ECLI:NL:RBAMS:2023:4947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
AMS 21_727
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een IVA-uitkering aan een volledig en duurzaam arbeidsongeschikte eiser na beëindiging van de WIA-uitkering

Op 4 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een IVA-uitkering aanvroeg na een periode van arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als onderhoudsmonteur werkte, had zich op 17 februari 2014 ziek gemeld. In 2016 ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd in 2019 beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser ging in bezwaar en kreeg in 2020 een WIA-uitkering toegekend van 52,63% arbeidsongeschiktheid. Later, in 2022, werd deze verhoogd naar 80-100% na een nieuw rapport van een verzekeringsarts.

Eiser was het niet eens met de besluiten van het UWV en voerde aan dat zijn beperkingen duurzaam waren en dat hij recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank benoemde onafhankelijke deskundigen, waaronder een neuroloog en een neuropsycholoog, om de situatie van eiser te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat eiser lijdt aan cognitieve stoornissen die voortkomen uit een eerder ongeval en dat verbetering niet meer mogelijk is. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen van eiser duurzaam zijn en dat hij volledig arbeidsongeschikt is.

De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 werd gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit 2 en droeg het UWV op om met ingang van 24 september 2019 een IVA-uitkering aan eiser toe te kennen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 2.092,50 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/727

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te België, eiser

(gemachtigde: mr. L. Boon),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. M.B.A. van Grinsven).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2019 (het primaire besluit) heeft het verweerder de uitkering van eiser op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) per 12 juli 2019 beëindigd.
Bij besluit van 29 december 2020 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiser per 12 juli 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,63 %.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft de zaak op de zitting van 17 januari 2022 geschorst en het vooronderzoek hervat.
Bij beslissingen van 12 mei 2022 heeft de rechtbank neuroloog [neuroloog] en neuropsycholoog [neuropsycholoog] benoemd als onafhankelijke deskundigen.
[neuropsycholoog] heeft op 20 juni 2022 een rapport uitgebracht. [neuroloog] heeft op 30 augustus 2022 een rapport uitgebracht.
Bij besluit van 28 november 2022 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiser een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
De rechtbank heeft het onderzoek hervat op de zitting van 27 juli 2023. Eiser heeft samen met zijn echtgenote aan de zitting deelgenomen via een videoverbinding. Hij is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigden van partijen zijn op de zitting verschenen.
Overwegingen
Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser is werkzaam geweest als onderhoudsmonteur. Hij heeft zich op 17 februari 2014 ziek gemeld voor dit werk. Bij besluit van 23 december 2016 is aan eiser vanaf 12 februari 2017 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 41,42%.
2. Met het primaire besluit heeft verweerder de WIA–uitkering van eiser beëindigd. Aan het primaire besluit heeft verweerder een rapport van een verzekeringsarts van 25 juni 2019, met een opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van dezelfde datum en een rapport van een arbeidsdeskundige van 12 juli 2019 ten grondslag gelegd.
3. Met het bestreden besluit 1 heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en aan eiser per 12 juli 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 52,63 %. Verweerder legt aan dit besluit een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 8 juli 2020, aangevuld op 17 november 2020, ten grondslag, met een FML van 8 juli 2020 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 16 september 2020.
4. Verweerder heeft met het bestreden besluit 2 aan eiser per 12 juli 2019 een WIA-uitkering toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Verweerder legt daaraan ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 1 november 2022, met een opgestelde FML van 4 november 2022 en een rapport van arbeidsdeskundige van 14 november 2022.
Standpunt van eiser
5. Eiser is het ook met dit besluit niet eens. Hij voert – samengevat – aan dat [neuropsycholoog] geconcludeerd heeft dat eiser beperkt is ten aanzien van punt 1.1 en 1.2 van de FML en dat verweerder hem hierin had moeten volgen nu hij een door de rechtbank benoemde deskundige is. Hetzelfde geldt voor punt 1.4 en 1.7. Verder stelt eiser dat zijn beperkingen duurzaam zijn. [neuroloog] maakt een onderscheid tussen de cognitieve beperkingen en eventuele psychische en mentale symptomen. Omdat [neuropsycholoog] al heeft vastgesteld dat de cognitieve beperkingen het gevolg zijn van de hersenbeschadiging en daarmee ook duurzaam zijn, vindt eiser dat aan hem een IVA [1] -uitkering moet worden toegekend.
Beoordeling door de rechtbank
6. De rechtbank heeft na de behandeling op de zitting van 17 januari 2022 aanleiding gezien om onafhankelijk deskundigen [neuroloog] en [neuropsycholoog] te benoemen. De rechtbank heeft de deskundigen opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vraag of zij kunnen instemmen met de op 24 september 2019 (de datum in geding) door de verzekeringsarts bezwaar en beroep vastgestelde belastbaarheid in de FML van 1 (lees: 11) augustus 2021.
7. De deskundigen [neuropsycholoog] en [neuroloog] hebben op respectievelijk 20 juni 2022 en
30 augustus 2022 rapport uitgebracht. Uit die rapporten volgt dat de deskundigen eiser op respectievelijk 15 juni 2022 en 13 juni 2022 hebben onderzocht. Ook hebben de deskundigen de dossiergegevens en de relevante medische informatie bestudeerd.
Het beroep tegen het bestreden besluit 1
8. De rechtbank stelt voorop dat verweerder met het bestreden besluit 2 het bestreden besluit 1 heeft vervangen. Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van eiser tegen het bestreden besluit 1 van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit 2. Dat besluit komt niet geheel tegemoet aan het beroep van eiser. De rechtbank vindt dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit 1, zodat het beroep voor zover gericht tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk zal worden verklaard. De rechtbank zal hierna beoordelen of het bestreden besluit 2 de rechterlijke toets kan doorstaan.
Zijn de beperkingen in de FML juist vastgesteld?
9. Volgens eiser is dit niet het geval, onder meer niet omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de FML van 1 november 2022 niet, in navolging van de conclusies van [neuropsycholoog] , een beperking heeft opgenomen voor vasthouden van de aandacht en het verdelen daarvan. De rechtbank stelt vast dat op grond van de beperkingen die deze arts in de FML wel heeft gesteld de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn rapport van
14 november 2022 heeft geconcludeerd dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Om die reden ziet de rechtbank geen aanleiding om deze beroepsgronden van eiser te beoordelen. Eiser kan daardoor in dit opzicht niet in een betere positie geraken.
Het beroep tegen het bestreden besluit 2
Heeft eiser recht op een IVA-uitkering?
10. Tussen partijen is ten slotte in geschil of eiser duurzaam arbeidsongeschikt is en daarom in aanmerking komt voor een IVA-uitkering.
11.1.
De rechtbank heeft neuropsycholoog [neuropsycholoog] onder meer opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op de vraag of op de datum in geding cognitieve stoornissen door hem kunnen worden geobjectiveerd en of sprake is van beperkingen die samenhangen met hersenbeschadigingen. [neuropsycholoog] heeft in het rapport van 20 juni 2022 geconcludeerd dat eiser lijdt aan cognitieve stoornissen in vijf functiegebieden, waaronder vertraging van de centrale informatieverwerking en daarmee gerelateerde aantasting van het werkgeheugen en een ernstige verstoring van de alertheid. [neuropsycholoog] acht het aannemelijk dat de cognitieve stoornissen zijn terug te voeren op het ongeval. Omdat dit ongeval langer dan acht jaren geleden heeft plaatsgevonden acht hij verbetering van de cognitieve beperkingen niet meer mogelijk.
11.2.
Verweerder wijst erop dat [neuropsycholoog] een relatie tussen het ongeval en de cognitieve beperkingen aannemelijk acht en gezien de ondertussen verstreken termijn een verbetering uitgesloten, maar stelt dat [neuropsycholoog] eraan voorbij gaat dat de cognitieve beperkingen een andere oorzaak kunnen hebben. Verweerder wijst daarbij op wat [neuroloog] , die op de hoogte was van de uitslag van het onderzoek van [neuropsycholoog] , heeft aangegeven, te weten dat onderzoek door een psychiater gewenst is om te beoordelen of sprake is van reactieve psychische problematiek.
11.3.
De rechtbank heeft [neuroloog] onder meer opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op de (minder specifieke) vraag of op de datum in geding bij eiser sprake is van stoornissen op het niveau van het lichamelijk en/of geestelijk functioneren en zo ja, waaruit die bestaan en meer specifiek welke diagnose(s) hij heeft gesteld. [neuroloog] heeft hierop geantwoord dat sprake is van een licht traumatisch hoofd/hersenletsel. Voor wat betreft de cognitieve klachten en verschijnselen van mentale vermoeidheid die eiser heeft aangegeven verwijst [neuroloog] naar het rapport van [neuropsycholoog] .
11.4.
In antwoord op onder meer de vraag of de hierboven genoemde beperkingen naar algemeen aanvaard wetenschappelijk inzicht een rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg zijn van ziekte of gebreken en de vraag of er als gevolg van ziekte relevante beperkingen gelden van eisers mogelijkheden persoonlijk en sociaal te functioneren, heeft [neuroloog] geantwoord dat de cognitieve beperkingen met neuropsychologisch onderzoek kunnen worden vastgesteld, in welk kader ook kan worden beoordeeld of er relevante beperkingen zijn in persoonlijk en sociaal functioneren. Voor nadere analyse van aard en ernst van de psychische en mentale symptomen acht [neuroloog] onderzoek van de psychiater gewenst. Op grond van de bevindingen van een psychiater kan volgens [neuroloog] worden nagegaan of er wat deze problematiek betreft een relatie is met een hersenbeschadiging of dat er bijvoorbeeld sprake is van reactieve psychische problematiek, mede gezien de problematiek rondom de linkerknie met hierdoor forse beperkingen in de mobiliteit.
11.5.
De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [neuroloog] zich niet heeft uitgelaten over of hij op de datum in geding cognitieve stoornissen kan objectiveren, die samenhangen met hersenbeschadigingen en of sprake is van beperkingen die samenhangen met hersenbeschadigingen. Die vraag heeft de rechtbank [neuroloog] ook niet gesteld, maar alleen [neuropsycholoog] , tot wiens expertise als neuropsycholoog het beantwoorden van die vraag behoort. [neuroloog] heeft zich alleen uitgelaten over de wenselijkheid van onderzoek door een psychiater om de vraag te beantwoorden of voor wat betreft de psychische en mentale symptomen een relatie bestaat met hersenbeschadiging of dat voor wat betreft die problematiek sprake is van reactieve psychische problematiek, dus losstaande van het hersenletsel. De rechtbank volgt verweerder dan ook niet in zijn standpunt dat pas nadat een psychiater onderzoek gedaan heeft naar het voorgaande kan worden beoordeeld of sprake is van duurzame beperkingen.
11.6.
[neuropsycholoog] heeft geconcludeerd dat eiser lijdt aan cognitieve stoornissen, dat het aannemelijk is dat die zijn terug te voeren op het ongeval en dat verbetering van die beperkingen niet reëel meer is. De beperkingen die in verband hiermee in de FML van
14 november 2022 zijn opgenomen hebben verweerder geleid tot de conclusie dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. Dat betekent naar het oordeel van de rechtbank dat al op grond van de door [neuropsycholoog] geconstateerde cognitieve beperkingen sprake is van volledige arbeidsongeschikt, die duurzaam van aard is.
12. Op grond van het voorgaande is de rechtbank met eiser van oordeel dat hij op de datum in geding niet alleen volledig, maar ook duurzaam arbeidsongeschikt te achten is.
13. Voor zover er naast de cognitieve stoornissen, die blijvend zijn, er ook nog sprake is van psychische of mentale problematiek die ten grondslag ligt aan de arbeidsongeschiktheid is nader onderzoek naar het laatste niet van belang. Indien uit een dergelijk onderzoek eventueel zou moeten worden geoordeeld dat deze problematiek behandelbaar is, dan blijven altijd nog de niet behandelbare cognitieve stoornissen bestaan die hebben geleid tot volledige arbeidsongeschiktheid. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor nog een deskundigenonderzoek.
Conclusie
14. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is niet-ontvankelijk.
14. Het beroep tegen het bestreden besluit 2 is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit 2. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat verweerder wordt opgedragen met ingang van 24 september 2019 een IVA-uitkering aan eiser toe te kennen.
15. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50,- (bestaande uit 1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 17 januari 2022 en ½ punt voor het verschijnen op de zitting van 27 juli 2023, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1. De kosten in verband met het maken van bezwaar zijn bij het bestreden besluit 1 al aan eiser vergoed en hij heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om in bezwaar te worden gehoord).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit 2 gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2;
  • herroept het primaire besluit, bepaalt dat verweerder met ingang van
24 september 2019 een IVA-uitkering aan eiser toekent en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit 2;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 2.092, 50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. van de Water, rechter, in aanwezigheid van mr. E.M. de Buur, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Inkomensverzekering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten.