ECLI:NL:RBAMS:2023:5016

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/733791 / HA ZA 23-472
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vrijwaringsvordering in een civiele procedure met betrekking tot uitgeleend geld

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is op 9 augustus 2023 een tussenuitspraak gedaan in een incident. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.L.W. Nillesen, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. K. Boukema, met betrekking tot een lening die in 2014 is verstrekt. De eiser heeft geld uitgeleend aan de gedaagde voor de bedrijfsvoering van diens onderneming, For Sure Insure B.V., maar het uitgeleende bedrag is nog niet volledig terugbetaald. In de hoofdzaak vordert de eiser een bedrag van € 32.000, plus rente en kosten.

In het incident heeft de gedaagde verzocht om de heer [naam] in vrijwaring op te roepen, stellende dat deze de schuld van de gedaagde aan de eiser heeft overgenomen. De eiser heeft dit betwist en aangevoerd dat de gedaagde nog steeds verantwoordelijk is voor de terugbetaling van de lening. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de gedaagde niet voldoende heeft onderbouwd waarom de heer [naam] als waarborg zou moeten optreden. De vrijwaringsvordering is daarom afgewezen, en de rechtbank heeft bepaald dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen. De zaak zal op 20 september 2023 weer op de rol komen voor conclusie van antwoord.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/733791 / HA ZA 23-472
Vonnis in incident van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij (hierna: [eiser] ),
advocaat: mr. J.L.W. Nillesen te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij (hierna: [gedaagde] ),
advocaat: mr. K. Boukema te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 2 mei 2023 met producties,
- de incidentele conclusie tot vrijwaring,
- de conclusie van antwoord in het incident.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten voor zover van belang in het incident

2.1.
[eiser] kwam in 2014 in contact met [gedaagde] en zijn zakenpartner de heer [naam] (hierna: [naam] ).
2.2.
[eiser] heeft geld uitgeleend voor de bedrijfsvoering van For Sure Insure B.V., het bedrijf van [gedaagde] .
2.3.
Tot op heden is het uitgeleende geld nog niet volledig terugbetaald.

3.De vordering in de hoofdzaak

3.1.
In de hoofdzaak vordert [eiser] dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis [gedaagde] veroordeelt tot betaling van:
I € 32.000,= als hoofdsom,
II de wettelijke rente over € 6.000,= van 31 mei 2014 tot 1 juli 2015,
III de wettelijke rente over € 42.000,= van 31 mei 2014 tot 1 maart 2019,
IV de wettelijke rente over € 32.000,= van 1 maart 2019 tot de dag van algehele betaling,
V € 8.790,36 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis,
VI de beslagkosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis,
VII de proceskosten en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf twee weken na dagtekening van dit vonnis.
3.2.
Hoofdzakelijk legt [eiser] daaraan ten grondslag dat [gedaagde] in totaal nog € 32.000,= aan uitgeleend geld moet terugbetalen met rente en bijkomende kosten.
3.3.
[gedaagde] heeft nog niet geconcludeerd in de hoofdzaak.

4.Het geschil in het incident

4.1.
[gedaagde] heeft vóór alle weren in dit incident gevorderd haar toe te staan om [naam] , woonachtig in [plaats] , in vrijwaring op te roepen.
4.2.
Kort gezegd voert [gedaagde] het volgende aan. [naam] heeft de schuld van [gedaagde] aan [eiser] overgenomen, zoals blijkt uit een schuldbekentenis van [naam] . [eiser] is daarmee akkoord gegaan en daarmee is [gedaagde] ertussenuit gevallen. Vervolgens heeft [eiser] opnieuw geld uitgeleend, maar dit keer alleen aan [naam] . [gedaagde] is dus voor geen enkele lening aan te spreken, aldus steeds [gedaagde] .
4.3.
[eiser] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vrijwaringsvordering. [eiser] betwist dat zij aan [naam] heeft geleend en voert aan dat zij slechts akkoord ging met [naam] als extra debiteur. Volgens [eiser] is [gedaagde] gehouden om het geleende geld terug te betalen. Bovendien verblijft [naam] vermoedelijk in Nigeria en leidt toewijzing van de vrijwaringsvordering daardoor tot een aanzienlijke en onacceptabele vertraging van de procedure, aldus steeds [eiser] .

5.De beoordeling

5.1.
Voor de vrijwaringsvordering is bepalend of [naam] als waarborg krachtens haar rechtsverhouding tot [gedaagde] is verplicht om de nadelige gevolgen van een verlies door [gedaagde] van de hoofdzaak te dragen. [1] Dat betekent dat getoetst moet worden aan de hypothetische situatie waarbij in de hoofdzaak wordt geoordeeld dat [gedaagde] het geleende geld aan [eiser] moet terugbetalen. De vraag ligt voor of er dan (volgens zijn stellingen) voor [gedaagde] grond bestaat om [naam] als waarborg aan te spreken.
5.2.
Anders dan waar partijen vanuit lijken te gaan, is in dit incident dus niet van belang of [gedaagde] als partij bij de leningsovereenkomst heeft te gelden. Dat [gedaagde] zijn rechten en verplichtingen onder die overeenkomst heeft overgedragen aan [naam] , is een betwisting van de betalingsplicht van [gedaagde] en zal aan de orde komen in de hoofdzaak. In dit incident gaat het dus slechts om de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en [naam] .
5.3.
Als het om die rechtsverhouding gaat, heeft [gedaagde] niet gemotiveerd waarom [naam] als waarborg op grond van voornoemde contractsovername verplicht is om de nadelige gevolgen van het verlies van [gedaagde] van de hoofdzaak te dragen. [gedaagde] heeft verder gesteld dat zij zakenpartners zijn. De rechtbank kan ook daaruit niet afleiden dat [naam] als waarborg van [gedaagde] moet worden aangemerkt. Van een vrijwaringsgrond is niet gebleken. De vrijwaringsvordering is daarmee onvoldoende onderbouwd en wordt daarom afgewezen.
5.4.
Partijen hebben in het incident geen proceskostenveroordeling gevorderd, waardoor ieder zijn of haar eigen kosten draagt.
5.5.
[gedaagde] zal gelegenheid krijgen om te concluderen in de hoofdzaak.

6.De beslissing

De rechtbank
in het incident
6.1.
wijst de vordering om de heer [naam] in vrijwaring te dagvaarden af,
6.2.
compenseert partijen in de proceskosten, in die zin dat ieder zijn of haar eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
6.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
20 september 2023voor conclusie van antwoord, en,
6.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.F. de Groot, rechter, bijgestaan door mr. M.A.A. van Achterberg, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.

Voetnoten

1.Hoge Raad 10 april 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0567, r.o. 3.2.