ECLI:NL:RBAMS:2023:5121

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
11 augustus 2023
Zaaknummer
13/165654-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake de executie van een Europees aanhoudingsbevel voor een samengestelde straf

Op 9 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende de executie van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Harju County Court in Estland. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1987, die momenteel gedetineerd is in Nederland. Het EAB is uitgevaardigd op 4 juli 2023 en betreft de tenuitvoerlegging van een samengestelde straf, bestaande uit een nieuwe gevangenisstraf van drie maanden en een resterende straf van acht maanden van een eerdere veroordeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar is over de oude veroordeling, wat betreft de artikelen 7 en 12 van de Overleveringswet (OLW). Hierdoor heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en aanvullende vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.

Tijdens de zitting op 26 juli 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, en een tolk. De officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, heeft de vordering tot overlevering ondersteund, maar de raadsman heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de eerdere procedure die leidde tot de resterende gevangenisstraf. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de resterende straf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt, omdat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij de relevante procedure.

De rechtbank heeft de termijn voor de beslissing met 30 dagen verlengd en het onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd geschorst, met de verplichting om de zaak uiterlijk op 1 oktober 2023 opnieuw op zitting te brengen. De rechtbank heeft ook bevolen dat de opgeëiste persoon en een tolk opnieuw moeten worden opgeroepen voor de zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/165654-23
Datum uitspraak: 9 augustus 2023
TUSSEN-UITSPRAAK
op de vordering van 12 juli 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 juli 2023 door
the Harju County Court, Estland, (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren op [geboortedag] 1987 in [geboorteplaats] (Estland),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 26 juli 2023, in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat in Amsterdam, en door een tolk in de Russische taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Estische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een onherroepelijk vonnis van
the Harju County Courtvan 1 november 2016 (referentie: no. 1-16-8887).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 11 maanden en 28 dagen, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 9 maanden en 1 dag.
De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB. [2]
3.1.
Weigeringsgrond van artikel 12 OLW
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij de procedure die tot de tenuitvoerlegging van de resterende vrijheidsstraf heeft geleid en de overlevering is disproportioneel. Het vonnis van 1 november 2016 betreft een samengesteld vonnis, waarbij aan de opgeëiste persoon naast een gevangenisstraf voor een diefstal gepleegd in april 2016 ook een resterende gevangenisstraf van een veroordeling uit 2015 is opgelegd. Het is onbekend welk feit aan de veroordeling in 2015 ten grondslag lag. Nu enkel de diefstal is omschreven in het EAB, wordt de overlevering feitelijk verzocht voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van ruim 11 maanden voor het plegen van een eenvoudige diefstal. Ondanks dat deze argumenten afzonderlijk geen weigeringsgronden betreffen, dient de combinatie daarvan tot weigering van de overlevering te leiden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de beslissing tot tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Immers was de tenuitvoerlegging niet het gevolg van een veroordeling voor een nieuw strafbaar feit, maar is de tenuitvoerlegging bevolen omdat de opgeëiste persoon de opgelegde taakstraf niet volledig had verricht. De aanwezigheid van de opgeëiste persoon was bij deze beslissing dan ook niet vereist. Enkel de beslissing van 1 november 2016 dient te worden getoetst aan artikel 12 OLW. Omdat uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon bij deze procedure in persoon is verschenen, doet de weigeringsgrond zich niet voor.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon op 1 november 2016 is veroordeeld tot een samengestelde gevangenisstraf van 11 maanden en 28 dagen, dat deze straf bij diezelfde beslissing is omgezet in een taakstraf (met vervangende gevangenisstraf van 11 maanden en 28 dagen) en dat op 16 februari 2018 de tenuitvoerlegging van de resterende, vervangende, gevangenisstraf is bevolen omdat de taakstraf niet volledig is verricht.
De rechtbank overweegt allereerst dat de beslissing van 16 februari 2018 tot tenuitvoerlegging van de resterende gevangenisstraf wegens het niet volledig verrichten van de taakstraf, niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW valt. Of een dergelijke omzettingsprocedure onder het bereik van artikel 12 OLW valt, is namelijk afhankelijk van de vraag of 1) de aard of maat van de oorspronkelijke straf is gewijzigd en 2) zo ja, of de bevoegde autoriteit daarbij over een beoordelingsmarge beschikte [3] . Niet is gebleken dat de aard of maat van de oorspronkelijke straf bij deze beslissing is gewijzigd.
Ten aanzien van het vonnis van 1 november 2016 overweegt de rechtbank dat uit het EAB en de aanvullende informatie van 21 juli 2023 blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid. Daarom is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW ten aanzien van het vonnis van 1 november 2016 niet van toepassing.
Voorts stelt de rechtbank vast dat bij het vonnis van 1 november 2016 een samengestelde straf is opgelegd, namelijk een gevangenisstraf van 3 maanden voor het plegen van een aantal diefstallen in 2016 en de resterende gevangenisstraf van 8 maanden van een bij vonnis van 13 oktober 2015 opgelegde straf. Nu deze resterende gevangenisstraf deel uitmaakt van die samengestelde straf en dus mede ten grondslag ligt aan de veroordeling uit 2016 en nu bij dit onderliggende vonnis is geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon aan de feiten waarvoor die resterende gevangenisstraf van 8 maanden oorspronkelijk is opgelegd, dient ook ten aanzien van dit vonnis te worden beoordeeld of hij in de betreffende procedure zijn verdedigingsrechten heeft kunnen uitoefenen. Het EAB bevat daar geen informatie over. Ook bevat het EAB geen informatie over de feiten die aan de veroordeling van 13 oktober 2015 ten grondslag lagen, waardoor de rechtbank onder meer niet kan beoordelen of overlevering voor deze feiten kan worden toegestaan ex artikel 7 OLW.
De rechtbank zal om die reden het onderzoek heropenen en de officier van justitie verzoeken aan de uitvaardigende justitiële autoriteiten de volgende vragen te stellen:
1.
Welke strafbare feiten liggen ten grondslag aan het vonnis van the Harju County Court (Estland) van 13 oktober 2015 (zie artikel 8, eerste lid, onderdelen d) en e), Kaderbesluit 2002/584/JBZ)?
2)
Kunt u ten aanzien van dit vonnis rubriek d) van het EAB volledig invullen?
In afwachting van het antwoord op voornoemde vragen, zal de rechtbank op grond van artikel 22 OLW de termijn waarbinnen zij moet beslissen met 30 dagen verlengen.
Het onderzoek ter zitting zal worden geschorst voor onbepaalde tijd, met dien verstande dat de zaak voor 1 oktober 2023 weer op zitting zal worden aangebracht.

4.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen voornoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
VERLENGTde beslistermijn op grond van artikel 22 OLW met 30 dagen.
BEPAALTdat de zaak
uiterlijk 1 oktober 2023opnieuw op zitting moet worden aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Russische taal tegen nader te bepalen datum en tijdstip. Deze uitspraak is gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 9 augustus 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie onderdeel e) van het EAB.
3.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (Ardic).