Op 4 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een IVA-uitkering aanvroeg na een periode van arbeidsongeschiktheid. Eiser, die als onderhoudsmonteur werkte, had zich op 17 februari 2014 ziek gemeld. In 2016 ontving hij een loongerelateerde WGA-uitkering, maar deze werd in 2019 beëindigd door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). Eiser ging in bezwaar en kreeg in 2020 een WIA-uitkering toegekend van 52,63% arbeidsongeschiktheid. Later, in 2022, werd deze verhoogd naar 80-100% na een nieuw rapport van een verzekeringsarts.
Eiser was het niet eens met de besluiten van het UWV en voerde aan dat zijn beperkingen duurzaam waren en dat hij recht had op een IVA-uitkering. De rechtbank benoemde onafhankelijke deskundigen, waaronder een neuroloog en een neuropsycholoog, om de situatie van eiser te beoordelen. De deskundigen concludeerden dat eiser lijdt aan cognitieve stoornissen die voortkomen uit een eerder ongeval en dat verbetering niet meer mogelijk is. De rechtbank oordeelde dat de beperkingen van eiser duurzaam zijn en dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
De rechtbank verklaarde het beroep tegen het bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk, maar het beroep tegen het bestreden besluit 2 werd gegrond verklaard. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit 2 en droeg het UWV op om met ingang van 24 september 2019 een IVA-uitkering aan eiser toe te kennen. Tevens werd het UWV veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 2.092,50 werden vastgesteld.