3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Uit het EAB en aanvullende informatie blijkt dat aan het verzamelvonnis de volgende onherroepelijke vonnissen ten grondslag liggen:
a. vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 17 augustus 2004 (III K 1165/03), in
stand gebleven bij arrest van
the Regional Court in Bydgoszcz IV Criminal Appeals
Divisionvan 16 december 2004 (IV Ka 1167/04);
vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 14 september 2004 (IV K 290/04);
vonnis van
the Local Court in Wejherowovan 3 juli 2006 (IX K 118/05);
vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 19 oktober 2006 (Xl K 92/06);
vonnis van
the Local Court in Bydgoszczvan 4 december 2006 (III K 509/05) aangepast bij arrest van
the Regional Court in Bydgoszczvan 10 mei 2007 (IV Ka 328/07).
In de tussenuitspraak van 12 juli 2023 heeft de rechtbank al geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is op de processen die hebben geleidt tot het verzamelvonnis van 21 april 2018 en de onderliggende vonnissen b, c en d. De overwegingen die tot dit oordeel hebben geleid worden hier als herhaald en ingelast beschouwd.
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van vonnis a) op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is en dat daarvan niet moet worden afgezien, omdat de opgeëiste persoon in zijn verdedigingsrechten is geschaad. Door verblijf in detentie was hij niet op de hoogte van de adresinstructie en hij werd pas in kennis gesteld van het vonnis toen dit al onherroepelijk was. Ten aanzien van vonnis e) heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ten aanzien van vonnis a) op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, maar dat van weigering moet worden afgezien, omdat de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon niet zijn geschonden. De oproep is immers verzonden naar een door hem opgegeven adres en hij heeft de instructie ontvangen om adreswijzigingen aan de autoriteiten door te geven.
Ten aanzien van vonnis e) heeft de officier van justitie primair aangevoerd dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat sprake is van een situatie zoals omschreven in artikel 12 onder b OLW. Immers is in hoger beroep definitief over schuld en straf geoordeeld en is de opgeëiste persoon in die procedure vertegenwoordigd door een door de Staat toegewezen advocaat. Subsidiair stelt de officier van justitie dat van weigering moet worden afgezien, omdat de oproep is verzonden naar een door de opgeëiste persoon opgegeven adres en hij de instructie heeft ontvangen om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven.
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van onderliggend vonnis a)
Op basis van de aanvullende informatie van 18 juli 2023 overweegt de rechtbank dat in de procedure in hoger beroep bij de
the Regional Court in Bydgoszcz(IV Ka 1167/04) definitief in feite en in rechte over de schuld en straf van de opgeëiste persoon is geoordeeld en dat daarom deze beslissing onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat het vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat de overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat uit de aanvullende informatie van 18 juli 2023 blijkt dat de oproep voor de zitting is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres. Er is niet gebleken dat hij de oproep op dit adres ontvangst heeft genomen. De opgeëiste persoon was echter zowel voor het proces in eerste aanleg als voor het hoger beroep geïnformeerd over de verplichting om adreswijzigingen aan de justitiële autoriteiten door te geven. Naar het oordeel van de rechtbank is de opgeëiste persoon, gelet op voornoemde omstandigheden, op zijn minst genomen kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot de ontvangst van officiële correspondentie over de strafrechtelijke procedure. Dat hij de oproep niet heeft ontvangen, dan wel niet aan de verplichting tot adreswijziging heeft kunnen voldoen omdat hij in detentie verbleef, is niet aannemelijk geworden.
Ten aanzien van onderliggend vonnis e)
In de tussenuitspraak van 12 juli 2023 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat de beslissing in hoger beroep (IV Ka 328/07) moet worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid, en dat het vonnis - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter ook ten aanzien van dit vonnis aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Uit het EAB en de aanvullende informatie van 18 juli 2023 blijkt dat de oproep voor deze procedure is verzonden naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres, dat de oproep op dit adres door zijn vader in ontvangst is genomen en dat hij kenbaar heeft gemaakt de oproep aan de opgeëiste persoon te zullen geven. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon niet meer feitelijk op dit adres verbleef en daarmee de oproep voor de zitting niet (van zijn vader) heeft ontvangen. Hij heeft immers zowel in de procedure in eerste aanleg als in hoger beroep de instructie ontvangen om adreswijzigingen bij de justitiële autoriteiten te melden. Dat heeft hij niet gedaan. Daarnaast blijkt uit de aanvullende informatie dat de opgeëiste persoon in hoger beroep is vertegenwoordigd door een door de Staat toegewezen advocaat, waarmee hij heeft samengewerkt en die hem op de zitting heeft verdedigd. Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafprocedure in hoger beroep en dat hij niet in zijn verdedigingsrechten is geschaad.