ECLI:NL:RBAMS:2023:5049

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 augustus 2023
Publicatiedatum
8 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/737167 / FA RK 23/4868
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om inzage in dossier van minderjarige onder toezicht gestelde kind afgewezen

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 augustus 2023 uitspraak gedaan in een verzoek van de familie van een overleden moeder van een onder toezicht gestelde minderjarige. De verzoekers, bestaande uit de tante en oom van het kind, vroegen om inzage in of afschrift van het dossier van de Gecertificeerde Instelling (GI) die verantwoordelijk is voor de jeugdzorg van het kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat het belang van de minderjarige zich verzet tegen het verstrekken van deze informatie, omdat het kan leiden tot een verergering van de strijd tussen de families van de minderjarige. De rechtbank heeft de procedure gevolgd, waarbij de verzoekers hun zorgen over de GI en hun wens om meer betrokken te zijn bij het leven van de minderjarige naar voren hebben gebracht. De GI heeft echter betoogd dat het verstrekken van het dossier niet in het belang van de minderjarige is, gezien de verstoorde verhoudingen tussen de betrokken families. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het verzoek van de verzoekers moet worden afgewezen, omdat het verstrekken van inzage in het dossier de situatie van de minderjarige zou kunnen verergeren en schadelijk zou kunnen zijn voor zijn emotionele welzijn. De rechtbank heeft de verzoekers aangemoedigd om mediation te overwegen om de verhoudingen te verbeteren, maar heeft in deze procedure geen verdere beslissingen kunnen nemen dan het afwijzen van het verzoek.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/737167 / FA RK 23/4868
eerder geregistreerd en afgedaan onder zaaknummer / rekestnummer: C/13/729947 / FA RK 23/1214
Beschikking van 15 augustus 2023
in de zaak van:
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen tante [verzoeker 1] ,
[verzoeker 2],
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen oom [verzoeker 2] ,
[verzoeker 3],
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen tante [verzoeker 3]
en
[verzoeker 4],
wondende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen oom [verzoeker 4] ,
hierna ook gezamenlijk te noemen: verzoekers of de [verzoekers] ,
voor wie als advocaat optreedt mr. B.E. Dijkstra te Drachten,
tegen
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
statutair gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de Gecertificeerde Instelling (GI),
voor wie als advocaat optreedt mr. E.C. Boon te Amsterdam.
De rechtbank heeft verder als belanghebbenden aangemerkt:
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen de vader
en
[belanghebbende 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
hierna te noemen de stiefmoeder.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoek met bijlagen van verzoekers, ingekomen op 22 februari 2023;
  • de beschikking van de kinderrechter van 14 maart 2023;
  • het verweerschrift met bijlagen van de GI van 17 april 2023;
  • de beschikking van de bestuursrechter van 26 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling achter gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2023.
Verschenen zijn:
  • Verzoekers, bijgestaan door hun advocaat;
  • mw. [naam] als vertegenwoordigster van de GI, bijgestaan door de advocaat van de GI.
1.3.
Opgeroepen en niet verschenen, met bericht van verhindering, zijn de vader en de stiefmoeder.
1.4.
Tante [verzoeker 1] heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleidooi op schrift. Oom [verzoeker 2] , tante [verzoeker 3] , oom [verzoeker 4] en hun advocaat hebben het woord gevoerd, net als de GI en haar advocaat.

2.De feiten

2.1.
Uit de relatie van de vader met [de moeder] , hierna te noemen de moeder, is geboren het nu nog minderjarige kind:
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 2009 te [geboortedatum] .
2.2.
[minderjarige] is onder toezicht gesteld van de GI op 5 oktober 2021. Die maatregel is sindsdien verlengd en duurt nog steeds voort.
2.3.
De moeder is op 7 december 2021 overleden. De vader oefent alleen het gezag over [minderjarige] uit.
2.4.
[minderjarige] woont bij de vader en heeft een omgangsregeling met de [verzoekers] , zoals vastgelegd in de beschikking van de kinderrechter Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 11 juli 2022.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
Verzoekers verzoeken, uitvoerbaar bij voorraad, de GI te bevelen hen inzage in of afschrift te geven van het dossier van [minderjarige] , dan wel een gedeelte daarvan.
3.2.
De GI heeft zich verweerd tegen het verzoek van verzoekers.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, samengevat en voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Verzoekers hebben ter onderbouwing van het verzoek onder meer het volgende naar voren gebracht. Verzoekers hebben geen vertrouwen in de GI, omdat zij niet weten wat de GI over hen heeft opgeschreven en hoe de GI over hen denkt. Verzoekers voelen zich niet gehoord door de GI en vinden dat ook [minderjarige] door de GI onvoldoende wordt gehoord. Verzoekers hebben het gevoel dat zij buiten spel worden gezet door de GI, doordat hen informatie over [minderjarige] wordt geweigerd. Wat verzoekers betreft, moet het in het belang van [minderjarige] worden geacht dat zij over de gevraagde informatie kunnen beschikken en dat hen inzage in of afschrift van het dossier wordt gegeven.
4.2.
De GI heeft zich verweerd tegen het verzoek. De GI dient, los van de eventuele instemming van [minderjarige] , te beoordelen of het geven van inzage in zijn dossier of afschrift daarvan in het belang van [minderjarige] is. Nu verzoekers en de vader van [minderjarige] niet op goede voet met elkaar staan en te verwachten is dat inzage in of afschrift van het dossier tot het verergeren van de strijd zal leiden, is de GI van mening dat dat niet in het belang van [minderjarige] is en dat daarom het verzoek van verzoekers moet worden afgewezen.
4.3.
Het is de rechtbank uit de stukken en de mondelinge behandeling duidelijk geworden dat er tussen de [verzoekers] aan de ene kant en de vader en stiefmoeder van [minderjarige] aan de andere kant een al jarenlang voortdurend verschil van inzicht bestaat over wat er in het belang van [minderjarige] is. Het mag duidelijk zijn dat de verstoorde verhoudingen in ieder geval niet in het belang van [minderjarige] zijn. [minderjarige] voelt zich, zoals ieder kind, loyaal aan zowel zijn familie van moeders kant als zijn familie van vaders kant. Het is voor een kind ontzettend lastig als zijn beide ouders, of zoals op dit moment de familie van zijn moeder en zijn vader en stiefmoeder, in een strijd tegen elkaar verwikkeld zijn. Het risico op een loyaliteitsconflict is in gevallen als deze heel groot en dat kan voor [minderjarige] – niet alleen nu maar ook in de rest van zijn leven – heel ernstige en schadelijke gevolgen hebben. Al bij de ondertoezichtstelling van [minderjarige] is de verstoorde verhouding tussen de families aan moeders- en vaderszijde en het belang van de verbetering daarvan naar voren gekomen. Het is triest om te moeten concluderen dat daarin sindsdien geen verbetering, maar enkel verslechtering is gekomen. Hoewel door de [verzoekers] bij de mondelinge behandeling is aangegeven dat zij zich niet negatief uitlaten over de vader of de stiefmoeder van [minderjarige] en het wellicht zo is dat dat andersom ook het geval is, kan het niet anders dan dat [minderjarige] van beide kanten geen of onvoldoende emotionele toestemming voelt tot het hebben van vrij en onbelast contact met “de andere kant” van zijn familie. Dat is een verdrietige en voor [minderjarige] potentieel heel schadelijke situatie en het is aan de volwassenen in zijn leven, in dit geval aan de [verzoekers] , de vader en de stiefmoeder, om die situatie op te lossen.
4.4.
Het lijdt geen enkele twijfel dat zowel de [verzoekers] als de vader en de stiefmoeder van [minderjarige] het beste met [minderjarige] voor hebben. Zij verschillen echter van mening over wat dan het beste voor [minderjarige] is. De [verzoekers] ambieert een situatie waarin [minderjarige] vrij is om bij hen te komen en gaan wanneer hij maar wil. Dat zou inderdaad een ideale situatie zijn, waarin [minderjarige] vrij en onbelast contact kan hebben met zijn beide families. Bij de huidige stand van zaken, is dat echter een utopie. Voor een dergelijke regeling is een goede, zelfs vlekkeloze communicatie tussen beide families nodig en daar is in de verste verte geen sprake van. De rechtbank dringt er daarom met klem op aan dat beide families zich wenden tot een vorm van mediation of systeemgesprekken, onder leiding van een onafhankelijke professional, om het voor de toekomst van [minderjarige] beter te kunnen doen. Helaas kan de rechtbank in deze procedure geen verder gaande beslissingen nemen dan een beslissing op het voorliggende verzoek. Toch hoopt de rechtbank dat het de beide families zal lukken om te kunnen inzien dat hun onderlinge jarenlange strijd [minderjarige] alleen maar schade kan toe brengen en dat zij hun strijd in het belang van [minderjarige] zullen moeten staken. Het kan en mag zo niet langer doorgaan. De [verzoekers] heeft bij de mondelinge behandeling aangegeven open te staan voor mediation en heeft daarmee een eerste stap in de goede richting gezet. De rechtbank hoopt – en verwacht – dat de vader en de stiefmoeder de volgende stap in het belang van [minderjarige] zullen zetten en ook hun medewerking aan mediation zullen verlenen. De GI heeft ook aangegeven dat belangrijk te vinden en daar bij de vader op aan te zullen dringen.
4.5.
Naar het oordeel van de rechtbank is bij het starten van de onderhavige procedure – onbewust – het belang van [minderjarige] volledig uit het oog verloren. Dat gezegd hebbende, ligt in deze zaak een verzoek tot afschrift van of inzage in het dossier van [minderjarige] voor waar de rechtbank over moet oordelen en waarbij de rechtbank het belang van [minderjarige] voor ogen moet houden. Welke beslissing de rechtbank ook zal nemen, het zal tot geen enkele verbetering in de situatie tussen beide families leiden. De rechtbank moet een beslissing nemen die het meest in het belang van [minderjarige] is.
4.6.
Het verzoek van de [verzoekers] moet, naast het belang van [minderjarige] , worden beoordeeld aan de hand van de criteria die de wet daar voor geeft. Allereerst is van belang artikel 7.3.10 van de Jeugdwet, welk artikel bepaalt dat aan een betrokkene inzage en afschrift van de gegevens uit het dossier van de jeugdhulpverlener wordt verstrekt. Artikel 7.3.1 lid 2 van de Jeugdwet bepaalt – voor zover hier van belang – dat een “betrokkene” is een persoon aan wie rechtstreeks jeugdhulp wordt verleend. Verzoekers zijn dus geen betrokkene in de zin van de Jeugdwet. Dat verzoekers (gedeeltelijk) als belanghebbende wat betreft de omgangsregeling moeten worden aangemerkt, maakt dat niet anders. Verzoekers hebben, daarmee geconfronteerd, bij de mondelinge behandeling aangegeven dat het verzoek als gedaan door [minderjarige] moet worden beschouwd. Daar kan de rechtbank, gelet op de tekst van het verzoekschrift en de bijlagen daarbij – waaronder ook de schriftelijke verklaring van [minderjarige] waarin hij toestemming geeft aan de [verzoekers] – niet in mee gaan. Het is niet [minderjarige] die het verzoek heeft gedaan en het is ook niet aan verzoekers om [minderjarige] in een gerechtelijke procedure te vertegenwoordigen, ook al zijn zij mogelijk zelf een andere mening toegedaan.
4.7.
Hoewel dat niet met zoveel woorden is vermeld, heeft de rechtbank de indruk dat de [verzoekers] in het leven van [minderjarige] de rechten en verplichtingen van een ouder met gezag, als het ware in de plaats van de moeder van [minderjarige] , zou willen vervullen en als zodanig wil worden behandeld door de GI en door de vader. Hoewel dat gevoelsmatig goed voorstelbaar is, komen aan de [verzoekers] niet dezelfde wettelijke rechten en verplichtingen toe als aan een ouder met gezag, zoals die rechten en verplichtingen voorheen aan hun zus en schoonzus toekwamen. Dat doet aan de emotionele betrokkenheid van de [verzoekers] en hun belangrijkheid voor [minderjarige] niets af, maar is in juridische zin en bij de beoordeling van het verzoek wel van belang.
4.8.
Verzoekers hebben aangegeven dat hun belang om afschrift van of inzage in het dossier er met name in is gelegen dat zij vrezen dat er zaken over hen in het dossier staan die niet kloppen, alsmede dat de GI op basis van de informatie uit het dossier denkt dat verzoekers [minderjarige] bij zijn vader weg willen halen. Verder hebben verzoekers nog naar voren gebracht dat zij inzage in of afschrift van het dossier willen, omdat zij de GI en de vader wantrouwen en omdat zij onvoldoende weten over hoe het met [minderjarige] gaat. Bij de mondelinge behandeling is duidelijk naar voren gekomen dat het niet de bedoeling van verzoekers is om [minderjarige] bij zijn vader weg te halen en dat de GI ook niet denkt dat dat hun bedoeling is. De GI heeft nog aangegeven dat het haar er niet om te doen is de [verzoekers] op een zijspoor te zetten in het leven van [minderjarige] .
4.9.
Artikel 7.3.11 van de Jeugdwet bepaalt – voor zover hier van belang – dat met toestemming van de betrokkene inzage in of afschrift van de gegevens uit het dossier aan anderen kan worden verstrekt, voor zover de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. Ook blijft verstrekking volgens lid 3 van genoemd artikel achterwege indien de jeugdhulpverlener door inzage of afschrift niet geacht kan worden de zorg van een goed hulpverlener in acht te nemen. De GI heeft, onder meer in artikel 17 van het Privacyreglement, daar haar beleid aangaande zogenaamde derdenverstrekking op afgestemd en aan de hand daarvan inzage in en afgifte van het dossier aan verzoekers geweigerd.
4.10.
In zaken die minderjarige kinderen betreffen, is het belang van het kind altijd een belang van de eerste orde om in de afweging te betrekken. Het belang van [minderjarige] moet in deze zaak worden afgewogen tegen het belang van de verzoekers. De rechtbank is, met de GI, van oordeel dat van het verstrekken van inzage in of afschrift van het dossier van [minderjarige] een verslechtering van de verhoudingen tussen de families en tussen de [verzoekers] en de GI te verwachten valt. Dat is niet in het belang van [minderjarige] . Het is immers goed voorstelbaar dat er meningen van informanten of conclusies van de GI in het dossier staan, waar verzoekers het niet mee eens zullen zijn. Zo zullen er ook zaken in het dossier staan waar de vader en mogelijk ook [minderjarige] het niet mee eens zijn. Verschil van mening mag en zal er altijd blijven. Zelfs als zou kunnen worden vastgesteld dat het dossier feitelijke onjuistheden zou bevatten, dan valt op dit moment niet in te zien welk belang verzoekers hebben bij het kennisnemen en rechtzetten daarvan. Het wantrouwen van verzoekers richting de GI en de vader, is in deze procedure niet van doorslaggevend belang. Het verzoek om inzage in of afschrift van het dossier lijkt voornamelijk te zijn ingegeven door de strijd tussen de families en het willen hebben van gelijke rechten en plichten als een ouder met gezag. Het gestelde belang van verzoekers bij inzage in of afgifte van het dossier, legt het wat de rechtbank betreft af tegen het belang van [minderjarige] dat zijn dossier niet aan verzoekers wordt verstrekt of ter inzage gegeven, om de strijd tussen zijn families niet te verergeren. Van het geven van inzage in of afschrift van het dossier valt in het leven van [minderjarige] en in de ontstane situatie tussen zijn families geen enkel positief effect te verwachten. Dat maakt dat het verstrekken van inzage in of afschrift van het dossier in strijd met de persoonlijke levenssfeer en de belangen van [minderjarige] moet worden geacht en dat het verzoek daartoe moet worden afgewezen.
4.11.
Hoewel verzoekers onder de AVG het recht hebben om uitsluitsel te verkrijgen over het al dan niet verwerken van hun persoonsgegevens, als daar sprake van is daar inzage in te verkrijgen, en de GI heeft aangegeven daar aan tegemoet te willen komen, hebben verzoekers aangegeven dat het hen niet om deze informatie te doen is. De rechtbank beschouwt dat deel van het verzoek dan ook als ingetrokken.
4.12.
De rechtbank het verzoek van de verzoekers vanwege het voorgaande afwijzen. Dit laat onverlet dat verzoekers een ruime omgangsregeling hebben met [minderjarige] en dat het daardoor in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat zij beschikken over informatie over zijn wel en wee, belangrijke ontwikkelingen in zijn leven, gezondheid, schoolprestaties en dergelijke om zo goed mogelijk bij hem te kunnen aansluiten. De verzoekers fungeren als mede opvoeders van [minderjarige] en hebben daarom als verzorgers van [minderjarige] recht op informatie over hoe het met hem gaat. Het is aan de vader als gezag dragende ouder om die informatie aan verzoekers te verstrekken. Voor zover de vader dat om hem moverende redenen niet of onvoldoende doet, kan de GI de vader op die verplichting te wijzen, hem indien nodig een schriftelijke aanwijzing daartoe geven en desnoods zelf de informatie aan de verzoekers te verstrekken als het belang van [minderjarige] dat vereist.
4.13
Alles afwegend, beslist de rechtbank het volgende.

5.De beslissing

De rechtbank:
wijst het verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. L. van der Heijden, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. G. Veldman, griffier, op 15 augustus 2023. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).