ECLI:NL:RBAMS:2023:5060

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
13/122772-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel voor Duitse nationaliteit

Op 26 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Landgericht Würzburg in Duitsland. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat is uitgevaardigd op 28 april 2022. De opgeëiste persoon, geboren in Duitsland in 1993, heeft geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en is in detentie. Tijdens de zitting op 12 juli 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.L. Fieret, en een tolk in de Duitse taal.

De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd en de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd. Het EAB vermeldt een onherroepelijk vonnis van 11 november 2020, waarbij de opgeëiste persoon is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar en plaatsing in een ontwenningsinrichting. De raadsvrouw heeft betoogd dat de overlevering moet worden geweigerd omdat het EAB niet voldoet aan de vereisten van de Overleveringswet (OLW), met name over de onduidelijkheid van de resterende straf. De officier van justitie heeft echter gesteld dat het EAB voldoende duidelijkheid biedt.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank heeft uiteindelijk de overlevering toegestaan, waarbij de opgeëiste persoon wordt overgeleverd aan de Duitse autoriteiten voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/122772-23
Datum uitspraak: 26 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 25 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 28 april 2022 door het
Landgericht Würzburg(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren in [geboorteplaats] (Duitsland) op [geboortedag] 1993,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
[detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 juli 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.L. Fieret, advocaat in Almere en door een tolk in de Duitse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Duitse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een onherroepelijk vonnis van het
Landgericht Würzburgvan 11 november 2020 (kenmerk: 6 KLs 822 Js 6039/20). Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig was bij het proces dat tot deze beslissing heeft geleid.
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering van de opgeëiste persoon voor de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vijf jaar en plaatsing in een ontwenningsinrichting, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze vrijheidsbenemende sancties resteren volgens het EAB respectievelijk nog 1102 dagen en 1245 dagen.
De vrijheidsbenemende sancties zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis. Dit vonnis betreft een veroordeling voor de naar Duits recht strafbare feiten zoals deze zijn omschreven in het EAB. [3]
3.1
Genoegzaamheid
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat overlevering moet worden geweigerd, omdat het EAB niet voldoet aan de vereisten van artikel 2 OLW. Het is immers onduidelijk welke straf ten grondslag ligt aan het overleveringsverzoek van de Duitse autoriteiten. Uit het EAB volgt dat aan de opgeëiste persoon een gevangenisstraf van vijf jaar en plaatsing in een ontwenningskliniek is opgelegd. Daarbij is ook vermeld welke delen van deze sancties nog resteren. Als het resterend aantal dagen bij elkaar wordt opgeteld, leidt dat tot een resterende straf van ruim zes jaren terwijl in het EAB een straf van vijf jaren staat vermeld.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie vindt dat uit het EAB voldoende duidelijk volgt waarvoor de overlevering wordt verzocht. De vraag welk deel van de opgelegde straf feitelijk nog resteert zal door de Duitse autoriteiten moeten worden beantwoord.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens moet bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Verder moet het voor de rechtbank duidelijk zijn of het verzoek voldoet aan de in de OLW genoemde vereisten. Zo moet het EAB een beschrijving bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Die beschrijving moet ook de naleving van het specialiteitsbeginsel kunnen waarborgen.
In deze zaak is het volgende van belang. In het EAB is omschreven dat overlevering wordt verzocht voor de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf van vijf jaar en de plaatsing in een ontwenningskliniek. Voor zover onduidelijkheid bestaat over de resterende straf, betekent dit niet dat het EAB ongenoegzaam is in de zin van artikel 2 OLW. Immers is niet gebleken dat de straf al volledig ten uitvoer is gelegd. De berekening van het strafrestant is een executiekwestie die voorligt bij de Duitse autoriteiten en staat daarmee niet aan overlevering in de weg. Het verweer van de raadsvrouw wordt dan ook om die reden verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De rechtbank begrijpt het EAB aldus dat de uitvaardigende justitiële autoriteit één van de in het EAB vermelde feiten aanwijst als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Dit feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van dit feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
4.2
Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de overige in het EAB vermelde strafbare feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, wanneer – kort gezegd - voldaan is aan het vereiste dat op de feiten naar het recht van de uitvaardigende lidstaat een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste twaalf maanden is gesteld en dat de feiten ook naar Nederlands recht strafbaar zijn.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
  • overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
  • overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.

5.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

6.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, de artikelen 8, 107, 176 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 2, 5, en 7 OLW.

7.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Landgericht Würzburg(Duitsland) voor de feiten zoals omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.