ECLI:NL:RBAMS:2023:4977

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juli 2023
Publicatiedatum
3 augustus 2023
Zaaknummer
13/336911-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel en tenuitvoerlegging van straf in Nederland

Op 12 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de weigering van overlevering op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door het Circuit Court in Sieradz, Polen. De zaak betreft een vordering van de officier van justitie tot behandeling van het EAB, dat strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988. De behandeling vond plaats op 28 juni 2023, waarbij de opgeëiste persoon aanwezig was, bijgestaan door zijn raadsman en een tolk.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft, wat hem het recht geeft om de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde straf in Nederland te verzoeken. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep van zijn strafzaak in Polen, maar dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is, omdat zijn strafzaak in hoger beroep niet opnieuw ten gronde is behandeld.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering te weigeren op basis van artikel 6a OLW, maar tegelijkertijd de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf in Nederland te bevelen. De rechtbank heeft de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van de straf bevolen. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/336911-22
Datum uitspraak: 12 juli 2023
UITSPRAAK
op de vordering van 19 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 29 november 2022 door
the Circuit Court in Sieradz, II Criminal Division(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 28 juni 2023, in aanwezigheid van mr. M. al Mansouri, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. T. Kocabas, advocaat in Zoetermeer, en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt een vonnis van
the Circuit (Regional) Court in Sieradzvan 8 februari 2018, voor tenuitvoerlegging vatbaar en onherroepelijk vanaf 26 februari 2020 (referentie: II K 46/15).

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Het EAB vermeldt in onderdeel (d) dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen op het proces dat tot het vonnis van
the Circuit (Regional) Court in Sieradzvan 8 februari 2018 heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing op dit vonnis.
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat er in hoger beroep een inhoudelijke behandeling van de strafzaak tegen de opgeëiste persoon heeft plaatsgevonden, terwijl hij niet aanwezig was bij de zitting in hoger beroep van 13 februari 2020. De raadsman heeft een vertaling van het proces-verbaal van deze zitting overgelegd, waaruit dit volgens hem blijkt. Nu er geen verzetgarantie is verstrekt, dient de overlevering te worden geweigerd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de strafzaak van de opgeëiste persoon in hoger beroep niet opnieuw ten gronde is behandeld, zodat het hoger beroep niet getoetst hoeft te worden aan artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Bij brief van 7 juni 2023 heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit de volgende informatie verstrekt:
“The requested person did not appeal against the sentence specified in section B of the EAW. As for the requested person, the appeal was brought only by the public prosecutor (prosecutor). The court of appeal - the Court of Appeal in Lódz published the judgment on 26 February 2018 [2] , but this judgment does not apply to the requested person because:
a) neither the wanted person nor his defense counsel (appointed personally by him) filed an appeal
b) the prosecutor's appeal regarding the wanted person was left unexamined by the court of appeal.”
Uit deze informatie volgt dat de strafzaak van de opgeëiste persoon (anders dan de zaken van de medeverdachten) in hoger beroep niet opnieuw ten gronde is behandeld. Anders dan de raadsman stelt, blijkt uit het overgelegde proces-verbaal niet dat een onderzoek in feite en in rechte heeft plaatsgevonden in de strafzaak van de opgeëiste persoon. Gelet op het voorgaande is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing op het proces in hoger beroep (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 10 augustus 2017, C-270/17 PPU (
Tupikas) ECLI:EU:C:2017:628).

5.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
  • opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

6.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW

Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
1. de opgeëiste persoon verblijft ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000;
2. ten aanzien van de opgeëiste persoon bestaat de verwachting dat hij niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel.
Eerste voorwaarde
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde
De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat uit de brief van de IND van 20 juni 2023 volgt dat ten aanzien van de opgeëiste persoon niet de verwachting bestaat dat hij ten gevolge van de opgelegde straf zijn recht van verblijf in Nederland verliest.
Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Polen opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 5 weergegeven Nederlandse kwalificaties volgt dat de opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, derde tot en met vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Uit het voorgaande volgt verder dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen. Daarbij zal de rechtbank op grond van artikel 27, vierde lid, OLW de gevangenhouding van de opgeëiste persoon tot aan de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf bevelen.

7.Slotsom

De rechtbank stelt vast dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 3, 10 en 11 Opiumwet en 2, 5, 6a, en 7 OLW.

9.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Sieradz, II Criminal Division(Polen).
BEVEELTde tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OPde overleveringsdetentie van
[opgeëiste persoon] .
BEVEELTde gevangenhouding van
[opgeëiste persoon]tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is apart opgemaakt.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. M.E.M. James-Pater, voorzitter,
mrs. J. van Zijl en L. Sanders, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 12 juli 2023.
.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.De rechtbank begrijpt: 26 February 2020.