aan. Dit heeft echter geen invloed op de uitkomst gehad. De kosten die de notaris gemaakt heeft voor extra recherche door ons vergoed. Wij hebben zorgvuldig een afweging gemaakt dat de huidige hypotheek niet hoger kon zijn dan EUR 205.000. Wij hebben hiermee niet onze zorgplicht verzaakt. Een hypotheek dient verantwoord verstrekt te worden.”.
2.19.
Bij dagvaarding van 29 maart 2023 is [eiser] een kort geding gestart tegen ABN AMRO, met daarin dezelfde vorderingen als in de dagvaarding waarmee [eiser] dit kort geding aanhangig heeft gemaakt. Tot een mondelinge behandeling is het niet gekomen, omdat partijen tot een minnelijke oplossing wilden komen.
2.20.
Partijen leken tot een oplossing te zijn gekomen. ABN AMRO heeft een vaststellingsovereenkomst opgesteld waarin ook de naam van [naam 3] stond opgenomen en die ook door haar getekend diende te worden. [eiser] heeft daarop laten weten dat [naam 3] niet kan tekenen, omdat zij is overleden. ABN AMRO heeft vervolgens laten weten dat zij daarvan niet op de hoogte was en heeft zich beroepen op dwaling bij de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - ABN AMRO te veroordelen:
binnen tien dagen na betekening van dit vonnis aan Roes & De Vries Notarissen de opdracht te verstrekken de nu lopende hypotheek te verhogen met € 130.600,00 en als gevolg daarvan een bedrag van € 130.600,00 aan hem te storten via genoemde notaris;
alle voorwaarden en condities die betrekking hebben op de bestaande lening van toepassing te laten zijn op het nieuw te verstrekken deel, dat wil zeggen: aflossingsvrij, ongewijzigde looptijd en een rentevoet van 3%;
binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis aan [eiser] bij brief met als onderwerp: ‘
Ter voorkoming van mogelijk onbedoelde gevolgen voor de fiscale aftrek van de door u betaalde hypotheekrente’, te bevestigen dat het onder 1 en 2 genoemde een herstel is van een begin mei 2022 door ABN AMRO gemaakte omissie die thans hersteld beoogd te zijn, te weten het verlagen van de hoofdsom tot € 205.000,00 waar dit € 335.600,00 had moeten zijn;
in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt hiertoe het volgende. ABN AMRO heeft haar zorgplicht geschonden. ABN AMRO is haar toezegging in de e-mail van 7 mei 2021 niet nagekomen en heeft veel te laat de beheertoets afgerond. Uit die toets bleek volstrekt onverwacht dat € 395.000,00 op de hypotheek moest worden afgelost in plaats van het beoogde bedrag van € 250.000,00. Omdat de bovenwoning enkele dagen later moest worden geleverd zijn [eiser] en [naam 3] met de rug tegen de muur akkoord gegaan met het aanbod van ABN AMRO. ABN AMRO is aansprakelijk voor de als gevolg hiervan door [eiser] geleden schade. Uitgaande van het voorstel van ABN AMRO van 3 juni 2022, waarin werd uitgegaan van een maandlast van € 839,00, dient de huidige lening van € 205.000,00 onder de reeds lopende condities van de hypotheekovereenkomst, te weten aflossingsvrij en een vaste rente van 3% gedurende 20 jaar, te worden verhoogd met een additioneel bedrag van € 130.600,00. Aangezien deze wijziging in feite een correctie is van een door ABN AMRO gemaakte fout, dient deze fout met terugwerkende kracht te worden gecorrigeerd om te voorkomen dat de fiscus de correctie als een extra lening aanmerkt waardoor de renteaftrek over dat deel verloren gaat. [eiser] heeft ABN AMRO schriftelijk op de hoogte gesteld van het overlijden van [naam 3] . Bovendien is door landelijke media veel aandacht aan haar overlijden besteed. Dat ABN AMRO niet heeft geweten van het overlijden van [naam 3] is dan ook onhoudbaar. De inkomenssituatie van [eiser] , zowel voor als na het overlijden van [naam 3] , doet er bovendien niet toe. De hypotheekvoorwaarden behoorden niet te wijzigen na de verkoop van de bovenwoning, omdat slechts een deel van het onderpand werd verkocht en een deel van de hypotheek werd afgelost. In het geval van overlijden van een partner wijzigt een lopende hypotheek niet. Bovendien is ABN AMRO steeds uitgegaan van het gezamenlijke pensioeninkomen van [eiser] en [naam 3] . [eiser] heeft nu ongeveer hetzelfde inkomen als hij samen met [naam 3] zou hebben gehad. [eiser] kan een verhoging van de hypotheek dragen. [eiser] heeft een spoedeisend belang. Het ontbreekt hem aan financiële middelen waarmee hij zijn benedenwoning met een voor bewoning bedoeld souterrain en daarboven een aanbouw kan uitbreiden. Hij heeft nu zelfs geen slaapkamer en slaapt noodgedwongen op een slaapbank. Gelet op de leeftijd van [eiser] , 71 jaar, kan van hem niet worden gevergd de uitkomst van een bodemprocedure af te wachten.
3.3.
ABN AMRO heeft als volgt verweer gevoerd. [eiser] heeft geen spoedeisend belang bij zijn vordering. ABN AMRO heeft [eiser] aangeboden om te bekijken of er nu extra leencapaciteit bestaat. ABN AMRO dient daarvoor de huidige financiële situatie van [eiser] te beoordelen. [eiser] is echter niet bereid de door ABN AMRO gevraagde informatie te verstrekken. Wil [eiser] belang hebben bij zijn vordering, dan dient hij eerst aannemelijk te maken waarom het niet redelijk is dat partijen deze route bewandelen. Na verkoop van de bovenwoning (€ 725.000,00) en gedeeltelijke aflossing van de hypotheek (€ 395.000,00) resteerde een bedrag van € 330.000,00. Van dit bedrag kan de benedenwoning worden verbouwd. Voor zover [eiser] geld aan andere zaken heeft uitgegeven als gevolg waarvan hij nu niet kan verbouwen, komt dit voor zijn rekening en risico. [eiser] heeft zijn mededelingsplicht geschonden. Dat [naam 3] ongeneeslijk ziek was, was voor ABN AMRO essentiële informatie in het kader van haar zorgplicht ter voorkoming van overkreditering. Die informatie had ABN AMRO gebruikt voor de vraag of aan [eiser] en [naam 3] een gedeeltelijk royement op de hypotheek zou worden verstrekt, en zo ja voor welk bedrag. Ook zou ABN AMRO hebben gekeken naar de inkomenssituatie van [eiser] na het overlijden van [naam 3] . De beheertoets zou anders uitgepakt zijn. Ook het voorstel van 3 juni 2022 gaat uit van gezamenlijk inkomen en is daarom niet langer passend. ABN AMRO is alleen bereid om extra geld te verstrekken na een (positieve) toetsing van de actuele financiële situatie van [eiser] , maar daar wil hij dus niet aan meewerken. ABN AMRO heeft haar zorgplicht niet geschonden. De e-mail van 7 mei 2021 bevat geen toezegging. De beheertoets is laat aan [eiser] en [naam 3] voorgelegd, maar als die eerder aan hen was voorgelegd zou het voorstel van ABN AMRO niet anders geweest zijn.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Een vordering in kort geding is slechts dan toewijsbaar als aannemelijk is dat eenzelfde vordering in een eventuele bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft, dat het treffen van de voorlopige voorziening(en) vanwege het spoedeisend karakter gerechtvaardigd is. Gelet op het voorlopige karakter van de kortgedingprocedure past geen uitgebreid onderzoek naar de feiten en is er geen plaats voor nadere bewijsvoering en/of een deskundigenonderzoek.
4.2.
Aan de hand van de door ABN AMRO te maken beheertoets heeft zij berekend welk bedrag [eiser] en [naam 3] moesten aflossen op hun hypotheek bij de verkoop/levering van de bovenwoning. Door de beheertoets slechts enkele dagen voor de levering van de bovenwoning af te ronden en met [eiser] en [naam 3] te delen, terwijl die toets in februari of in maart 2022 afgerond had kunnen zijn, is voorshands aannemelijk dat ABN AMRO haar zorgplicht heeft geschonden. Nader overleg met ABN AMRO of een herberekening van de beheertoets was immers niet meer mogelijk. Zo kort voor de levering van de bovenwoning konden [eiser] en [naam 3] niet anders dan het aanbod van ABN AMRO aanvaarden, omdat zij anders de bovenwoning niet aan de kopers konden leveren en jegens hen tekort zouden schieten.
4.3.
Dan is de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op schadevergoeding. Het is aan hem om schade die het gevolg is van de tekortkoming aannemelijk te maken. ABN AMRO heeft aangevoerd dat als zij de beheertoets op basis van de informatie die toen bekend was eerder had afgerond en met [eiser] en [naam 3] had gedeeld, dit niet tot een ander aanbod zou hebben geleid. Daar komt bij dat ABN AMRO heeft aangevoerd dat ten tijde van het uitvoeren van de beheertoets [eiser] en [naam 3] wisten dat tenminste het risico bestond dat [naam 3] door ziekte niet meer zou kunnen werken of dat zij op korte termijn zou komen te overlijden. Dit was vanzelfsprekend informatie die met ABN AMRO gedeeld had moeten worden, omdat de ziekte van [naam 3] van invloed was, of in ieder geval invloed zou kunnen hebben, op de gezamenlijke (toekomstige) inkomenspositie van [eiser] en [naam 3] . Die (toekomstige) inkomenspositie was een zeer belangrijk uitgangspunt voor ABN AMRO bij het uitvoeren van de beheertoets. Voorshands is niet onaannemelijk dat [eiser] zijn informatieplicht jegens ABN AMRO heeft geschonden ten tijde van het uitvoeren van de beheertoets.
4.4.
Gelet op bovenstaande kan de vraag of [eiser] aanspraak kan maken op schadevergoeding in kort geding niet worden beantwoord. Daarvoor is meer informatie nodig over wanneer welke informatie over de ziekte van [naam 3] bekend was en of de beheertoets anders was uitgevallen als ABN AMRO had geweten van de ziekte van [naam 3] . Zoals gezegd leent een kort geding zich niet voor een nader onderzoek naar de feiten dan wel voor andere bewijsvoering.
4.5.
Daar komt bij dat [eiser] zijn spoedeisend belang bij de vorderingen onvoldoende heeft onderbouwd. Hij heeft ter zitting meegedeeld dat na ontvangst van de overwaarde van € 330.000,00 een bedrag van circa € 190.000,00 is terugbetaald aan de vennootschappen van hem en [naam 3] , omdat via dievennootschappen de verbouwingskosten voor het realiseren van de boven- en benedenwoning zijn voorgeschoten. Dan resteert echter nog een bedrag van € 140.000,00. [eiser] heeft niet onderbouwd waarom dit bedrag niet voldoende is voor de door hem beoogde verbouwing van zijn woning.
4.6.
Bovenstaande betekent dat de vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.7.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de proceskosten worden veroordeeld, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 676,00 aan griffierecht en € 1.079,00 aan salaris advocaat.
4.8.
De verzochte nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van ABN AMRO begroot op € 1.755,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf vijftien dagen na de datum van dit vonnis, tot aan de voldoening,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met € 90,00 en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf vijftien dagen na de datum van dit vonnis, tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart deze proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.F. van Grootheest, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MvG