ECLI:NL:RBAMS:2023:5032
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens overschrijding van redelijke termijn
Op 25 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een benadeelde partij op 8 juni 2014 te Amsterdam. De officier van justitie, mr. M.D. Braber, heeft gevorderd dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging, vanwege een aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. S.F.J. Smeets, heeft hetzelfde standpunt ingenomen en benadrukt dat het tijdsverloop van negen jaar de waarheidsvinding in gevaar brengt, waardoor de verdachte zich niet goed kan verdedigen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is aangevangen op 7 juli 2014, en dat er sindsdien meer dan negen jaar is verstreken. Dit is een overschrijding van meer dan zeven jaar, wat de rechtbank als onaanvaardbaar beschouwt. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de betrouwbaarheid van getuigenverklaringen in het geding is, aangezien enkele getuigen pas jaren later zijn gehoord. Bovendien heeft de aangever geen interesse meer getoond in de zaak, wat de maatschappelijke relevantie van de vervolging in twijfel trekt.
Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij is eveneens niet-ontvankelijk verklaard, omdat de vervolging niet doorgaat. De rechtbank heeft bepaald dat zowel de benadeelde partij als de verdachte hun eigen kosten moeten dragen.