ECLI:NL:RBAMS:2023:5161

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 augustus 2023
Publicatiedatum
14 augustus 2023
Zaaknummer
13/028396-23 (was: 13/751844-15)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met gelijktijdige tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in Nederland

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 2 augustus 2023 uitspraak gedaan in het kader van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Circuit Court in Sieradz, Polen. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1984, werd gevraagd om te worden overgeleverd voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf van twee jaar, opgelegd bij vonnissen van respectievelijk 28 november 2006 en 4 maart 2010. De rechtbank heeft de zaak behandeld in verschillende zittingen, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld en de relevante juridische gronden zijn besproken. Tijdens de zitting op 19 juli 2023 bleek dat de opgeëiste persoon niet was verschenen, maar zijn raadsman was wel aanwezig. De rechtbank constateerde dat de wettelijke termijn voor het nemen van een beslissing was verstreken, maar dat dit niet betekende dat de rechtbank niet meer kon oordelen over het overleveringsverzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaar onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven, wat van belang was voor de beoordeling van de weigeringsgronden onder de Overleveringswet (OLW).

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer 13/028396-23 (was: 13/751844-15)
Datum uitspraak: 2 augustus 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 6 oktober 2015 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 juni 2012 door de
Circuit Court in Sieradz -II Criminal Section(Polen) strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1984,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

Zitting 8 december 2015
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 8 december 2015. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de aanvullende informatie van de Poolse autoriteit in het kader van artikel 12 OLW en het juiste jaartal van het eerste vonnis in het tweede EAB af te wachten. De opgeëiste persoon is tevens in de gelegenheid gesteld om aanvullende stukken met betrekking tot zijn arbeidsinkomen en verblijf in Nederland over de afgelopen vijf jaren op te vragen en te overleggen.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen de rechtbank op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak zou moeten doen voor onbepaalde tijd wordt verlengd, omdat de rechtbank er niet in slaagt binnen de in de wet bepaalde termijn uitspraak te doen.
Zitting 1 maart 2016
De behandeling van het EAB is hervat in de stand van het onderzoek van de vorige zitting in aanwezigheid van mr. U.E.A. Weitzel, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. F.P. Slewe en door een tolk in de Poolse taal. Het onderzoek ter zitting is geschorst voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen bij de Poolse uitvaardigende autoriteit na te gaan of ten aanzien van het vonnis van EAB I is voldaan aan de vereisten van artikel 12 OLW. De rechtbank is voorts van oordeel dat de opgeëiste persoon, bij de huidige stand van zaken, heeft aangetoond dat hij de afgelopen vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Zitting 19 juli 2023
De behandeling van het EAB is hervat in de stand van het onderzoek van de vorige zitting in aanwezigheid van mr. K. van der Schaft, officier van justitie. De opgeëiste persoon is niet verschenen ter zitting. De raadsman, mr. F.P. Slewe, is verschenen ter zitting en is niet gemachtigd de opgeëiste persoon ter zitting te vertegenwoordigen.
De rechtbank stelt vast dat in deze zaak de wettelijke termijn waarbinnen de rechtbank op basis van de OLW op het overleveringsverzoek moet beslissen, is verstreken. [2] Dit ontslaat de rechtbank niet van haar verplichting om op het overleveringsverzoek te beslissen. Het betekent echter wel dat geen wettelijke grondslag meer bestaat voor gevangenhouding.
De beslistermijn is weliswaar op de zitting van 11 oktober 2016 voor onbepaalde tijd verlengd maar deze verlenging heeft gelet op de wetswijziging van de OLW van 1 april 2021, waarin is bepaald dat een dergelijke verlenging niet langer mogelijk is, geen eerbiedigende werking. [3]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat de opgeëiste persoon de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een:
  • judgementvan
    District Court in Laskvan 28 november 2006, uitgevaardigd in de zaak met nummer
    II K 61/06- onherroepelijk sinds 5 december 2006; samen met:
  • decisionvan
    District Court in Laskvan 4 maart 2010 in de zaak met nummer
    II Ko 1254/09onherroepelijk sinds 18 maart 2010.
Het EAB vermeldt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing in zaak II K 61/06 heeft geleid.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis van 28 november 2006 en vervolgens is de tenuitvoerlegging van die (voorwaardelijke) straf bevolen bij de beslissing van 4 maart 2010.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [4]

4.De weigeringsgrond van artikel 12 OLW

Uit het EAB in samenhang met de aanvullende informatie van 3 juli 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon bij vonnis van 28 november 2006 met kenmerk
II K 61/06is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaar. De tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijke gevangenisstraf is bevolen bij
decisionvan
the District Court in Laskvan
4 maart 2010 in de zaak met nummer II Ko 1254/09 omdat de opgeëiste persoon tijdens de aan hem opgelegde proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd (hierna: het
triggerendestrafbare feit). Voor dit nieuwe strafbare feit is de opgeëiste persoon veroordeeld bij vonnis van 20 mei 2008 met kenmerk II K 114/08.
Gelet op het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) van 23 maart 2023 in de zaak LU (C-514/21) en PH (C-515/21), (ECLI:EU:C:2023:235), valt een veroordeling voor het
triggerendestrafbare feit, dat wil zeggen een veroordeling die de reden vormt voor de beslissing tot de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf, onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover deze veroordeling bij verstek is gewezen. [5]
Het proces dat heeft geleid tot de uitspraak waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld voor dat nieuwe
triggerendestrafbare feit moet op grond van voormeld arrest van het HvJ EU getoetst worden aan artikel 12 OLW.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de opgeëiste persoon weliswaar niet is verschenen bij het proces dat tot de beslissing van het
triggerendefeit heeft geleid maar dat zich de omstandigheid van artikel 12 onder a zich voordoet. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW vindt dan ook geen toepassing.
Oordeel van de rechtbank
Uit de brief van 3 juli 2023 in samenhang met de brief van de Pools autoriteiten van 7 januari 2016 blijkt het volgende ten aanzien van het proces dat tot het vonnis II K 114/08 van het
triggerendefeit heeft geleid. De opgeëiste persoon is verschenen op de zitting van 26 februari 2009. Op deze zitting is hem de zitting van 31 maart 2009 aangezegd, waarop hij niet is verschenen. Op de laatste zitting van 20 mei 2009 is de opgeëiste persoon wederom niet verschenen, maar voor deze zitting is hij op 2 april 2009 in persoon opgeroepen en op de hoogte gesteld van de datum en het tijdstip van de zitting en ervan in kennis gesteld dat een beslissing kan worden genomen wanneer hij niet op het proces verschijnt.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat zich daarom de omstandigheid van artikel 12 onder a OLW voordoet.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, gepleegd door twee of meer verenigde personen meermalen gepleegd.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 1 maart 2016 blijkt dat de rechtbank destijds van oordeel is geweest dat de opgeëiste persoon de afgelopen vijf jaren onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De rechtbank neemt dat oordeel in deze uitspraak over.
Daar komt bij dat de officier van justitie ter zitting heeft verklaard dat de IND bij bericht van 11 juli 2023 heeft laten weten dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht niet zal verliezen als gevolg van zijn veroordelingen in Polen.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet gebleken is dat de opgeëiste persoon zijn duurzaam verblijfsrecht nadien heeft verloren, zodat nog steeds sprake is van gelijkstelling met een Nederlander.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet het toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaximum overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar zijn aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

9.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

10.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45 en 311 OLW en de artikelen 2, 5, 6a en 7 OLW.

11.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Circuit Court in Sieradz -II Criminal Section(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. B. van Galen en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. H.L. van Loon, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 2 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22 OLW.
3.Tenzij sprake is van een verlenging op grond van het
4.Zie onderdeel e) van het EAB.
5.Zie ro. 62-63, ECLI:EU:C:2023:235.