ECLI:NL:RBAMS:2023:5058

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 juli 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
13/094953-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel van Duitsland met betrekking tot Egyptische nationaliteit en gelijkstellingsverweer

Op 26 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een Egyptische man op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Amtsgericht Dortmund. De zaak werd behandeld in het kader van de Overleveringswet (OLW) en betreft een vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het EAB, dat is uitgevaardigd op 17 juni 2021. De opgeëiste persoon, geboren in 1970 en gedetineerd in Nederland, heeft verklaard dat zijn persoonsgegevens correct zijn en dat hij de Egyptische nationaliteit bezit.

Tijdens de zitting op 12 juli 2023 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn raadsman, mr. E. Bruijn, en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak met 30 dagen verlengd. De officier van justitie heeft betoogd dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander, omdat hij pas na het verkrijgen van zijn verblijfsvergunning in Nederland is ingeschreven. De verdediging heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon sinds mei 2018 een verblijfsvergunning heeft en onafgebroken in Nederland verblijft, en dat er onzekerheid bestaat over het verlies van zijn verblijfsrecht na een eventuele veroordeling in Duitsland.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgeëiste persoon niet voldoet aan de voorwaarden voor gelijkstelling met een Nederlander, omdat er voldoende bewijs is dat hij zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen bij een veroordeling in Duitsland. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 26 juli 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/094953-23
Datum uitspraak: 26 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 26 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 17 juni 2021 door het
Amtsgericht Dortmund(Duitsland) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1970,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP adres] ,
nu gedetineerd in [PI] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 12 juli 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Bruijn, advocaat in Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Egyptische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een arrestatiebevel van het
Amtsgericht Dortmund(Duitsland) van 23 juni 2020 (kenmerk: 701 Gs 1280/20).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Duits recht strafbaar feit. Dit feit is omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst het strafbare feit aan als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 14, te weten:
moord en doodslag, zware mishandeling.
Uit het EAB volgt dat op dit feit naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.

5.Gelijkstelling

Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt de rechtbank om de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander zodat hij, in geval van veroordeling tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf in de uitvaardigende lidstaat, die straf vervolgens in Nederland kan ondergaan. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat de opgeëiste persoon sinds mei 2018 een verblijfsvergunning heeft en hij sindsdien onafgebroken feitelijk in Nederland heeft verbleven. Zijn verblijfsvergunning is inmiddels verlengd tot mei 2028. Bovendien blijkt uit de informatie van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) van 11 juli 2023 niet ondubbelzinnig dat een veroordeling voor dit feit in Duitsland er zonder meer toe leidt dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen. Er zal te zijner tijd nog moeten worden beoordeeld of de eventuele veroordeling daadwerkelijk een reden vormt om de verblijfsvergunning in te trekken. Daarbij zullen onder andere de feiten en omstandigheden waaronder het feit zou zijn gepleegd en de psychische gesteldheid van de opgeëiste persoon in aanmerking worden genomen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon niet gelijk kan worden gesteld met een Nederlander. Weliswaar is hem op 4 mei 2018 een verblijfsvergunning verleend, maar hij heeft zich pas op 19 oktober 2019 in Nederland ingeschreven. Daarmee is niet aan de eerste voorwaarde voor gelijkstelling voldaan. Daarnaast blijkt uit de informatie van de IND van 11 juli 2023 dat de opgeëiste persoon naar verwachting zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen als hij in Duitsland wordt veroordeeld voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. Dit advies is voldoende duidelijk en daarin is al rekening gehouden met de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan en de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon.
Het oordeel van de rechtbank
De opgeëiste persoon heeft niet de Nederlandse, maar wel de Egyptische nationaliteit. Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op basis van artikel 6, derde lid, van de OLW zijn voldaan aan de volgende vereisten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. de opgeëiste persoon kan in Nederland worden vervolgd voor de feiten genoemd in het EAB;
3. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest als gevolg van een hem na overlevering opgelegde straf of maatregel.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de informatie van de IND van 11 juli 2023 voldoende duidelijk volgt dat de verwachting bestaat dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht in Nederland zal verliezen als hij in Duitsland wordt veroordeeld voor het feit dat aan het EAB ten grondslag ligt. Daarmee slaagt het gelijkstellingsverweer niet. Omdat niet is voldaan aan de derde voorwaarde voor gelijkstelling, behoeven de eerste twee voorwaarden geen bespreking.

6.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Amtsgericht Dortmund(Duitsland) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.Deze uitspraak is gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. I. van Heusden, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 26 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.