ECLI:NL:RBAMS:2023:5059

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
13/017379-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in verband met de handel in verdovende middelen

Op 8 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 13/017379-21, waarin de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte, geboren in 1996, centraal stond. De vordering was ingediend door de officier van justitie, mr. P. Velleman, en betrof een geschat bedrag van € 18.692,11, dat door de verdachte zou zijn verkregen uit de handel in verdovende middelen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gehouden op 27 juni 2023, waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten hebben toegelicht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte eerder was veroordeeld voor het medeplegen van de verkoop van harddrugs (MDMA) en softdrugs (hasjiesj en hennep) in de periode van 2019 tot 2021. De officier van justitie heeft in zijn vordering de inkomsten van de verdachte geschat op € 28.698,11, maar na aftrek van dubbeltellingen en andere kosten, kwam de vordering uit op € 18.692,11. De verdediging heeft deze berekening betwist en stelde dat het wederrechtelijk verkregen voordeel lager zou zijn, namelijk € 9.032,05.

Na beoordeling van de bewijsstukken en de argumenten van beide partijen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2019 tot en met 28 juni 2021 een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald van € 12.337,70. Dit bedrag is vastgesteld na het in aanmerking nemen van de totale verkoopopbrengst, inkoopkosten van de verdovende middelen en reiskosten. De rechtbank heeft de verdachte vervolgens veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan de staat, met toepassing van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft geen omstandigheden aangetroffen die erop wijzen dat de verdachte niet aan deze betalingsverplichting kan voldoen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13/017379-21 (ontneming)
Datum uitspraak: 8 augustus 2023
Vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Amsterdam, op de vordering van de officier van justitie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht in de zaak behorende bij de strafzaak met parketnummer 13/017379-21 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie, mr. P Velleman, en van wat de officier van justitie, [verdachte] en zijn raadsman, mr. B. Hartman, in een schriftelijke conclusiewisseling en tijdens het onderzoek op de terechtzitting van 27 juni 2023 naar voren hebben gebracht.

2.De vordering

De vordering van de officier van justitie van 15 september 2022 strekt tot het vaststellen van het geschatte door [verdachte] wederrechtelijk verkregen voordeel op € 20.082,11. De officier van justitie heeft in zijn schriftelijk standpunt van 21 december 2022 de vordering naar beneden bijgesteld op € 18.692,11.
Gezien de stukken en wat er op de zitting is besproken begrijpt de rechtbank de vordering zo dat die gaat om voordeel verkregen uit de handel in hard- en softdrugs over de periode waarvoor [verdachte] in de onderliggende strafzaak is veroordeeld en over een periode daarvóór, omdat volgens de officier van justitie voldoende aanwijzingen bestaan dat [verdachte] ook toen al in verdovende middelen handelde.

3.Grondslag van de vordering

[verdachte] is bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 25 februari 2022 in de strafzaak onder andere veroordeeld voor – kortgezegd – het medeplegen van het opzettelijk verkopen van harddrugs (MDMA) in de periode van 24 november 2020 tot en met 5 juli 2021 en voor het medeplegen van het opzettelijk verkopen van softdrugs (hasjiesj en hennep) in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 5 juli 2021. Het vonnis in de strafzaak is op 20 oktober 2022 onherroepelijk geworden.

4.Het wederrechtelijk verkregen voordeel

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat, uitgaande van inkomsten van in totaal € 28.698,11 en na aftrek van dubbeltellingen, bedragen afkomstig van familieleden en inkoopkosten van de verdovende middelen, het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 18.692,11. De officier van justitie heeft als subsidiair standpunt aangeven dat een transactie van € 220,- (i.v.m. de verkoop van een jas) als niet drugsgerelateerd kan worden beschouwd en dat dit bedrag, samen met reiskosten voor een totaalbedrag van maximaal € 1800,-, van de vordering mag worden afgetrokken.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman betwist de berekening in het ontnemingsrapport. In de berekening is onterecht uitgegaan van het gegeven dat alle in het bij deze berekening behorende transactieoverzicht genoemde betalingen voort zouden komen uit de handel in verdovende middelen. Door de verdediging is een overzicht verstrekt van dubbeltellingen en van transacties die als legale betalingen kunnen worden aangemerkt. Dit zijn betalingen door familie en vrienden en door [verdachte] is ter zitting een toelichting gegeven op deze transacties. Al deze transacties moeten worden afgetrokken van het totale ontvangen bedrag.
Voorts stelt de raadsman dat de ontvangen transactiekosten moeten worden aangemerkt als kosten die [verdachte] heeft moeten maken bij de handel in verdovende middelen en dat die niet voor zijn rekening horen te vallen. Deze moeten worden afgetrokken van de betalingsverplichting.
Ook moeten er reiskosten worden afgetrokken van de betalingsverplichting.
Na aftrek van dubbeltellingen, niet drugsgerelateerde betalingen en transactiekosten komt het totale ontvangen bedrag dat volgens de raadsman in verband staat met de handel in verdovende middelen uit op € 20.534,11. Na aftrek van € 11.501,06 aan kosten voor inkoop en reiskosten moet het wederrechtelijk verkregen voordeel worden geschat op € 9.032,05.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt dat [verdachte] in de periode 1 januari 2019 tot en met 28 juni 2021 door de handel in verdovende middelen voordeel heeft verkregen dat de rechtbank schat op een bedrag van € 12.337,70. Ter toelichting geldt het volgende.
De rechtbank heeft bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, evenals de officier van justitie en de raadsman, het ontnemingsrapport [1] als uitgangspunt genomen. De rechtbank vindt de conclusies uit dit rapport consistent en voldoende onderbouwd met bewijsmiddelen. De rechtbank gaat bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel in beginsel dan ook uit van het ontnemingsrapport [2] , de daarin genoemde bewijsmiddelen en het vonnis in de strafzaak. [3]
4.3.1.
Totale verkoopopbrengst
Uit het totaaloverzicht bijschrijvingen naar aanleiding van betaalverzoeken over de periode van 1 januari 2019 tot en met 28 juni 2021 van bedragen van € 5,00 en hoger blijkt dat [verdachte] in voornoemde periode op bankrekeningnummer [rekeningnummer] in totaal 769 betalingen ontvangt met een totaalbedrag van € 28.698,11.
Uit onderzoek door iCOV verstrekte gegevens is gebleken dat [verdachte] nagenoeg geen legale inkomsten en vermogen heeft. Vanwege de grote hoeveelheid betaalverzoeken en de hoogte van het totale ontvangen bedrag is het vermoeden ontstaan dat genoemde bijschrijvingen door middel van betaalverzoeken verband houden met de opbrengst van de handel in verdovende middelen.
De rechtbank is niettemin van oordeel dat, mede gelet op de hiervoor genoemde standpunten van partijen, de hiernavolgende twee bedragen op het totale bedrag aan girale opbrengsten in mindering moeten worden gebracht.
Ten eerste is de rechtbank van oordeel dat in het bij het ontnemingsrapport behorende transactieoverzicht op 20 april 2021 6 dubbele vermeldingen (en niet slechts 5 dubbele vermeldingen) staan vermeld met een totaalbedrag van € 902,50. [4] Het bedrag van € 902,50 moet daarom op het totale bedrag aan girale opbrengsten van [verdachte] in mindering worden gebracht.
Ten tweede constateert de rechtbank dat de verdediging de rechtbank ten aanzien van 56 (van de in totaal 57 opgevoerde) betalingen in het transactieoverzicht met een totaalbedrag van € 7.852,50 [5] voldoende heeft doen laten twijfelen over de vraag of deze betalingen betrekking hebben op de aankoop van verdovende middelen. [6] Dit oordeel geldt alleen niet voor de betaling van € 70,00 door [persoon 1] op 13 juli 2020 aan [verdachte] . De enkele mededeling van [verdachte] dat deze transactie geen betrekking heeft op de verkoop van verdovende middelen is daarvoor onvoldoende. De omstandigheid dat, zoals [verdachte] heeft verklaard, – een eerder voor een drusgtransactie gebruikt betaalverzoek is “herbruikt” (waardoor de beschrijving hetzelfde blijft en alleen het bedrag wordt aangepast) betekent immers niet automatisch dat de betreffende transactie géén betrekking heeft op de verkoop van verdovende middelen. Nu niet aannemelijk is geworden dat de overige 56 transacties met een totaalbedrag van € 7.852,50 gerelateerd zijn aan de verkoop van verdovende middelen, wordt dit bedrag op het totale bedrag aan girale opbrengsten van [verdachte] in mindering gebracht.
Het ontnemingsrapport gaat uit van het bedrag van € 28.698,11 wat betreft de girale opbrengst van [verdachte] van de verkoop van verdovende middelen. Zoals uit het voorgaande volgt, is de rechtbank van oordeel dat op het bedrag van € 28.698,11 zowel het bedrag van € 7.852,50 (niet drugsgerelateerde betalingen) als het bedrag van € 902,50 (dubbel opgenomen betalingen) in mindering moet worden gebracht. Dat betekent dat de totale girale opbrengst van verdovende middelen van [verdachte] (28.698,11 - 7.852,50 - 902,50 =) € 19.943,11 bedraagt. Hierbij moet het bedrag dat [verdachte] heeft verdiend met een pseudokoop van € 200,00 worden opgeteld.
Dat betekent dat het de totale opbrengst van de verkoop van verdovende middelen van [verdachte] (19.943,11 + 200 =)
€ 20.143,11betreft.
4.3.2.
Kosten
Transactiekosten?
Voor ieder betaalverzoek dat via digitale overschrijving werd gedaan rekende [verdachte] € 2,50 aan transactiekosten. In het overzicht zijn 769 transacties opgenomen. Uit het hiervoor behandelde moeten daarvan 56 + 6 transacties – als legaal aan te merken of dubbel geteld – buiten de berekening worden gelaten. Dat betekent dat (62 × € 2,50) € 155,00 in mindering zal worden gebracht op het uiteindelijk bedrag dat bij [verdachte] is binnengekomen onder de noemer transactiekosten.
In totaal zijn er in de onderzochte periode 707 bijschrijvingen gedaan voor de handel in verdovende middelen. Dat maakt dat [verdachte] voor in totaal € 1.767,50 (707 × € 2,50) aan transactiekosten heeft ontvangen.
Door de raadsman is aangevoerd dat deze transactiekosten moeten worden aangemerkt als kosten die in mindering moeten worden gebracht op het uiteindelijk te ontnemen bedrag. Dit is op geen enkele wijze verder onderbouwd en de rechtbank acht het dan ook uiterst onaannemelijk dat [verdachte] transactiekosten aan de bank heeft moeten betalen aangezien dit in het algemeen gebruik van de banken – tegenwoordig – geen vereiste meer is. De rechtbank acht het bedrag dat is omschreven als transactiekosten dan ook als geld dat is verkregen uit de handel in verdovende middelen en neemt dit mee in de berekening van het wederrechtelijk verkregen bedrag. Nu deze zogeheten transactiekosten door [verdachte] in rekening werden gebracht bovenop de verkoopprijs van de verdovende middelen, zal de rechtbank deze kosten, gelijk het ontnemingsrapport, niet meenemen in de berekening van de inkoopkosten van de verkochte verdovende middelen.
Inkoop verdovende middelen [7]
De kosten dienen te worden berekend over de verkoopwaarde van de verdovende middelen. Deze verkoopwaarde is (€ 20.143,11 - € 1,767,50) € 18.375,61.
Uit het onderzoek is gebleken dat [verdachte] voornamelijk heeft gehandeld in hasj en XTC-pillen. Uit de chatconversaties blijft dat het merendeel van de verkopen betrekking hebben gehad op hasj. De rechtbank stelt dat de opbrengst voor 80% afkomstig is uit de verkoop van hasj en voor 20% afkomstig is uit de verkoop van XTC.
Gelet op het voorgaande heeft [verdachte] de volgende bedragen ontvangen:
  • Hasj: (totale verkoopwaarde € 18.375,61 × 80%) = € 14.700,49
  • XTC: (totale verkoopwaarde € 18.375,61 × 20%) = € 3.675,12
Inkoop hasj
Uit het ontnemingsrapport en de verklaring van [persoon 2] van wie [verdachte] zijn hasj inkocht, volgt dat de inkoopprijs moet worden gesteld op € 3,00 per gram. Dat bedrag komt overeen met het Drugsprijzen Overzicht 2020. [8] Voor de verkoopprijs van hasj is uitgegaan van een gemiddelde prijs van € 8,50 per gram. Er is dus in totaal (14.700,49 / 8,50 =) (afgerond) 1.729,47 gram hasj verkocht door [verdachte] .
De inkoopprijs van hasj wordt daarom berekend op (1.729,47 x 3,00 =)
€ 5.188,41.
Inkoop XTC
Uit het ontnemingsrapport en de uitgelezen telefoon van [verdachte] blijkt dat hij zijn pillen inkocht bij [persoon 3] . Uit de chats blijkt dat de pillen € 1,50 per stuk kosten waarbij moet worden opgemerkt dat de prijs aanvankelijk lager lag. Het Drugsprijzen Overzicht 2020 hanteert een (lagere) prijs van € 0,30 per pil. [9] Daarom gaat de rechtbank, evenals het ontnemingsrapport, uit van een gemiddelde inkoopprijs van € 1,00 per pil. De verkoopprijs wordt gesteld op € 4,50 per pil. Er zijn dus in totaal (3.675,12 / 4,50 =) (afgerond) 817 pillen verkocht.
De inkoopprijs van XTC-pillen zal daarom berekend worden op (817 x 1,00 =)
€ 817,00.
Reiskosten
Tot slot vindt de rechtbank het aannemelijk dat [verdachte] vervoerskosten heeft gemaakt om de drugs te verkopen, maar de rechtbank schat deze kosten, die door de verdediging niet nader zijn geconcretiseerd, lager in. De rechtbank betrekt hierbij de omstandigheid dat de klanten van [verdachte] zich, zoals hij zelf ter zitting heeft verklaard, in de (directe) omgeving van Amsterdam en Haarlem bevonden. De rechtbank acht het aannemelijk dat [verdachte] voor een bedrag van in totaal € 60,00 per maand reiskosten heeft gemaakt. Gedurende de gehele periode maakt dat dat de reiskosten op een bedrag van
€ 1.800,00(30 maanden × € 60,00) worden gesteld.
4.3.3.
Berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Concluderend, schat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de handel in verdovende middelen door [verdachte] op:
Totale verkoopopbrengst € 20.143,11
Inkoopkosten hasj € 5.188,41
Inkoopkosten XTC € 817,00
Reiskosten € 1.800,00
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 12.337,70

5.De verplichting tot betaling

De rechtbank bepaalt het te ontnemen bedrag op € 12.337,70. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat [verdachte] niet aan een betalingsverplichting kan voldoen. Daarom veroordeelt de rechtbank [verdachte] tot betaling van dit bedrag aan de staat.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Stelt vast als
wederrechtelijk verkregen voordeeleen bedrag van
€ 12.337,70.
Legt op aan
[verdachte] de verplichting tot betalingvan
€ 12.337,70(zegge: twaalfduizend driehonderd zevenendertig euro en zeventig eurocent) aan de Staat.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd op
246 dagen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. F. Dekkers, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en N.M. Simons, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.F. Wormhoudt, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2023.
BIJLAGE I – Totaaloverzicht bijschrijvingen n.a.v. betaalverzoeken / [rekeningnummer] / periode 01-01-2019 t/m 28-06-2021 / bedragen € 5,00 en hoger

Voetnoten

1.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, tweede lid, Wetboek van Strafrecht van 31 augustus 2023 (hierna: het ontnemingsrapport).
2.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 31 augustus 2021.
3.Vonnis rechtbank Amsterdam van 25 februari 2022 met parketnummer 13/017379-21 (hierna: vonnis in de strafzaak).
4.Bijlage bij ontnemingsrapport, dossierpagina 107. Hier staan de volgende 6 transacties op 20 april 2021 dubbel vermeld: 0020005030414060 (€ 750,00); 0020005030419442 (€ 90,00); 0020005030527766 (€ 30,00); 0020005031983770 (€ 12,50); 0020005032416342 (€ 10,00); en 0020005029802054 (€ 10,00).
5.Genoemd in de conclusie van antwoord van de raadsman van 26 oktober 2022 (punt 3). Hierbij zij opgemerkt dat, anders dan in de conclusie van antwoord staat vermeld, blijkens het transactieoverzicht (zie voetnoot 4) het totaalbedrag aan betalingen door [persoon 4] aan [verdachte] € 70,00 (in plaats van € 69,00) bedraagt en dat het totaalbedrag aan betalingen door [persoon 5] en [persoon 6] aan [verdachte] € 4.295,00 (in plaats van € 3.845,00) bedraagt. Als gevolg hiervan wordt door de rechtbank (in het voordeel van [verdachte] ) een groter bedrag in mindering gebracht op het totale bedrag aan girale opbrengsten dan door de raadsman is verzocht.
6.Bijlage 1 bij dit vonnis: Totaaloverzicht bijschrijvingen n.a.v. betaalverzoeken. De groene markeringen hebben betrekking op transacties waarvan volgens de rechtbank niet kan worden vastgesteld dat die betrekking hebben op de verkoop van verdovende middelen.
7.Bij de berekening van de kosten baseert de rechtbank zich op het ontnemingsrapport en op het proces-verbaal van bevindingen berekening kosten (dossierpagina’s 144-146).
8.Geschrift, zijnde drugsprijzen overzicht 2020 van de Landelijke Eenheid cluster synthetische drugs (dossierpagina’s 147-151).
9.Geschrift, zijnde drugsprijzen overzicht 2020 van de Landelijke Eenheid cluster synthetische drugs (dossierpagina’s 147-151).