ECLI:NL:RBAMS:2023:5051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/737407 / KG ZA 23-698
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over regresvordering en pandrecht tussen voormalige groepsentiteiten na afwikkeling bankkrediet

In deze zaak, die voorligt bij de Rechtbank Amsterdam, betreft het een kort geding tussen de Stichting Solutions-Center en Solutions Vastgoed B.V. De Stichting, die een psychiatrisch ziekenhuis exploiteert, heeft een kort geding aangespannen tegen Vastgoed, dat een regresvordering op de Stichting claimt na de afwikkeling van een gezamenlijk bankkrediet. Vastgoed stelt dat zij pandrechten heeft op vorderingen van de Stichting op derden, maar de Stichting betwist dit en stelt zelf een regresvordering te hebben op Vastgoed. Tijdens de mondelinge behandeling op 7 augustus 2023 is de zaak besproken, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. De voorzieningenrechter heeft op 8 augustus 2023 vonnis gewezen.

De rechter oordeelt dat Vastgoed zich niet kan beroepen op de beweerde pandrechten, omdat er geen rechtsgeldige verpanding van de vorderingen van de Stichting aan Vastgoed heeft plaatsgevonden. De Stichting heeft voldoende aangetoond dat zij een spoedeisend belang heeft bij de toewijzing van haar vorderingen, aangezien de inkomsten van de Stichting voor 95% uit zorgverzekeraars komen en de inroeping van het pandrecht door Vastgoed zou leiden tot ernstige financiële problemen voor de Stichting. De rechter heeft de vorderingen van de Stichting toegewezen en Vastgoed veroordeeld tot het verstrekken van berichten aan de betrokken partijen dat er geen rechtsgeldig pandrecht bestaat, onder dreiging van een dwangsom. Tevens is Vastgoed veroordeeld in de proceskosten van de Stichting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/737407 / KG ZA 23-698 EAM/MV
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2023
in de zaak van
de stichting
STICHTING SOLUTIONS-CENTER,
gevestigd te Voorthuizen (gemeente Barneveld),
eiseres bij dagvaarding op verkorte termijn van 1 augustus 2023,
advocaat mr. M.E. Meijnhardt te Amersfoort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SOLUTIONS VASTGOED B.V.,
gevestigd te Bussum,
gedaagde,
advocaat mr. W. van Leuveren te Waddinxveen.
Partijen zullen hierna de Stichting en Vastgoed worden genoemd.

1.De procedure

Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 7 augustus 2023 heeft de Stichting de dagvaarding toegelicht. Vastgoed heeft mede aan de hand van een vooraf ingediende conclusie van antwoord verweer gevoerd.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Bij de mondelinge behandeling waren aanwezig:
aan de zijde van de Stichting: [naam 1] met mr. Meijnhardt;
aan de zijde van Vastgoed: [naam 2] met mr. Van Leuveren.
Na verder debat – en vanwege de spoedeisendheid van de zaak – is vonnis bepaald op 8 augustus 2023.

2.De feiten

2.1.
De Stichting exploiteert een psychiatrisch ziekenhuis waarin zij onder meer patiënten behandelt die te maken hebben met een verslavingsproblematiek. Ongeveer 95% van haar inkomsten bestaat uit vergoedingen afkomstig van zorgverzekeraars.
2.2.
Tot 1 juli 2022 maakte de Stichting samen met een aantal andere vennootschappen, waaronder Vastgoed, deel uit van de ‘SolutionS’-groep van entiteiten.
2.3.
Vastgoed was eigenaar van het pand waarin de Stichting zijn hoofdvestiging heeft. In 2022 heeft Vastgoed dit pand verkocht aan een derde met wie de Stichting een nieuwe huurovereenkomst heeft gesloten
2.4.
De groep had verschillende kredietovereenkomsten gesloten met ABN AMRO bank (hierna ook de bank). De entiteiten binnen de groep waren hoofdelijk aansprakelijk jegens de bank. Tot zekerheid van terugbetaling heeft de bank onder meer pandrechten bedongen op vorderingen die de groep heeft op derden.
2.5.
Thans zijn alle kredietovereenkomsten met de bank afgelost. De bank heeft op 16 mei 2023 schriftelijk bevestigd dat zij de entiteiten binnen de groep niet langer aansprakelijk houdt. Aflossing heeft voor een groot deel kunnen plaatsvinden uit de verkoopopbrengst die Vastgoed heeft gerealiseerd met het onder 2.3 genoemde pand waarin de Stichting haar hoofdvestiging heeft.
2.6.
In een e-mail van 3 juli 2023 van Vastgoed aan (onder meer) de Stichting staat dat Vastgoed een regresvordering heeft op de Stichting omdat zij een groter aandeel in de schuld aan de bank heeft afgelost dan waartoe zij verplicht was. Zij heeft haar regresvordering becijferd op € 2.612.690,43. Vastgoed is van mening dat zij is gesubrogeerd in de rechten van de bank en dat zij als gevolg daarvan een pandrecht heeft verkregen op vorderingen van de Stichting op derden.
2.7.
Bij deurwaardersexploten van 20 juli 2023 is op verzoek van Vastgoed bij verschillende zorgverzekeraars het pandrecht dat Vastgoed heeft op de vorderingen van de Stichting op die zorgverzekeraars openbaar gemaakt. De zorgverzekeraars zijn ervan in kennis gesteld dat zij niet meer bevrijdend kunnen betalen aan de Stichting; zij dienen alle betalingen te verrichten aan Vastgoed, aldus de exploten.
2.8.
Bij brief van 28 juli 2023 heeft de (vervanger van de) advocaat van de Stichting bestreden dat Vastgoed een regresvordering heeft en dat van een pandrecht geen sprake kan zijn. Uit de brief volgt verder dat de Stichting van mening is dat zij juist een regresvordering heeft op Vastgoed. Vastgoed is gesommeerd een overzicht te verstrekken van alle partijen die zij heeft aangeschreven met een beroep op het vermeende pandrecht, aan die partijen te bevestigen dat
geensprake is van een rechtsgeldig pandrecht en te bevestigen dat Vastgoed geen verdere incassomaatregelen zal treffen totdat partijen het eens zijn over de vorderingen die zij over en weer stellen te hebben.
2.9.
Bij brief van 28 juli 2023 heeft de (vervanger van de) advocaat van de Stichting verschillende zorgverzekeraars aangeschreven met de mededeling dat zij alleen maar bevrijdend kunnen betalen aan de Stichting.
2.10.
Op 1 augustus 2023 heeft Vastgoed een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen de Stichting bij de rechtbank Gelderland. Gevorderd is onder meer betaling van het bedrag van € 2.612.690,43, alsmede te verklaren voor recht dat Vastgoed is gesubrogeerd in de rechten van de bank en derhalve alle zekerheden heeft verkregen die de Stichting aan de bank heeft verstrekt op grond van de kredietovereenkomst en de daarbij behorende voorwaarden.

3.Het geschil

3.1.
De Stichting vordert – kort gezegd – het volgende:
1. de partijen die zijn genoemd in de onder 2.7 genoemde deurwaardersexploten en alle andere partijen waaraan Vastgoed mogelijk een vermeend pandrecht ten laste van de Stichting heeft openbaar gemaakt, per deurwaardersexploot en per post te berichten dat er geen sprake is van een rechtsgeldig pandrecht van Vastgoed op vorderingen van de Stichting en dat deze partijen derhalve bevrijdend kunnen betalen aan de Stichting;
2. een algemeen bericht hieromtrent ook aan de Stichting te verstrekken, zodat de Stichting dit kan versturen aan de (andere) debiteuren die zij zekerheidshalve heeft aangeschreven;
3. verdere incassomaatregelen jegens de Stichting in welke vorm dan ook te staken en gestaakt te houden;
4. een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,- per dag;
5. dit vonnis in de plaats te stellen van de hiervoor bedoelde berichten/ exploten indien Vastgoed niet aan de desbetreffende veroordelingen voldoet;
6. Vastgoed te veroordelen in de kosten van dit geding.
3.2.
Vastgoed heeft verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Vastgoed heeft de Stichting gedagvaard in een bodemprocedure bij de rechtbank Gelderland en onder meer betaling gevorderd van het hiervoor genoemde bedrag van € 2.612.690,43. Vastgoed stelt een regresvordering op de Stichting te hebben als gevolg van de afwikkeling van de gezamenlijke kredietovereenkomst met de bank. De Stichting heeft deze vordering gemotiveerd bestreden, zowel in de brief van 28 juli 2023 (zie 2.8) als in de dagvaarding die heeft geleid tot dit kort geding. Desgevraagd heeft zij op de mondelinge behandeling van dit kort geding verklaard zich ook in de bodemprocedure te zullen verweren en een reconventionele vordering in te stellen. Zij claimt thans een regresvordering te hebben op Vastgoed van
€ 1.091.877,10.
4.2.
Gezien de uitgebreide betwisting door de Stichting leent dit kort geding zich er niet voor om vast te stellen of Vastgoed een (regres)vordering heeft op de Stichting en zo ja, hoe hoog die is. Nu (dus) niet kan worden vooruitgelopen op de uitkomst van de bodemprocedure is voorshands geen sprake van een opeisbare vordering van Vastgoed op de Stichting. Dit staat er reeds aan in de weg dat Vastgoed thans haar (beweerde) pandrechten uitoefent.
4.3.
Daar komt bij dat de Stichting terecht de nodige vraagtekens heeft geplaatst bij de vraag of aan Vastgoed het beweerde pandrecht wel toekomt. Vastgoed beroept zich in dit verband op subrogatie (artikel 6:150 BW). Volgens Vastgoed kan, zodra er geen pandrecht meer rust van de bank en de bank geen vorderingen meer heeft op enig groepslid, de partij die op grond van de wet het recht van regres en subrogatie heeft verkregen de pandrechten gaan uitoefenen. In dit verband heeft Vastgoed zich beroepen op een document van 15 juni 2023 met de titel “Volmachtverpanding”. In dat document is opgenomen dat Vastgoed is gesubrogeerd in de rechten van de bank en dat zij dus pandhouder is. Uit dit document zou tevens moeten volgen dat de Stichting Vastgoed een volmacht heeft gegeven tot verpanding van de vorderingen van de Stichting op derden. De (indirect) bestuurder van Vastgoed heeft het document niet alleen ondertekend als pandhouder/volmachtnemer, maar tevens namens de pandgever (de Stichting). Uit dit document volgt geen rechtsgeldige (stille) verpanding van vorderingen. Uit niets blijkt dat de Stichting een volmacht heeft gegeven aan Vastgoed om tot (stille) verpanding over te gaan. Met andere woorden, het door Vastgoed zelf opgestelde en twee keer ondertekende document (zowel “namens zichzelf” als “namens de Stichting”) is enkel gebaseerd op een niet bestaande volmacht. Dat dit document is geregistreerd bij de Belastingdienst, net als de oorspronkelijke kredietovereenkomsten met de bank, vormt geen enkel bewijs van de rechtsgeldigheid van het pandrecht dat Vastgoed thans beweert te hebben.
4.4.
Tot slot stuit inroeping van het (beweerde) pandrecht van Vastgoed af op een belangenafweging. De inkomsten van de Stichting bestaan voor 95% uit vergoedingen van de zorgverzekeraars. Als gevolg van het inroepen van het (beweerde) pandrecht zijn de zorgverzekeraars direct gestopt met het doen van betalingen aan de Stichting. De onder 2.9 bedoelde brief van 28 juli 2023 heeft geen effect gesorteerd omdat de zorgverzekeringen bij twijfel aan wie zij rechtsgeldig kunnen (moeten) betalen, voorlopig aan helemaal niemand betalen. Op de mondelinge behandeling van dit kort geding heeft [naam 1] namens de Stichting verklaard dat de Stichting ongeveer € 350.000,- per week aan kosten heeft, dat zij over tien dagen de salarissen voor augustus 2023 moet betalen (ongeveer één miljoen euro) en dat zij dit dus nog maar tien dagen volhoudt. Daarna dreigt faillissement of surseance van betaling, waar uiteindelijk de patiënten het meest onder zullen lijden. De Stichting staat onder toezicht van de Inspectie (die zich vanwege de onderhavige kwestie inmiddels bij de Stichting heeft gemeld) en de NZA en zij kan dus niet “zo maar” een andere stichting oprichten om betaling van de vordering van Vastgoed (mocht die door de bodemrechter worden toegewezen) te ontlopen, zoals Vastgoed heeft gesuggereerd. Daar komt bij dat het inroepen van het pandrecht ook gevolgen kan hebben voor 2024. In de zorg wordt gewerkt met contracten voor een jaar en de onderhandelingen die liepen voor 2024 zijn stopgezet als gevolg van de acties van Vastgoed. Dit betekent dat de Stichting een groot en spoedeisend belang heeft bij toewijzing van haar vorderingen. Het belang van Vastgoed dat zij zekerheid wil hebben voor voldoening van haar (betwiste) vordering, weegt hier niet tegen op.
4.5.
De conclusie tot zover is dat vorderingen 1 en 2 worden toegewezen. Vordering 3 is te onbepaald om te kunnen worden toegewezen en zou er strikt genomen toe leiden dat Vastgoed de bodemprocedure bij de rechtbank Gelderland niet zou mogen voortzetten. Dat laatste kan niet de bedoeling zijn. Aan toewijzing van vordering 1 en 2 zal een dwangsom worden verbonden, die zal worden gematigd en gemaximeerd als na te melden. Het is dan niet nodig dit vonnis in de plaats te stellen van de onder vordering 1 en 2 bedoelde exploten/berichten, wat overigens ook praktisch gezien niet goed voorstelbaar is.
4.6.
Vastgoed zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Stichting worden begroot op:
- dagvaarding € 129,14
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.884,14

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt Vastgoed om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis de partijen genoemd onder punt 61 van de dagvaarding en genoemd in de exploten die zijn opgenomen als productie 13 én aan alle andere partijen waaraan Vastgoed mogelijk een vermeend pandrecht ten laste van de Stichting heeft openbaar gemaakt, per deurwaardersexploot en per post te berichten dat geen sprake is van een rechtsgeldig pandrecht van Vastgoed op vorderingen van de Stichting en dat deze partijen derhalve bevrijdend kunnen betalen aan de Stichting,
5.2.
veroordeelt Vastgoed om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis een algemeen bericht hieromtrent ook aan de Stichting te verstrekken, zodat de Stichting dit kan versturen aan de (andere) debiteuren die zij zekerheidshalve heeft aangeschreven,
5.3.
veroordeelt Vastgoed om aan de Stichting een dwangsom te betalen van € 5.000,- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet of niet geheel aan de in 5.1 en 5.2 uitgesproken veroordelingen voldoet, tot een maximum van € 500.000,- is bereikt,
5.4.
veroordeelt Vastgoed in de proceskosten, aan de zijde van Stichting tot op heden begroot op € 1.884,14,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.type: MV