ECLI:NL:RBAMS:2023:5111

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 augustus 2023
Publicatiedatum
10 augustus 2023
Zaaknummer
AMS 23/2470
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische grondslag in WIA-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 11 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage van 54,72% beoordeeld. Eiser, een voormalig internationaal vrachtwagenchauffeur, had zich op 12 januari 2009 ziek gemeld vanwege psychische klachten. Na verschillende herbeoordelingen, waarbij zijn arbeidsongeschiktheid aanvankelijk werd vastgesteld op 58,36%, heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) zijn percentage gewijzigd naar 54,72% op basis van rapporten van verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Eiser betwistte deze wijziging en stelde dat de medische beperkingen onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische beoordeling. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen die voortvloeien uit de Duitse rapportage, waarin staat dat eiser niet kan omgaan met stress, mensen en tijddruk. De rechtbank vindt dat de rapporten van de verzekeringsartsen niet aan de vereisten voldoen, omdat ze niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen en tegenstrijdigheden bevatten. Eiser krijgt gelijk, en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit, waarbij verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.

De rechtbank bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht vergoedt en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige medische beoordeling in zaken van arbeidsongeschiktheid en de noodzaak voor verzekeringsartsen om adequaat te reageren op medische rapportages.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 23/2470

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] ( Duitsland ), eiser

(gemachtigde: mr. W.G. Fischer),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
([gem. verweerder]).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheidspercentage naar 54,72%.
1.2.
Verweerder heeft dit percentage aan eiser kenbaar gemaakt met een besluit van
2 maart 2022. Met het bestreden besluit van 23 maart 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 3 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Totstandkoming van het besluit

2.1.
Eiser is werkzaam geweest als internationaal vrachtwagenchauffeur voor 45,63 uur per week. Op 12 januari 2009 heeft eiser zich ziek gemeld voor dit werk wegens psychische klachten. Per einde wachttijd werd aan eiser een WIA [1] -uitkering toegekend, omdat eiser geen benutbare mogelijkheden (GBM) had vanwege een ernstige psychische stoornis. In 2012 en in 2013 hebben herbeoordelingen plaatsgevonden, waarbij werd vastgesteld dat eiser nog steeds GBM heeft.
2.2.
In 2015 heeft opnieuw een herbeoordeling plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat eiser inmiddels wel over benutbare mogelijkheden beschikt en een functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld. Bij het arbeidskundig onderzoek konden echter geen functies worden geduid. Het arbeidsongeschiktheidspercentage bleef ongewijzigd. In 2018 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden waarbij de WIA-uitkering ongewijzigd werd voortgezet, omdat wederom onvoldoende functies konden worden geduid waarin rekening werd gehouden met de medische beperkingen van eiser.
2.3.
Eind 2021 is verweerder opnieuw overgegaan tot een herbeoordeling, waarbij verweerder eiser meer arbeidsgeschikt heeft geacht dan voorheen. Eiser is per 2 maart 2022 voor 58,36% arbeidsongeschikt. Aan dit besluit heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts van 22 november 2021 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 26 januari 2022 ten grondslag gelegd. De verzekeringsarts heeft zijn rapportage gebaseerd op een ‘Gutachten’ (een onafhankelijke keuring) van een Duitse arts van 22 maart 2021.
2.4.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage per 2 maart 2022 gewijzigd naar 54,72%. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 maart 2023 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 22 maart 2023. De verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet geen medische argumenten om af te wijken van de beoordeling van de primaire verzekeringsarts. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep vindt dat eiser de eerder geselecteerde functies kan uitoefenen. Met enkele correcties bij het maatmaninkomen en de maatmanomvang komt hij wel uit op een ander arbeidsongeschiktheidspercentage dan de primaire arbeidsdeskundige, namelijk 54,2% in plaats van 58,36%.

Beoordeling door de rechtbank

3.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser per 2 maart 2022 (de datum in geding) juist heeft vastgesteld. Daartoe moet de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetsen of verweerder de medische beperkingen zorgvuldig en correct heeft vastgesteld en of eiser, rekening houdend met deze beperkingen, in staat is om de geselecteerde functies te verrichten.
3.2.
De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep van eiser tegen het bestreden besluit gegrond is. Eiser krijgt dus gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.3.
Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van zijn verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapporten. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over hem zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. De rechtbank beoordeelt of de rapporten die in deze zaak zijn opgesteld, voldoen aan de hierboven genoemde voorwaarden.
Medische grondslag van het bestreden besluit
4.1.
Eiser voert aan dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende rekening heeft gehouden met de medische beperkingen die voortvloeien uit de Duitse rapportage. In de Duitse rapportage staat dat eiser niet kan omgaan met stress, mensen en tijddruk. Volgens eiser is dit onvoldoende omgezet in de FML. Eiser is zodanig beperkt dat hij geen reguliere werkzaamheden kan uitoefenen. Hij kan geen enkele werkdruk of productiepiek aan en kan niet samenwerken met anderen.
4.2.
Verweerder stelt daarover dat de beperkingen in de FML hetzelfde zijn als in 2015 en in 2018. Dezelfde beperkingen leiden echter nu wel tot het duiden van voldoende geschikte functies, in tegenstelling tot in 2015 en in 2018.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. In de rapportage van de verzekeringsarts van
21 november 2021 staat dat uit het klachtenpatroon en het dagverhaal van eiser een onveranderd beeld naar voren komt sinds 2018. In de FML is aangenomen dat eiser is aangewezen op werk zonder veelvuldige deadlines of productiepieken, namelijk dat hij maar beperkt deadlines en productiepieken kan hanteren in eenvoudig productiematig en routinematig werk (beoordelingspunt 1.8.4.). Ook is aangenomen dat eiser is aangewezen op arbeid waarin geen hoog handelingstempo vereist is; in eenvoudige taken kan eiser een beperkt hoog handelingstempo aan (beoordelingspunt 1.8.5). In een aanvullende rapportage van 25 juli 2023 heeft de verzekeringsarts vervolgens toegelicht dat wanneer de werkzaamheden eenvoudig van aard zijn, van eiser wordt verwacht dat hij een hoog handelingstempo en deadlines en productiepieken wel aan kan. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat voor eiser de functies productiemedewerker (SBC-code 111180), assemblagemedewerker elektronische producten (SBC-code 267041) en huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334) geschikt zijn. Als restfuncties zijn geschikt voor eiser papierwarenmaker, dozenmaker en kartonnageweker (SBC-code 268040) en productiemedewerker confectie, kleermaken (SBC-code 272042).
4.4.
De rechtbank volgt het standpunt van eiser dat onvoldoende gemotiveerd is waarom hij bij het uitvoeren van eenvoudige taken wel kan werken met deadlines of productiepieken. Uit de rapporten van de Duitse arts volgt dat eiser snel geïrriteerd raakt en niet onder tijdsdruk kan werken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep motiveert in zijn aanvullende rapportage van 25 juli 2023 dat dit begrip relatief is en dat van eiser verwacht wordt dat hij dit wel kan bij eenvoudige taken. De rechtbank vindt dit echter onvoldoende gemotiveerd. Dit volgt namelijk niet als zodanig uit het rapport van de Duitse arts. Bovendien heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiser niet zelf gezien op een spreekuur, zodat hij ook geen conclusie kan trekken op basis van zijn eigen bevindingen. Het lag op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep om bij de Duitse arts na te vragen wat bedoeld werd met het niet kunnen werken onder tijdsdruk, juist nu het een relatief begrip is, of om eiser zelf te onderzoeken. Hierbij merkt de rechtbank op dat in de FML en in de arbeidskundige rapportage van 30 december 2015 wordt gezegd dat er geen conflicthantering en geen enkele vorm van druk aanwezig mag zijn. Gesteld werd dat eiser geen druk aan kon, omdat sprake was van veel ingehouden angst en agressie. Verder werd gesteld dat er maar weinig hoeft te gebeuren of eiser werd verbaal agressief en dat dit een realistische functieduiding in de weg staat. Hoewel de medische situatie van eiser in 2018 is verbeterd op het punt van agora- en sociofobie, lijkt de toestand van eiser op dit punt niet te zijn verbeterd. In de Duitse stukken staat nog steeds dat eiser snel geïrriteerd raakt en niet onder tijdsdruk kan werken. Ook dit maakt dat de rechtbank twijfelt aan de huidige conclusie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiser dat tijdsdruk zou betekenen dat er wel enige druk aanwezig kan zijn als de werkzaamheden eenvoudig van aard zijn.
4.5.
Tot slot deelt de rechtbank de mening van eiser dat onvoldoende duidelijk blijkt waarom eiser tot 2021 niet met gangbare arbeid te belasten was, terwijl de beperkingen niet zijn veranderd. De rechtbank begrijpt dat het CBBS [2] , waarmee het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt berekend, tussentijds gewijzigd en geactualiseerd wordt, waarbij het voor kan komen dat bij een gelijkblijvende FML na verloop van enige tijd wel functies gevonden worden die passen bij iemands beperkingen. Echter, in de huidige zaak gaat het om gangbare functies (productiemedewerker, assemblagemedewerker en huishoudelijk medewerker), die in 2015 en in 2018 ook al bestonden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom eiser toen op basis van dezelfde beperkingen geen gangbare arbeid zou kunnen verrichten, en nu wel.

Conclusie en gevolgen

5.1.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke medische beoordeling. Dat betekent dat het beroep gegrond is.
5.2.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
5.3.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen acht weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, rechter, in aanwezigheid van mr. I.G.A. Karregat, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
2.Het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem.