ECLI:NL:RBAMS:2023:5162

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
13/169724-23 EAB II (was 13/751845-15)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van verjaring en gelijkstelling met een Nederlander in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de District Court in Sieradz, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, werd gezocht voor de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen die hem waren opgelegd in verschillende Poolse vonnissen. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of de overlevering kon plaatsvinden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven, waardoor hij gelijkgesteld kan worden met een Nederlander in de zin van de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft ook de verjaring van de tenuitvoerlegging van de Poolse vonnissen in overweging genomen. De officier van justitie stelde dat de tenuitvoerlegging van het Poolse vonnis naar Nederlands recht was verjaard, maar de rechtbank besloot af te zien van deze weigeringsgrond, omdat het in het belang van de opgeëiste persoon was om de straffen in één keer uit te zitten. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland had en dat de tenuitvoerlegging van de straffen in Nederland kon worden overgenomen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de overlevering geweigerd op basis van artikel 6a OLW, maar gelijktijdig de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen in Nederland bevolen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straffen bevolen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/169724-23 EAB II (was 13/751845-15)
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 oktober 2015 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 september 2012 door de
District Court in Sieradz –
II Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 8 december 2015
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 december 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de aanvullende informatie van de Poolse autoriteit in het kader van artikel 12 OLW en het juiste jaartal van het eerste vonnis in het tweede EAB af te wachten. De opgeëiste persoon is tevens in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken met betrekking tot zijn arbeidsinkomen en verblijf in Nederland over de afgelopen vijf jaren op te vragen en te overleggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat de rechtbank er niet in is geslaagd binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Zitting 1 maart 2016
De behandeling van het EAB is hervat in de stand van het onderzoek van de vorige zitting in
aanwezigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Poolse uitvaardigende autoriteit na te gaan of ten aanzien van het vonnis van EAB I is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. De rechtbank was voorts van oordeel dat de opgeëiste persoon, bij de huidige stand van zaken, heeft aangetoond dat hij de afgelopen vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Zitting 19 juli 2023
De behandeling van het EAB is hervat in de stand van het onderzoek van de vorige zitting in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen ter zitting. De raadsman, mr. F.P. Slewe, is verschenen ter zitting en is niet gemachtigd de opgeëiste persoon ter zitting te vertegenwoordigen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
De beslistermijn is weliswaar op de zitting van 8 december 2015 voor onbepaalde tijd verlengd maar deze verlenging heeft gelet op de wetswijziging van de OLW van 1 april 2021, waarin is bepaald dat een dergelijke verlenging niet langer mogelijk is, geen eerbiedigende werking. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt:
Judgementvan de
Local Court in Laskvan 31 maart 2005, uitgevaardigd in zaak
VII K 74/05,onherroepelijk sinds 7 april 2005 in samenhang met de
decisionvan de
Local Court in Laskvan 9 maart 2004 uitgevaardigd in zaak
II Ko 131/07, onherroepelijk sinds 21 maart 2007.
Judgementvan de
Local Court in Laskvan 20 mei 2009
,uitgevaardigd in zaak
II K 114/08,onherroepelijk sinds 27 mei 2009 in samenhang met de
decisionvan de
Local Court in Laskvan 27 januari 2012 in zaak
II Ko 3095/11-,onherroepelijk sinds
24 februari 2012.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in zaak VII 74/05 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf ten aanzien van het vonnis
VII K 74/05voor de duur van 2 jaar en ten aanzien van het vonnis
II K 114/08voor de duur van 1 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straffen resteren volgens het EAB ten aanzien van het vonnis
VII K74/05zeven maanden en zeventien dagen en ten aanzien van het vonnis
II K 114/08één jaar. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
De vonnissen betreffen de feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [4]

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het proces dat heeft geleid tot veroordeling van de opgeëiste persoon voor hettriggerendefeit in zaak VII K 74/05
Uit het EAB in samenhang met de aanvullende informatie van 14 juli 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon bij vonnis van
de Local Court in Laskvan 31 maart 2005, uitgevaardigd in zaak
VII K 74/05is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar. De tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf is bevolen bij beslissing van 9 maart 2007 omdat de opgeëiste persoon tijdens zijn proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd (hierna: het
triggerendestrafbare feit).
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C514/21) en PH (C515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerendestrafbare feit, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [5]
Het proces dat heeft geleid tot de uitspraak waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor dat nieuwe
triggerendestrafbare feit moet op grond van voormeld arrest van het HvJ EU getoetst worden aan artikel 12 OLW.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van het
triggerendefeit heeft geleid en dat artikel 12 OLW niet van toepassing is.
Oordeel van de rechtbank
Uit de brief van 14 juli 2023 met bijlage d) blijkt dat de opgeëiste persoon is
verschenen bij het proces dat tot het
triggerendevonnis met kenmerk II K 61/06 van de
District Court in Laskvan 28 november 2006 heeft geleid. Artikel 12 OLW vindt dan ook geen toepassing.
Vonnis II K 114/08
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon weliswaar niet is verschenen bij het proces dat tot vonnis II K 114/08 heeft geleid maar dat de omstandigheid van artikel 12 onder a OLW zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW vindt dan ook geen toepassing.
Oordeel van de rechtbank
Uit de brief van 3 juli 2023 in samenhang met de brief van de Pools autoriteiten van 7 januari 2016 blijkt het volgende ten aanzien van het proces dat tot het vonnis II K 114/08 heeft geleid. De opgeëiste persoon is verschenen op de zitting van 26 februari 2009. Op deze zitting is hem de zitting van 31 maart 2009 aangezegd, waarop hij niet is verschenen. Op de laatste zitting van 20 mei 2009 is de opgeëiste persoon wederom niet verschenen, maar voor deze zitting is hij op
2 april 2009 in persoon opgeroepen en op de hoogte gesteld van de datum en het tijdstip van de zitting en ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de omstandigheid van artikel 12 onder a OLW zich voordoet en dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Vonnis VII K 74/05
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft
verschaft door middel van braak, gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
en
diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Vonnis II K 114/08
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 maart 2016 blijkt dat de rechtbank destijds van oordeel is geweest dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over.
Daar komt bij dat de officier van justitie ter zitting heeft verklaard dat de IND bij bericht van
11 juli 2023 heeft laten weten dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen als gevolg van zijn veroordelingen in Polen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren en dat hij kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.

7.Verjaring van de tenuitvoerlegging van vonnis II K 114/08

Standpunt officier van justitie
De tenuitvoerlegging van het Poolse vonnis is naar Nederlands recht verjaard. De rechtbank kan echter afzien van deze weigeringsgrond omdat het in het belang is van de opgeëiste persoon dat hij de aan hem in Polen opgelegde straffen in één keer uitzit.
Oordeel van de rechtbank
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW luidt:
Overlevering van de opgeëiste persoon kan worden geweigerd voor een feit ter zake waarvan naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend, maar wegens verjaring geen vervolging, of, zo de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, geen bestraffing meer kan plaatshebben.
Artikel 6:1:22 Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
1. Na het verstrijken van de tenuitvoerleggingstermijn wordt de straf of maatregel niet ten uitvoer gelegd.

2. De tenuitvoerleggingstermijn is een derde langer dan de termijn van verjaring van het recht tot strafvordering.

Artikel 6:1:23, eerste lid, Sv luidt:

1. De tenuitvoerleggingstermijn gaat in op de dag na die waarop de rechterlijke uitspraak of de strafbeschikking ten uitvoer kan worden gelegd.

Artikel 70, eerste lid, Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidt:

1. Het recht tot strafvordering vervalt door verjaring:

1°. in drie jaren voor alle overtredingen;
2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;
3°. in twaalf jaren voor de misdrijven waarop tijdelijke gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld;
4°. in twintig jaren voor de misdrijven waarop gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander er toe leidt dat naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend ten aanzien van het feit waarvoor de opgeëiste persoon in dit vonnis in Polen is veroordeeld.
De rechtbank heeft onder punt 5. vastgesteld dat de opgeëiste persoon in Polen met betrekking tot vonnis II K 114/08 is veroordeeld voor het
medeplegen van opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielenen gaat daarom ook bij haar verdere beoordeling hieronder daarvan uit.
Voor dit feit geldt naar Nederlands recht op grond van artikel 70 Sr een verjaringstermijn van 6 jaar. Op grond van artikel 6.1.22, tweede lid, Sv, moet daar een derde, dus 2 jaar, bij worden opgeteld. Dit betekent dat de tenuitvoerleggingstermijn 8 jaar is.
De tenuitvoerlegging van het vonnis is bevolen bij omzettingsbeslissing de
Local Court in Laskvan 27 januari 2012 met kenmerk
II Ko 3095/11 (onherroepelijk sinds 24 februari 2012).
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de conclusie dat de tenuitvoerleggingstermijn met ingang van 25 februari 2020 is verstreken. Dit betekent dat de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, OLW van toepassing is. Hetzelfde geldt voor de in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder g, WETS bedoelde facultatieve grond.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van de voornoemde weigeringsgrond. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
De tenuitvoerleggingstermijn van het Poolse vonnis is pas relatief recent, namelijk in 2020, verstreken. Blijkens zijn Uittreksel Justitiële Documentatie is de opgeëiste persoon in Nederland op 14 december 2017 door de politierechter in de rechtbank Oost­Brabant voor een soortgelijk feit veroordeeld als de feiten die aan het EAB ten grondslag liggen.
Bovendien is het in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu is vastgesteld dat hij hier duurzaam verblijfsrecht heeft. Weigering van de overlevering op grond van verjaring betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de bij het vonnis opgelegde straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Zolang de tenuitvoerlegging van die straf naar het recht van Polen niet is verjaard, zou de opgeëiste persoon - wanneer hij gebruik maakt van zijn vrij verkeersrechten - rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straffen vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Polen zouden de met tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.
Ten slotte zal de rechtbank bepalen dat de opgelegde straf in het andere aan dit EAB ten grondslag liggende vonnis door Nederland zal worden overgenomen en is het in het belang van de opgeëiste persoon dat hij beide straffen in één keer uitzit.

8.Overname van de in Polen opgelegde gevangenisstraffen

De rechtbank heeft onder 6. van deze uitspraak de opgeëiste persoon gelijkgesteld met een Nederlander in de zin van artikel 6a OLW.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen. De straffen zijn opgelegd in de volgende vonnissen:
- VII K 74/05
- II K 114/08
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan voor de vonnissen niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5. weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraffen niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgen.
De opgelegde sancties zijn naar hun aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraffen overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW bestaat daarom geen aanleiding.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraffen kunnen worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel
27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraffen bevelen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 47, 311 en 350 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
District Court in Sieradz –
II Penal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraffen in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Tenzij sprake is van een verlenging op grond van het
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.