ECLI:NL:RBAMS:2023:4936

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
C/13/725372 / HA ZA 22-949
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident in erfrecht met vordering tot schorsing van dwangsom

Op 9 augustus 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een civiele zaak met zaaknummer C/13/725372 / HA ZA 22-949. In deze zaak vorderde de gedaagde, in hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar, dat de rechtbank het vonnis in incident van 22 maart 2023 opschort ten aanzien van het verbeuren van dwangsommen. De eiser, die in de hoofdzaak de eisende partij is, voerde verweer tegen deze vordering. De rechtbank heeft in haar vonnis bepaald dat de gedaagde uiterlijk één maand na het vonnis (22 april 2023) bepaalde documenten aan de eiser moet verstrekken, waaronder taxatierapporten en bankafschriften. De rechtbank heeft een dwangsom van € 1.500,- per dag opgelegd voor iedere dag dat de gedaagde in gebreke blijft om aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 300.000,-. De rechtbank overwoog dat de gedaagde niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij er alles aan heeft gedaan om de documenten tijdig te verkrijgen en dat de dwangsommen terecht verbeurd worden. De rechtbank heeft de vorderingen van de gedaagde afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak zal op 23 augustus 2023 weer op de rol komen voor beraad over een mondelinge behandeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/725372 / HA ZA 22-949
Vonnis in incident van 9 augustus 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerder in de tegenvordering in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.J. van de Graaf te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
in hoedanigheid van erfgenaam en vereffenaar,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in de tegenvordering in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. C. Ravesteijn te Amsterdam.
De rechtbank noemt partijen hierna [eiser] en [gedaagde] .

1.De procedure

1.1.
In het dossier van de rechtbank zitten de volgende stukken:
  • het vonnis in incident van 22 maart 2023 met de daarin vermelde stukken,
  • de conclusie van antwoord in conventie/ eis in reconventie, met 8 producties,
  • de conclusie van antwoord in reconventie,
  • de incidentele conclusie tot het treffen van een voorlopige voorziening, met 7 producties,
  • de incidentele conclusie van antwoord, met 19 producties.
1.2.
De rechtbank heeft ten slotte bepaald dat zij vandaag vonnis in het incident wijst.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank het vonnis in incident met ingang van 12 juni 2023 opschort ten aanzien van het verbeuren van dwangsommen. Ook vordert zij dat de rechtbank [eiser] sommeert om te stoppen met het opeisen van de dwangsommen. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2.
De rechtbank heeft in 6.1 van het vonnis in incident [gedaagde] veroordeeld om uiterlijk één maand na het vonnis (22 april 2023) de volgende documenten aan [eiser] te verstrekken:
a. taxatierapporten waarin de marktwaarde van de woningen [adres 1] , [adres 2] te [woonplaats 2] , [adres 3] en [adres 4] per 20 juni 2018 is getaxeerd;
b. de bankafschriften van de drie ABN Amro bankrekeningen ( [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] ), waaruit de saldi van deze rekeningen op 20 juni 2018 blijken;
c. kopieën van alle bankafschriften vanaf juni 2013 tot aan 20 juni 2018 van de drie ABN Amro bankrekeningen van de vader ( [rekeningnummer 1] , [rekeningnummer 2] en [rekeningnummer 3] );
d. bewijs dat door of namens [gedaagde] navraag is gedaan bij de belastingdienst naar meer informatie over de Zwitserse stichting als genoemd in productie 5 bij de conclusie van antwoord in incident;
e. de begeleidende brief van (de accountant van) [gedaagde] aan de belastingdienst ter toelichting op de door haar ingediende (voorlopige) aangifte erfbelasting, het door (de accountant van) [gedaagde] ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag erfbelasting inclusief alle bijlagen daarbij.
2.3.
Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat [gedaagde] in privé een dwangsom van € 1.500,- verbeurt voor iedere dag dat zij in gebreke blijft om aan de veroordeling als vermeld in 6.1 te voldoen met een maximum van € 300.000,-. De rechtbank motiveert in 5.12 de beslissingen over de termijn waarbinnen de stukken moeten worden overgelegd en de toewijzing van de dwangsom met de overweging:
“De rechtbank acht een termijn van één maand na dit vonnis voldoende om aan de veroordelingen te voldoen. Ter zitting is immers al expliciet sprake geweest van de mogelijkheid dat deze vorderingen zouden worden toegewezen zodat [gedaagde] al voorbereidende maatregelen heeft kunnen nemen. Ook geldt dat zij een en ander al veel eerder had moeten en kunnen doen. Een dwangsom van € 1.500 per dag dat [gedaagde] in gebreke blijft met het verstrekken van de informatie aan [eiser] komt de rechtbank gelet op de opstelling van [gedaagde] tot nu toe redelijk voor.”
2.4.
De dwangsom is bedoeld als een prikkel voor [gedaagde] om uitvoering te geven aan de veroordeling in 6.1. Dit werd nodig geacht omdat zij tot dan toe niet vrijwillig aan haar verplichting wilde voldoen.
2.5.
[gedaagde] stelt nu dat zij door toedoen van ABN Amro de documenten niet aan [eiser] kan verstrekken. Het is onredelijk als de dwangsommen worden verbeurd omdat zij alle mogelijke inspanningen heeft verricht om te voldoen aan het vonnis in incident, aldus [gedaagde] . [eiser] betwist dit gemotiveerd.
2.6.
In de conclusie van [gedaagde] staat niet welke documenten zij tot dan toe heeft verstrekt aan [eiser] . De rechtbank gaat daarom uit van de opgave van [eiser] in zijn incidentele conclusie van antwoord. Volgens zijn opgave ontbreekt op 10 juli 2023 nog:
- de taxatierapporten van de woningen aan de [adres 4] , de [adres 1] , [adres 2] in [woonplaats 2] en de [adres 3] , waarin de marktwaarde van deze woningen per 20 juni 2018 is getaxeerd;
- het bankafschrift van de ABN Amro rekening t.n.v. [eiser] B.V. eindigend op [rekeningnummer 1] , waaruit het saldo van deze rekening op 20 juni 2018 blijkt;
- kopieën van de bankafschriften van de ABN Amro rekening t.n.v. [eiser] B.V. eindigend op [rekeningnummer 1] over de periode vanaf juni 2013 tot aan 21 november 2016, alsmede over de periode vanaf 4 juni 2018 tot 20 juni 2018;
- kopieën van de bankafschriften van de ABN Amro bankrekening eindigend op [rekeningnummer 2] over de periode 15-01-2018 tot 20-06-2018;
- de begeleidende brief van (de accountant van) [gedaagde] aan de belastingdienst ter toelichting op de door haar ingediende (voorlopige) aangifte erfbelasting en het door (de accountant van) [gedaagde] ingediende bezwaarschrift tegen de aanslag erfbelasting inclusief alle bijlagen daarbij.
2.7.
Zoals de rechtbank heeft overwogen in het vonnis in incident heeft [eiser] recht op inzage en afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie nodig heeft. De documenten die [eiser] nu nog niet heeft ontvangen, zijn nodig om die berekening te kunnen maken. Dat geldt niet alleen voor de bankafschriften; de taxaties en genoemde brief aan de belastingdienst met bijlagen zijn daarvoor ook nodig. Het belang van [eiser] bij het verkrijgen van die documenten is daarom groot.
2.8.
Uit de opgave van [eiser] blijkt dat [gedaagde] naast de bankafschriften, ook andere documenten niet heeft verstrekt binnen de gestelde termijn. [gedaagde] stelt niet dat het voor haar ook onmogelijk is om die documenten aan [eiser] te geven. De dwangsommen worden alleen al daarom terecht verbeurd.
2.9.
Wat betreft de ontbrekende bankafschriften geldt dat [gedaagde] niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij er alles aan heeft gedaan om de bankafschriften op tijd te krijgen van ABN Amro of dat het onmogelijk is of was om ze te krijgen. Zo blijkt niet concreet uit haar relaas wanneer zij voor het eerst de bankafschriften bij ABN Amro heeft opgevraagd. Op de zitting van 3 februari 2023 heeft de rechter [gedaagde] voorgehouden dat zij verplicht was de bankafschriften aan [eiser] te geven. Volgens [gedaagde] heeft zij daarna meermaals contact gehad met ABN Amro en heeft dit tot niets geleid. In juni hebben [naam] (de zoon van [gedaagde] ), de advocaat van [gedaagde] en haar notaris, namens haar de bankafschriften opgevraagd. [eiser] heeft kort daarna 3 e-mails ontvangen van [naam] : op 14 juni 2023, 27 juni 2023 en 5 juli 2023. Daarbij stuurde [naam] telkens een aantal bankafschriften van de ABN Amro bankrekeningen die hij via de notaris, dan wel rechtstreeks van ABN Amro had ontvangen. De bankafschriften zijn echter nog steeds niet compleet (zie 2.6). Het is de rechtbank niet gebleken wat daarvoor de reden is. Duidelijk is wel dat als [gedaagde] actiever had opgetreden, zij eerder over de bankafschriften had kunnen beschikken. Dat het onder andere door formaliteiten enige tijd kost voordat [gedaagde] de bankafschriften krijgt, komt daarom voor haar risico. De rechtbank wijst dus haar vorderingen af.
Proceskosten
2.10.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze kosten mogen niet als vereffeningskosten in de berekening van de legitimaire massa worden betrokken.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
wijst de vorderingen af,
3.2.
compenseert de kosten van het incident tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
23 augustus 2023voor beraad beslissing rolrechter over het bepalen van een mondelinge behandeling.
Dit vonnis is gewezen door mr. Q.R.M. Falger, rechter, bijgestaan door mr. D.K.W. Collins, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2023.