ECLI:NL:RBAMS:2023:5071

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
9 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/736736 / KG ZA 23-638
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen tot voortzetting bankrelatie in kort geding met betrekking tot Wwft en noodtoestand

In deze zaak hebben eisers, bestaande uit [eiser 1] B.V., [eiser 2] B.V. en [eiser 3], een kort geding aangespannen tegen de coöperatie COOPERATIEVE RABOBANK U.A. naar aanleiding van de beëindiging van hun bankrelatie. De voorzieningenrechter heeft op 9 augustus 2023 uitspraak gedaan. De eisers vorderden onder andere schorsing van een eerder vonnis van 28 juni 2023, waarin hun verzoek om voortzetting van de bankrelatie was afgewezen. De Rabobank had de relatie beëindigd op basis van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft), omdat zij twijfels had over de plausibiliteit van de klantrelatie en het gebruik van de rekeningen.

Tijdens de zitting op 26 juli 2023 hebben eisers hun vorderingen toegelicht, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van eisers niet konden worden toegewezen, omdat de beëindiging van de bankrelatie op grond van de Wwft gerechtvaardigd was. De eisers stelden dat zij in een noodtoestand verkeerden, maar dit werd niet aannemelijk gemaakt. De voorzieningenrechter wees de vorderingen af en veroordeelde eisers in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van banken onder de Wwft en de noodzaak voor klanten om transparant te zijn over hun bedrijfsactiviteiten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Rabobank een redelijke opzeggingstermijn in acht had genomen en dat de belangen van de eisers niet zwaarder wogen dan de verplichtingen van de bank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/736736 / KG ZA 23-638 HH/MB
Vonnis in kort geding van 9 augustus 2023
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding op verkorte termijn van 19 juli 2023,
advocaat mr. B. Coskun te Amsterdam,
tegen
de coöperatie
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. R.E. de Groot en mr. K.W.C. Geurts te Utrecht.

1.De procedure

Ter zitting van 26 juli 2023 hebben eisers, hierna ook [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] , de vorderingen zoals omschreven in de dagvaarding toegelicht. Gedaagde, hierna Rabobank, heeft verweer gevoerd. [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] hebben schriftelijke stukken ingediend en Rabobank een pleitnota. Ter zitting waren aanwezig, voor zover hier van belang:
- namens eisers; mr. D.M. Coskun, advocaat te Uitgeest als waarnemer voor
mr. B. Coskun;
- aan de kant van Rabobank: [naam] , mr. De Groot en mr. Geurts.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[eiser 3] is (indirect) enig bestuurder en aandeelhouder van [eiser 1] en [eiser 2] . Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel houdt [eiser 2] zich bezig met advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering, arbeidsbemiddeling en brede administratieve dienstverlening. Volgens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel is [eiser 1] een financiële holding.
2.2.
[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] bankierden zowel zakelijk als privé bij Rabobank.
2.3.
Bij brief van 21 december 2022 heeft Rabobank bericht de relatie met [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] en met de aan [eiser 3] gelieerde vennootschap Advice & Brokerage B.V. per 22 februari 2023 te beëindigen. Ook staat in de brief dat hun gegevens per 21 december 2022 voor de duur van acht jaar worden opgenomen in het Intern Verwijzingsregister. Ter toelichting staat in de brief het volgende:

Voor Rabobank blijft het verdienmodel en de toegevoegde waarde van uw ondernemingen in de keten onduidelijk. Rabobank constateert dat de rekeningen met name worden gebruikt om gelden via verschillende entiteiten rond te pompen, dat kortlopende leningen worden verstrekt en vrijwel direct worden afgelost en dat gelden worden doorgeboekt naar uw particuliere rekeningen bij andere banken.
Rabobank kan de plausibiliteit van de aard en het doel van uw klantrelatie met Rabobank niet vaststellen. U bankiert bij minimaal vier andere banken. Uw rekeningen bij Rabobank worden slechts gedeeltelijk nog actief gebruikt. U heeft een organogram aangeleverd, maar aan de hand van dit organogram kan Rabobank de aard en het doel van de klantrelatie niet verifiëren. Op basis van bovenstaande kan Rabobank haar klantonderzoek niet succesvol afronden waardoor we op grond van de Wwft(Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, vzr.)
verplicht zijn de klantrelatie met u op te zeggen.”
2.4.
[eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] hebben tegen de beslissing van Rabobank bezwaar gemaakt en in kort geding gevorderd Rabobank te verbieden de relatie te beëindigen, althans te gebieden deze voort te zetten totdat eisers elders bankrekeningen zouden kunnen openen. Rabobank heeft de beëindiging van de bankrelatie hangende dat kort geding opgeschort.
2.5.
Bij vonnis van 28 juni 2023 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de vorderingen van [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] afgewezen, op grond van onder meer de volgende overwegingen:

4.6. Op de mondelinge behandeling van dit kort geding is de advocaat van [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] er niet in geslaagd de terechte twijfels van Rabobank weg te nemen. Ook [eiser 3] is er na vragen van de voorzieningenrechter niet in geslaagd op heldere wijze uiteen te zetten wat zijn bedrijfsactiviteiten en verdienmodel zijn. In dit verband wordt nog gewezen op de verplichting van [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] op grond van artikel 2 lid 2 en artikel 7 ABV, die er onder meer op neerkomt dat een klant verplicht is die informatie te geven die de bank nodig heeft. Dat een medewerker van Rabobank op 27 januari 2022 heeft gemaild “Dit heeft een hoop onduidelijkheden voor ons weggenomen”, wil niet zeggen dat Rabobank nadien niet het standpunt zou mogen innemen dat onvoldoende informatie is verschaft. Ook uit het feit dat enige maanden zijn verstreken tussen het laatste informatieverzoek van Rabobank en haar voornemen tot beëindiging van de relatie, hebben [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] niet mogen afleiden dat het zo’n vaart niet zou lopen. Rabobank heeft in dat verband verklaard dat de daadwerkelijke beëindiging van een klantrelatie (‘offboarding’) plaatsvindt op een andere afdeling dan de afdeling die het klantenonderzoek doet, en dat daar nu eenmaal enige tijd mee gemoeid is.
4.7.
Nu voorshands sprake is van een verplichte opzeggingsgrond die voortvloeit uit de Wwft kan niet worden gezegd dat opzegging in strijd is met artikel 35 ABV of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De conclusie is dan ook dat de vorderingen van [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] die zien op voortzetting van de bankrelatie in dit kort geding niet kunnen worden toegewezen. Een afweging van belangen, waarin betrokken wordt dat Rabobank een redelijke opzeggingstermijn in acht heeft genomen en [eiser 3] en [eiser 2] beschikken over bankrekeningen bij andere banken, maakt dit niet anders.”

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen, met veroordeling van Rabobank in de proceskosten en de rente daarover en in de nakosten:
(i) het vonnis van 28 juni 2023 te schorsen, in dier voege dat eisers toegang blijven behouden tot de betaalrekeningen;
totdat in spoedappel op de zaak zal zijn beslist dan wel eisers in staat zijn om elders te kunnen bankieren;
(ii) Rabobank te veroordelen tot het gehengen en gedogen van het gebruik door eisers van de betaalrekeningen totdat in spoedappel zal zijn beslist op de zaak dan wel eisers in staat zijn elders te kunnen bankieren;
(iii) aan het Europese Hof van Justitie (EHvJ) prejudiciële vragen te stellen zoals geformuleerd in randnummer 3.69 in productie 3 en tot aan de beantwoording daarvan het vonnis te schorsen en de toegang tot de betaalrekeningen mogelijk te maken.
3.2.
Rabobank voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt, voor zover van belang, hierna bij de beoordeling nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Gelet op hun vorderingen gaan [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] ervan uit dat schorsing van het vonnis van 28 juni 2023 (verder: het vonnis) ertoe moet leiden dat Rabobank de bankrelatie met hen alsnog voortzet. Dat is echter niet zonder meer het geval. Het is immers een afwijzend vonnis. Weliswaar heeft Rabobank zich blijkens dat vonnis bereid verklaard om hangende het kort geding de beëindigingsbeslissing op te schorten, maar dat betekent niet dat indien het vonnis zou (kunnen) worden geschorst de opschorting van de beëindigingsbeslissing daarmee zou herleven. De opschorting is namelijk een beslissing van Rabobank die zij – of er nu wel of niet een vonnis ligt – niet hoeft te handhaven.
4.2.
Voor zover de vorderingen ertoe strekken dat Rabobank wordt bevolen de bankrelatie voort te zetten totdat op de eventueel aan het EHvJ te stellen vragen danwel in hoger beroep is beslist, dan wel totdat eisers elders kunnen bankieren, wordt het volgende overwogen.
4.3.
Eisers stellen dat (bepalingen uit) de Wwft buiten werking moeten worden gesteld, omdat deze wetgeving, kort gezegd, onrechtmatig zou zijn, want in strijd met bepalingen uit internationale verdragen. Daartoe hebben eisers een aantal vragen geformuleerd die de voorzieningenrechter volgens hen moet stellen aan het EHvJ. In de inleidende dagvaarding verwijzen zij daartoe naar een productie 3, bevattende de dagvaarding in een ander kort geding tussen andere eisers en Rabobank dat zal dienen op 5 september 2023. Rabobank heeft aangevoerd dat deze productie niet aan haar is betekend, zodat deze buiten beschouwing moet blijven. Eisers hebben dat niet weersproken. Dat betekent dat productie 3 geen deel kan uitmaken van dit kort geding en dat de vordering tot het stellen van prejudiciële vragen alleen al daarom niet kan worden toegewezen. In dit kort geding wordt onverkort uitgegaan van (alle bepalingen in) de Wwft als geldend recht.
4.4.
Verder geldt dat eisers hun grieven tegen het vonnis kunnen indienen in hoger beroep bij het gerechtshof en bij wijze van incident kunnen vorderen dat Rabobank de bankrelatie moet voortzetten totdat is beslist in het hoger beroep. Een nieuw kort geding aanspannen op grond van dezelfde feiten en omstandigheden is niet de geëigende weg om een eisers onwelgevallig vonnis aan te vechten. Eisers stellen dat hun zaak zeer spoedeisend is en dat het zal gaan om een spoedappel. Op de zittingsdatum van dit kort geding (26 juli 2023; bijna 4 weken na het vonnis) was het hoger beroep echter nog niet ingediend. Eisers lijken dus niet al te voortvarend te werk te gaan. Bij de (super)spoedeisendheid kunnen dan ook de nodige vraagtekens worden geplaatst.
4.5.
Eisers stellen dat zij aangewezen zijn op een nieuw kort geding, omdat zij in een noodtoestand verkeren en omdat sprake zou zijn van nieuwe feiten. Waaruit die noodtoestand zou bestaan hebben zij echter niet nader toegelicht, afgezien van de mededelingen dat salarissen niet zouden kunnen worden betaald. Verder hebben zij gesteld over geen enkele bankrekening te kunnen beschikken.
4.6.
De belangen van eisers zijn al in het eerdere kort geding meegewogen. Daarbij is onder meer overwogen dat [eiser 3] en [eiser 2] over bankrekeningen elders beschikken. Rabobank heeft in dit verband gesteld dat [eiser 2] een rekening heeft bij ABN Amro en [eiser 3] bij ING, ABN Amro, Knab en een Turkse bank. Eisers betwisten dat dat zo is, onder de mededeling dat dat anders wel in het vonnis bij de feiten zou zijn vermeld. Weliswaar is dat niet gebeurd, maar de voorzieningenrechter heeft deze omstandigheid wel opgenomen in zijn overweging over de afweging van belangen, dus daaraan moet zeker betekenis worden toegekend. Bovendien hebben de advocaten van Rabobank verklaard dat de voorzieningenrechter ter zitting in het vorige kort geding expliciet naar het bestaan van die rekeningen heeft gevraagd en dat [eiser 3] heeft bevestigd dat die er waren. Onder die omstandigheden had het op de weg van eisers gelegen om hun stelling dat zij in het geheel niet aan het bancaire betalingsverkeer kunnen deelnemen nader te onderbouwen. Dat hebben zij niet gedaan. Op de zitting van 26 juli 2023 was [eiser 3] ook niet aanwezig om daarover nader bevraagd te worden. Overigens kan het niet beschikken over een bankrekening, als de achtergrond daarvan een verplichte opzegging van de relatie door de bank is (op grond van wetgeving), niet zonder meer als het verkeren in een noodtoestand worden aangemerkt.
4.7.
Dat sprake is van een noodtoestand is dus niet aannemelijk gemaakt. Evenmin is sprake van nieuwe feiten en omstandigheden die moeten leiden tot een andere beslissing dan die in het vonnis is genomen. De omstandigheid dat eisers vragen willen laten stellen aan het EHvJ over de rechtmatigheid van de Wwft kan niet als zodanig worden aangemerkt, nu het gaat om eventueel te stellen vragen over een nog te creëren grondrecht van het hebben van een bankrekening (ook voor bedrijven). Of de vragen zullen worden gesteld en wat daarvan de uitkomst zal zijn is op dit moment uitermate ongewis.
4.8.
De conclusie is dat de vorderingen worden afgewezen, met veroordeling van eisers, als de in het ongelijk gestelde partij, in de proceskosten.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen,
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van Rabobank begroot op:
– € 676.00 aan griffierecht en
– € 1.079,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.C. Hoogeveen, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Balk, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MB