ECLI:NL:RBAMS:2023:4922

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 juli 2023
Publicatiedatum
1 augustus 2023
Zaaknummer
13.137649.22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd aan jeugdige verdachte na meerdere delicten, waaronder diefstal en bedreiging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 28 juli 2023 uitspraak gedaan in een jeugdzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, afpersing en bedreiging met zware mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (PIJ-maatregel) en een jeugddetentie van 77 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat begeleiding in een ambulant kader niet meer mogelijk was, gezien de ernst van de feiten en het recidiverisico van de verdachte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, op 1 juni 2022 heeft geprobeerd een tas van een slachtoffer te stelen, waarbij geweld is gebruikt. Daarnaast heeft hij op 18 juli 2022 zijn begeleider bedreigd. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie om een PIJ-maatregel op te leggen, ondersteund door rapportages van deskundigen, gehonoreerd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de verdachte, gezien zijn psychische problematiek en eerdere veroordelingen, intensieve behandeling nodig heeft in een gesloten setting.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Team Familie & Jeugd
Parketnummers: 13.137649.22 (zaak A), 13.155524.22 (zaak B), 13.180835.22 (zaak C) en 13.111502.21 (TUL) (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak: 28 juli 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2005,
wonende op het adres [adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 juli 2023.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.H. Buijsman en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E. Bruijn, naar voren hebben gebracht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door mevrouw [naam 1] , namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad), mevrouw [naam 2] , namens de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering (hierna: de WSS) en mevrouw [naam mentor] , de mentor van verdachte vanuit [instantie 1] naar voren is gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat door de deskundige mevrouw A. Schouten, GZ-psycholoog, ter zitting naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort gezegd- ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A
1. medeplegen van diefstal met (en/of bedreiging met) geweld van een gouden ketting op 1 juni 2022 te Amsterdam, gepleegd tegen [benadeelde partij 1] ;
2. medeplegen van poging tot diefstal met (en/of bedreiging met) geweld van een tas op 1 juni 2022 te Amsterdam, gepleegd tegen [benadeelde partij 1] ;
3. openlijke geweldpleging op 1 juni 2022 te Amsterdam, gepleegd tegen [benadeelde partij 1] ;

Zaak B

medeplegen van diefstal met (en/of bedreiging met) geweld en/of afpersing op 21 mei 2022 te Amsterdam, gepleegd tegen [benadeelde partij 2] ;
medeplegen van, dan wel medeplichtigheid aan en/of afpersing op 13 mei 2022 te Amsterdam, gepleegd tegen [benadeelde partij 3] ;
Zaak C
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling van [naam mentor] op 18 juli 2022 te Amsterdam door tegen haar te zeggen: ‘Kanker bitch. Ik ga je kapot slaan. Ik ga je tanden uit je bek slaan’.
De tenlasteleggingen worden als een bijlage aan dit vonnis gehecht.

3.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Vrijspraken

Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde.
De raadsman heeft geen bewijsverweren gevoerd. Hij heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
Aangever [benadeelde partij 1] heeft - kort samengevat - verklaard dat een groep jongens heeft geprobeerd om hem te beroven van zijn tas. Hij is door deze groep eerst een steegje ingeduwd en vervolgens omsingeld. De jongens hebben toen aan zijn tas getrokken die hij om zijn nek en rechterschouder droeg. Het gebeurde van achteren en aangever kon niet zien wie van de jongens dit deed. De jongen die volgens aangever het jongste leek - ongeveer 15 of 16 jaar oud - heeft toen de ketting van zijn nek afgetrokken. Er is ook getrokken aan zijn jas en aangever werd getrapt en geslagen, omdat hij zijn spullen niet wilde afgeven. Uiteindelijk is het aangever gelukt om weg te rennen. De verklaring van aangever wordt grotendeels ondersteund door de verklaring van getuige [naam getuige] , een vriendin van aangever die het incident heeft waargenomen. Zij heeft verklaard dat zij door een groep jongens zijn aangesproken. De jongens vroegen aan aangever of zijn tas ‘echt’ was. Zij werden toen omringd en er werd aan de tas van aangever getrokken. Ook werd aangever getrapt en geslagen. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij één van de jongens is geweest die geweld heeft gebruikt, maar dat hij de gouden ketting van aangever niet heeft weggenomen. Verdachte heeft geen idee wie dit wel heeft gedaan. Hij heeft niet willen verklaren over het eventuele aandeel van zijn medeverdachten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde diefstal met geweld van de gouden ketting wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Getuige [naam getuige] heeft het incident vanaf het eerste moment waargenomen en zij heeft niet verklaard dat zij heeft waargenomen dat verdachte en/of zijn medeverdachten de ketting van aangever hebben weggenomen of de ketting van zijn nek hebben getrokken. Het lijkt erop dat verdachte en zijn medeverdachten vanaf het eerste moment vooral geïnteresseerd waren in de tas van aangever. Zij hebben aangever een steegje in geduwd, aan hem gevraagd of de tas ‘echt’ was en vervolgens hebben zij aan de tas getrokken. Ook hebben zij aangever getrapt en geslagen. Het dossier bevat verder geen steunbewijs (zoals getuigenverklaringen en/of camerabeelden) voor de diefstal met geweld van de ketting. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat de gouden ketting van aangever [benadeelde partij 1] door verdachte (en/of zijn medeverdachten) is weggenomen zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1.
Ten aanzien van het in zaak B onder 2 (primair en subsidiair) ten laste gelegde:
De officier van justitie heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair ten laste gelegde medeplegen van de afpersing van aangever [benadeelde partij 3] . Gelet op de camerabeelden van het incident kan worden vastgesteld dat aangever door medeverdachte [naam medeverdachte] is beroofd. Het dossier bevat verder geen bewijsmiddelen voor nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] . De gedragingen van verdachte (de hele tijd zicht houden op de situatie, heen en weer te lopen en op de uitkijk staan) hebben er wel voor gezorgd dat medeverdachte [naam medeverdachte] de afpersing gemakkelijk kon uitvoeren. De officier van justitie heeft daarom bewezenverklaring gevorderd van de onder 2 subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid bij de afpersing.
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van zowel het onder 2 primair als het subsidiair ten laste gelegde. Zoals de officier van justitie in haar requisitoir heeft aangegeven is de afpersing gepleegd door medeverdachte [naam medeverdachte] en verdachte heeft verder niet deelgenomen als medepleger. Tevens heeft hij geen enkele opzet gehad op het behulpzaam zijn bij het ten laste gelegde zodat ook geen sprake is van medeplichtigheid.
Ter zitting heeft verdachte ontkend betrokken te zijn geweest bij deze verdenking. Hij heeft niet gezien dat aangever [benadeelde partij 3] door medeverdachte [naam medeverdachte] werd beroofd. Verdachte zag aangever en [naam medeverdachte] wel in een hoekje staan, maar hij dacht dat zij aan het praten waren. Hij zag in ieder geval niet dat aangever werd beroofd van zijn spullen. Ook was verdachte niet op de hoogte dat er een beroving zou plaatsvinden.
De rechtbank is - met de officier van justitie en de raadsman - van oordeel dat er onvoldoende bewijs is om verdachte te veroordelen voor het medeplegen van de afpersing en spreekt hem daarvan vrij. Niet is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking met medeverdachte [naam medeverdachte] en is niet gebleken van een gezamenlijke uitvoering. De rechtbank is - anders dan de officier van justitie - van oordeel dat verdachte ook niet medeplichtig is geweest aan de afpersing. Op grond van de verklaring van aangever, de beschrijving van de beelden en de beelden van het incident zelf (die op zitting op verzoek van de partijen meerdere keren zijn afgespeeld) kan de rechtbank - net als de raadsman - niet vaststellen dat verdachte een bijdrage aan het misdrijf heeft geleverd die het misdrijf gemakkelijk heeft gemaakt. Niet is vast te stellen dat verdachte zicht houdt op de situatie, de hele tijd heen en weer loopt en/of op de uitkijk staat. Verdachte wordt daarom (integraal) vrijgesproken van de onder 2 ten laste gelegde afpersing.

5.Ten aanzien van de bewezen te verklaren feiten

Ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde afpersing en de openlijke geweldpleging gelet op de bewijsmiddelen in het dossier wettig en overtuigd kunnen worden bewezen. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van eendaadse samenloop van de feiten, nu hetzelfde feitencomplex (dat zich op dezelfde tijd en plaats heeft afgespeeld) door de omstandigheden tevens een ander strafbaar feit oplevert.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat het dossier voldoende wettig en overtuigend bewijs bevat voor de betrokkenheid van verdachte als medepleger bij de ten laste gelegde afpersing. Verdachte zal dan ook voor dit feit worden veroordeeld.
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
De raadsman heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat de ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling kan worden bewezen, nu verdachte het feit heeft bekend en zijn verklaring steun vindt in de overige bewijsmiddelen.

6.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde:
hij op 1 juni 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een tas, toebehorende aan [benadeelde partij 1] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen
en deze poging diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij 1] , te plegen met het oogmerk om die voorgenomen diefstal gemakkelijk te maken, die [benadeelde partij 1]
- heeft tegengehouden en
- een steegje in heeft geduwd en
- tegen zijn linkerschouder heeft geschopt en
- met de vlakke hand tegen zijn gezicht heeft geslagen en
- meermalen aan zijn tas en jas heeft getrokken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Ten aanzien van het in zaak A onder 3 ten laste gelegde:
hij op 1 juni 2022 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, op de openbare weg, te weten in de [straat] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1] , welk geweld bestond uit voornoemde [benadeelde partij 1]
- een steegje in te duwen en
- tegen zijn linkerschouder te schoppen en
- met de vlakke hand tegen zijn gezicht te slaan;
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 ten laste gelegde:
hij op 21 mei 2022 te Amsterdam, op de openbare weg, te weten het [naam plein] , tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [benadeelde partij 2] heeft gedwongen tot afgifte van:
- een tas van het merk Louis Vuitton en
- een flesje water en
- een e-smoker en
- airPods en
- 175 euro
- een bril van het merk Cartier,
toebehorende aan [benadeelde partij 2] , welk geweld en welke bedreigingen met geweld hierin bestonden, dat verdachte en zijn medeverdachten:
- tegen die [benadeelde partij 2] hebben gezegd dat [benadeelde partij 2] iets van waarde moet geven, en
- vervolgens voornoemde [benadeelde partij 2] met kracht bij zijn kraag hebben gepakt en tegen de muur van de kerk aan hebben geduwd, en
- die [benadeelde partij 2] daarbij hebben omsingeld en meermaals tegen die [benadeelde partij 2] hebben gezegd dat hij zijn telefoon moet geven, en
- vervolgens voornoemde [benadeelde partij 2] meermalen, met gebalde vuisten op het gezicht hebben geslagen en
- daarbij de woorden heeft toegevoegd dat als die [benadeelde partij 2] niets zou geven hij nog een stoot zou krijgen, en
- terwijl die [benadeelde partij 2] probeerde weg te lopen die [benadeelde partij 2] weer hebben vastgepakt en tegen de muur hebben geduwd en
- daarbij de woorden heeft toegevoegd: ‘als je nu je tas niet geeft shenk ik je neer’, terwijl verdachte en medeverdachten zijn hand boven de broeksriem hield, en
- vervolgens met een vinger prikkende bewegingen hebben gemaakt in de rug, en
- aan de tas van die [benadeelde partij 2] hebben getrokken, en
- de woorden heeft toegevoegd ‘als je naar de politie gaat, dan weet ik je te vinden en maak ik je dood';
Ten aanzien van het in zaak C ten laste gelegde:
hij op 18 juli 2022 te Amsterdam, [naam mentor] heeft bedreigd met zware mishandeling, door voornoemde [naam mentor] dreigend de woorden toe te voegen: "Kanker bitch. Ik ga je kapot slaan. Ik ga je tanden uit je bek slaan.".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

7.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkorte vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkorte vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkorte vonnis gehecht.

8.8. Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

9.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

10.Motivering van de straf en maatregel

De officier van justitieheeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 91 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot de maatregel tot Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen (hierna te noemen: de PIJ-maatregel). Tot slot dient de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke jeugddetentie in parketnummer 13.111502.21, te weten 76 dagen jeugddetentie, (ook in geval van oplegging van de PIJ-maatregel) te worden toegewezen.
De raadsmanheeft bepleit om bij de strafmaat rekening te houden met de huidige persoonlijke omstandigheden van verdachte en de PIJ-maatregel niet op te leggen. Er zijn weliswaar veel zorgen over de (emotionele) ontwikkeling van verdachte. In de afgelopen periode is verdachte zijn afspraken niet nagekomen en hij is niet altijd bereikbaar geweest voor zijn begeleiders, maar er zijn ook positieve ontwikkelingen waar de officier van justitie onvoldoende rekening mee heeft gehouden in haar strafeis. Verdachte is met ingang van 11 november 2022 geschorst en sindsdien is hij niet in aanraking gekomen met de politie. Hij gaat niet meer om met jongeren die zich bezig houden met criminele activiteiten, hij zorgt niet voor overlast op straat en hij wil geen delicten meer plegen. Verdachte woont zelfstandig, hij kookt dagelijks en hij houdt zijn woning schoon. Ook zijn Top600- regisseur is tevreden met hoe het nu met hem gaat. De raadsman vindt de delicten waar verdachte zich schuldig aan heeft gemaakt niet zodanig ernstig dat zij een PIJ-maatregel rechtvaardigen, omdat verdachte vooral een meeloper is geweest. De delicten worden gepleegd door zijn medeverdachten en verdachte bevindt zich telkens in de omgeving; zijn intentie is niet gericht op het beroven van mensen. Het is voor de raadsman duidelijk dat verdachte vooral goed functioneert als hij door instanties met rust wordt gelaten. Verdachte beseft dat hij sturing en begeleiding nodig heeft om verder te komen, maar wel op een laagdrempelige manier. Als hij te veel afspraken heeft dan verliest hij het overzicht van zijn verplichtingen. De hulpverlening zou niet te veel verwachtingen van hem moeten hebben; verdachte zal namelijk nooit een ‘modelburger’ worden. Volgens de raadsman hoeft dit ook niet. Het belangrijkste is dat hij geen delicten meer pleegt. Gelet op het tijdsverloop sinds de pleegdata van de feiten en de adviezen van de deskundigen ten aanzien van de (verminderde) toerekenbaarheid zal een gesloten setting niet in het belang zijn van verdachte. De raadsman heeft daarom verzocht verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad. Het is pedagogisch gezien verantwoord als verdachte de komende periode nog begeleid wordt door de WSS. Hij kan dan met de begeleiders die hij al kent aan de slag gaan met de noodzakelijke behandelingen. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de tenuitvoerlegging tot de voorwaardelijke jeugddetentie in parketnummer 13.111502.21 af te wijzen en de proeftijd van deze straf te verlengen met een jaar, zodat verdachte een stok achter de deur heeft.
De rechtbank ziet aanleiding om bij de strafoplegging acht te slaan op de afspraken zoals deze ten aanzien van een aantal delictsgroepen zijn neergelegd in de Landelijke Oriëntatiepunten voor straftoemeting Jeugd, die dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Bij de vaststelling van deze oriëntatiepunten wordt uitgegaan van het modale feit gepleegd door
first offenders. Het betreft in de onderhavige zaak de oriëntatiepunten voor meerdere strafbare feiten, te weten (eendaadse samenloop van) poging tot diefstal met geweld en openlijke geweldpleging, afpersing en bedreiging met zware mishandeling, waarbij de rechtbank in principe de mogelijkheid heeft om aan verdachte een forse jeugddetentie op te leggen.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich (samen met anderen) schuldig gemaakt aan meerdere delicten. Op 22 mei 2022 heeft aangever [benadeelde partij 2] aangifte gedaan van afpersing die een dag eerder heeft plaatsgevonden (zaak B). Hij was samen met zijn vrienden toen hij werd aangesproken door een groep van vijf à zes jongens. Er werd door medeverdachte gezegd dat hij iets moest afgeven van waarde. [benadeelde partij 2] gaf aan dat hij niets had, maar op dat moment werd hij door verdachte vastgepakt bij zijn kraag en werd hij omsingeld door de groep. [benadeelde partij 2] voelde toen een harde klap op zijn kaak en door één van de jongens werd gezegd dat hij nog een stoot zou krijgen als hij niets zou geven. Hierop heeft hij zijn tas aan de jongens afgegeven.
Op 1 juni 2022 hebben verdachte en zijn medeverdachte geprobeerd aangever [benadeelde partij 1] te beroven van zijn tas. Zij hebben daarbij ook geweld gebruikt tegen aangever (zaak A). [benadeelde partij 1] zag een groep van vijf jongens lopen en hij werd vrij snel door de groep ingehaald. [benadeelde partij 1] is toen een steegje ingeduwd door verdachte. De jongens hebben hem omsingeld en er werd aan zijn jas en tas getrokken. Ook is hij getrapt en geslagen toen hij zijn tas niet wilde afgeven. Het is uiteindelijk bij een poging gebleven, omdat het [benadeelde partij 1] is gelukt om weg te rennen zonder zijn spullen af te geven.
De rechtbank vindt het grimmige karakter van deze in korte tijd gepleegde feiten zorgelijk en neemt het verdachte kwalijk dat hij zich geen rekenschap heeft gegeven van de (psychische) gevolgen van zijn handelen voor de aangevers, maar slechts aan zijn eigen belang heeft gedacht. Daarnaast hebben deze delicten veel impact op de samenleving als geheel, omdat zij in het openbaar plaatsvinden. Zij zorgen voor een algemeen gevoel van onveiligheid.
Op 18 juli 2022 heeft verdachte zijn begeleider van [instantie 1] bedreigd met zware mishandeling door tegen haar te zeggen: ‘Kanker bitch. Ik ga je kapot slaan. Ik ga je tanden uit je bek slaan’ (zaak C). Verdachte liep met een dreigende houding naar haar toe en een andere begeleider is toen tussen hen in gaan staan om verdachte tegen te houden. De begeleider is ervan overtuigd dat zij anders door verdachte was geslagen. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij niet meer over dit feit wil praten. Hij heeft zijn excuses aangeboden aan zijn begeleider en alles is nu uitgepraat. De desbetreffende begeleider was ter zitting aanwezig en zij heeft aangegeven dat zij het liefst de komende jaren nog betrokken wil blijven bij verdachte. De rechtbank vindt het zorgelijk dat verdachte niet weet om te gaan met zijn agressie en dat hij (zonder een reden) uitvalt tegen een persoon die het beste met hem voor heeft.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 mei 2023 waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor meerdere strafbare feiten. Op 31 januari 2020 is hij door de kinderrechter van deze rechtbank veroordeeld tot een werkstraf, omdat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. Op 6 januari 2022 is verdachte door de meervoudige kamer van deze rechtbank veroordeeld voor een straatroof tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaar. Aan dat voorwaardelijk strafdeel zijn diverse bijzondere voorwaarden verbonden, met toezicht en begeleiding door de WSS. Ondanks deze veroordelingen is verdachte binnen de proeftijd gerecidiveerd.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van de rapportages, die in het kader van de persoonlijke omstandigheden van verdachte zijn opgemaakt, waaronder:
  • de Pro Justitia rapportages, bestaande uit de rapporten opgemaakt door A. Schouten, psycholoog, op 30 september 2022 en 13 februari 2023 (aanvullend) en een rapport, opgemaakt door N.J.M. Beuk, psychiater, op 15 februari 2023;
  • het meest recente rapport van de Raad van 6 juli 2023;
  • de rapporten van de WSS, waaronder ook het haalbaarheidsonderzoek van de gedragsbeïnvloedende maatregel (hierna: de GBM).
De psycholoogkomt in haar rapport van 30 september 2022 tot de volgende conclusie.
Er is bij verdachte sprake van zwakbegaafdheid, een grote achterstand op het gebied van de sociaal-emotionele ontwikkeling, een normoverschrijdend gedragsstoornis en ouder-kind relatieproblematiek. Hiervan was ook sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Ten gevolge van zijn beperkte verstandelijke mogelijkheden en sociaal-emotionele vaardigheden is verdachte minder goed in staat zich in te leven in anderen en de gevolgen van zijn handelingen voor anderen en zichzelf te overzien. Hij is vooral gericht op eigen behoeftebevrediging. Hij heeft nog weinig geïnternaliseerd besef van normen en waarden en vanuit zijn hechtingsproblematiek ook weinig motivatie om zich voor iemand positief te gedragen. Deze kenmerken zullen een rol hebben gespeeld tijdens alle drie de ten laste gelegde feiten, indien bewezen. Ook is zijn boosheid snel te triggeren, waardoor hij makkelijker overgaat tot geweld. Vanwege zijn ontkenning is geen zicht verkregen op zijn motivatie, gedachten en gevoelens ten tijde van het ten laste gelegde. Hoewel niet kan worden beschreven op welke wijze en in welke mate de problematiek precies heeft doorgewerkt, is er wel reden aan te nemen dat zijn problematiek van invloed was op zijn gedrag ten tijde van het ten laste gelegde. Geadviseerd wordt hem het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Dit geldt voor alle drie de feiten. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat. Er zijn weinig beschermende factoren. Als verdachte iemand vertrouwt staat hij open voor begeleiding, maar de band is kwetsbaar. Verdachte heeft weinig pro sociale vrienden en lijkt makkelijk over te halen tot crimineel gedrag. Hij heeft weinig steunfiguren en personen op wie hij kan terugvallen. Deze beïnvloeden elkaar in negatieve zin, waardoor het risico wordt verhoogd. Verdachte functioneert zowel cognitief als in sociaal emotioneel opzicht op een jonger niveau. Verdachte heeft een setting nodig waar 24 uurs begeleiding en veel structuur en duidelijkheid wordt geboden. De behandeling zal zich moeten richten op het vergroten van zijn copingvaardigheden, het herkennen van zijn denkfouten / argwaan en het reguleren van zijn emoties, met name zijn boosheid en agressie. Ook dient er aandacht te worden besteed aan zijn morele ontwikkeling en vergroten van inzicht in factoren die ten grondslag liggen aan zijn delict gedrag. Tevens is het van belang afspraken te maken over zijn middelengebruik. In de begeleiding dient aandacht te zijn voor een gestructureerde dagbesteding in de vorm van scholing, stage en/of werk en van een positieve invulling van zijn vrije tijd. De begeleiding en behandeling kan vorm gegeven worden binnen het kader van een GBM maatregel van een jaar. Kanttekening is dat hij weinig gemotiveerd is voor gedragsverandering en mogelijk liever zijn straf ‘uit gaat zitten’. Het is daarom van belang dat er een haalbaarheidsonderzoek plaatsvindt. Een PIJ maatregel wordt niet geadviseerd, omdat het kader van een GBM toereikend zou moeten zijn.
De psycholoogkomt in haar aanvullend rapport van 13 februari 2023 tot de volgende conclusie.
Op dit moment heeft verdachte nauwelijks begeleiding, omdat hij zijn afspraken niet is nagekomen. Inmiddels is ook op grond van het haalbaarheidsonderzoek dat is uitgevoerd door de WSS, duidelijk geworden dat de GBM niet haalbaar is, omdat verdachte heeft aangegeven niet mee te willen werken aan de voorwaarden van een GBM en dan nog liever zijn straf uit wil zitten. Een detentiestraf wordt echter niet geadviseerd, omdat verdachte wel echt behandeling nodig heeft voor zijn problematiek, zowel vanuit het oogpunt van recidive preventie als vanuit het oogpunt van een gunstiger ontwikkeling. Om die reden blijft dan alleen nog het kader van de PIJ-maatregel over. Door middel van de PIJ wegingslijst zijn de indicaties voor een voorwaardelijke of onvoorwaardelijke PIJ in beeld gebracht. Er is sprake van psychopathologie en disfunctioneren, waardoor verdachte vastloopt op meerdere levensterreinen. Zijn delictgedrag vloeit voort uit de vastgestelde gedragsstoornis en verstandelijke beperking. Er sprake van een hoog recidiverisico. Op grond van deze criteria zou zowel een voorwaardelijke als een onvoorwaardelijke PIJ maatregel passend kunnen zijn. Verdachte heeft weliswaar ontwikkelingsmogelijkheden, maar lijkt deze op dit moment onvoldoende te benutten. Er is sprake van een zeer beperkt steunend netwerk. De behandelmogelijkheden in ambulant kader zijn op zich wel aanwezig, maar door gebrek aan motivatie en betrouwbaarheid in afspraken komt een ambulante behandeling niet van de grond. Behandeling in een gedwongen kader is nodig, maar een voorwaardelijk kader blijkt een onvoldoende stok achter de deur te zijn. Op dit moment lijken er daarom geen alternatieven meer over te blijven behalve een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. Dit lijkt de laatste mogelijkheid om door middel van een pedagogische benadering zijn ontwikkeling positief te beïnvloeden.
Ter zitting heeft
de psycholooghet voorgaande bevestigd en daaraan - samengevat - het volgende toegevoegd. Verdachte heeft moeite om zijn agressie onder controle te houden. Het is van belang dat hij deelneemt aan een intensieve vorm van behandeling en begeleiding. Het is positief dat hij niet is gerecidiveerd, maar op dit moment heeft hij geen structuur in zijn leven. In principe zouden de geadviseerde behandelingen ook in het ambulant kader kunnen plaatsvinden. In de afgelopen periode heeft verdachte echter laten zien dat hij zich niet aan de voorwaarden kan houden. Hij komt de afspraken met zijn begeleiders niet na; hij wil het liefst met rust gelaten worden. Onder deze omstandigheden kan een ambulante behandeling niet slagen. Verdachte heeft geen vertrouwen meer in volwassenen. Hij maakt veel denkfouten en hij heeft veel tijd en herhaling nodig hebben om de juiste handvatten in de praktijk toe te kunnen passen. Gelet op de beperkte motivatie van verdachte is de kans dat hij in het ambulant kader zijn medewerking gaat verlenen vrijwel nihil. In het kader van de onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal verdachte leren om beter om te gaan met zijn emoties en agressieproblematiek, zodat hij minder wantrouwend in het leven staat.
De
psychiaterkomt tot de volgende conclusie.
Bij verdachte is sprake van een psychische stoornis in de zin van een normoverschrijdend gedragsstoornis. Daarnaast is er sprake van een ouder-kind relatieprobleem, zwakbegaafdheid, een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met cluster-B-kenmerken en een stoornis in het gebruik van cannabis. Deze waren allen aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De beperkte gewetensfuncties en empathische vermogens in combinatie met een sociaal-emotionele ontwikkelingsachterstand en beperkte intellectuele vermogens hebben zijn gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Verdachte lijkt de gevolgen van zijn acties niet te overzien en zijn coping is beperkt. Er is weinig zicht op zijn activiteiten buitenshuis, maar hij heeft omgang met diverse verkeerde “vrienden”. Hij heeft beperkte slachtofferempathie en volgt zijn eigen impulsen en gedachtegang, die met name op zichzelf en zijn eigen behoeften is gericht. Wanneer zijn eigenwaarde bedreigd wordt kan verdachte snel overgaan tot impulsief en agressief gedrag. Gezien zijn gedrag in het algemeen en het delinquente gedrag van verdachte (indien bewezen) in het bijzonder, niet in alle opzichten lijkt voort te vloeien vanuit de psychische problematiek is de precieze mate waarin de stoornis doorwerkt op het delict niet precies te duiden. Wel kan gesteld worden dat de normoverschrijdend-gedragsstoornis en de bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling met emotieregulatie problemen en de tekort schietende copingmechanismen elkaar in negatieve zin versterkt hebben en hebben doorgewerkt in de ten laste gelegde feiten. Het advies is om de ten laste gelegde feiten tenminste in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op recidive van gewelddadig gedrag in algemene zin wordt, indien onbehandeld, hoog ingeschat. Er zijn weinig beschermende factoren. De huidige externe structuur biedt enige bescherming maar lijkt niet te volstaan gegeven de negatieve terugmeldingen en het feit dat verdachte zich niet conformeert aan de huisregels van de woongroep. Verdachte is meermaals in aanraking geweest met justitie. Er zijn geen duidelijke steunfiguren. Er is sprake van een veelvoud aan risicofactoren. Het betreft hier zowel risicofactoren vanuit de vastgestelde psychiatrische problematiek, alsmede vanuit intellectuele beperkingen en de gebrekkige persoonlijkheidsontwikkeling. Risicofactoren vanuit de sociale omgeving, zoals zijn thuissituatie en omgang met weinig pro sociale personen, spelen ook mee. Deze risicofactoren hebben een negatieve invloed op elkaar en versterken de problematiek. Verdachte functioneert zowel cognitief als sociaal-emotioneel op een jonger niveau dan zijn kalenderleeftijd. Noodzakelijk wordt geacht dat verdachte kan verblijven in een gesloten groep, waarin adequate pedagogische begeleiding en begrenzing wordt geboden, evenals (langdurig noodzakelijk geachte) behandeling en beveiliging voor de maatschappij. De behandeling is gericht op (het aanhouden van) dagstructuur, abstinentie van middelen, vergroten van slachtofferempathie en het toewerken naar een (vaste) daginvulling met dagbesteding, werk en/of scholing. Daarnaast is het van belang behandeling te bieden gericht op de emotie- en agressie-regulatieproblematiek. Gegeven de psychiatrische problematiek is langdurige en intensieve behandeling noodzakelijk, evenals een stabiele, veilige en ondersteunende (woon)omgeving om de maatschappelijke veiligheid te borgen. Gezien verdachte meermaals zijn schorsingsvoorwaarden heeft geschonden en zich niet conformeert aan een behandeling wordt een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel geadviseerd. De normoverschrijdend gedragsstoornis, zwakbegaafdheid, bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling, stoornis in het gebruik van cannabis en het ouder-kind relatieprobleem zijn reeds geruime tijd aanwezig en behoeven langdurige en intensieve behandeling.
De Raadheeft zich geconformeerd aan het advies tot het opleggen van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel en benadrukt geen mogelijkheden meer te zien in een ambulant kader. In het raadsrapport van 6 juli 2023 is een aantal voorwaarden geformuleerd voor het geval dat de rechtbank besluit tot een voorwaardelijke PIJ-maatregel. De Raad staat hier echter niet achter; een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel is de enige optie om tot een positieve gedragsverandering bij verdachte te kunnen komen.
De WSSheeft toegelicht dat zij sinds de twee weken dat verdachte nu zelfstandig in een studio woont geen contact meer hebben met verdachte. Tot die tijd kwam hij zijn afspraken na. Hij reageert niet meer op de berichten van de hulpverlening, hij neemt zijn telefoon niet op en hij heeft geen positieve dagbesteding in de vorm van school en/of een baan. Verdachte is aangemeld voor School2Care, maar ook daar heeft hij geen zin in. In augustus 2023 wordt de financiering van zijn huidige studio stopgezet. Er is aan verdachte uitgelegd dat hij dan moet verhuizen. Hij weet dat hij een aantal afspraken over het vervolgtraject heeft, maar deze komt hij niet na waardoor zijn vervolgplek niet geregeld kan worden. In principe heeft de WSS een andere geschikte studio voor hem gevonden, maar zolang verdachte hierover niet in gesprek gaat met de instanties die dit voor hem kunnen regelen, komt hij binnenkort op straat te staan en wordt hij dakloos. De WSS heeft aangegeven dat zij geen mogelijkheden meer zien om verdachte te begeleiden. Gelet op de meerderjarigheid en de zelfbepalende houding van verdachte zal hij meer gebaat zijn bij toezicht en begeleiding door Reclassering Nederland. Tot slot is het voor de hulpverlening duidelijk dat verdachte in een gesloten setting behandeld moet worden om zijn leven een positieve wending te kunnen gegeven.
De mentor vanuit [instantie 1]is recent op huisbezoek geweest bij verdachte (in zijn huidige studio) en zijn woning zag er schoon uit. Verdachte is in staat om zelfstandig te wonen en voor zichzelf te zorgen. Hij kookt ook voor zichzelf. Het lukt hem steeds vaker om te reageren op de berichten, maar hij reageert wel steeds te laat of buiten de kantooruren. De mentor heeft haar best moeten doen om in contact te kunnen blijven met verdachte en dan nog lukt het vaak niet om aansluiting bij hem te vinden. Verdachte vindt het moeilijk om hulp te vragen, zelfs als hij hier behoefte aan heeft. Tot slot is verdachte niet meer leerplichtig; hij wil het liefst fulltime werken. In de afgelopen periode heeft hij gesolliciteerd op diverse functies, maar zonder succes.
De rechtbankis van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten en het aandeel van verdachte bij deze delicten ernstig zijn. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Gelet op de aard van de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico is intensieve behandeling noodzakelijk om de ontwikkeling van verdachte ten positieve te keren. Positief is dat de deskundigen daartoe mogelijkheden zien. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de noodzakelijke hulpverlening in een ambulant kader dan wel in een residentiële setting aangeboden moet worden. Voor de rechtbank staat vast dat de benodigde behandeling met een forensische aanpak uitsluitend binnen een residentiële setting van een JJI - waar verdachte zich niet kan onttrekken aan de hulpverlening - kan plaatsvinden. Verdachte heeft de afgelopen periode veelvuldig laten zien dat het hem niet lukt om afspraken na te komen. De rechtbank heeft er dan ook onvoldoende vertrouwen in dat de noodzakelijke behandeling in het ambulante kader voldoende gestalte kan krijgen. Daar komt bij dat de behandeling mogelijk voor langere duur nodig is, omdat verdachte moeite ervaart met leren, denkfouten maakt en behoefte heeft aan veel herhaling. Daarvoor is noodzakelijk dat een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zal worden opgelegd. Alternatieven, zoals de GBM en de voorwaardelijke PIJ-maatregel, zijn onderzocht, maar gelet op de beperkte motivatie van verdachte niet haalbaar gebleken.
Ter zitting is aan verdachte gevraagd hoe hij zijn toekomst ziet en of hij bereid is om zich aan de voorwaarden in een ambulant kader te houden. Verdachte heeft aangegeven dat hij het liefst geen bemoeienissen meer wil van de instanties. Hij heeft geen hulpvraag en ook geen behoefte aan begeleiding en behandeling. Verdachte leeft per dag en hij maakt geen toekomstplannen. Zo weet hij bijvoorbeeld niet of hij zijn schooljaar positief heeft afgesloten, ook weet hij niet wanneer en of hij zomervakantie heeft. Het enige wat hij wil is ‘blijven leven’. Verdachte maakt zich er geen zorgen over dat hij in augustus 2023 (door zijn houding) mogelijk geen woning meer heeft. Hij beseft dat hij zijn afspraken met de WSS moet nakomen om een vervolgplek te kunnen regelen, maar voor nu vindt hij het belangrijk dat hij ‘een dak boven zijn hoofd’ heeft. Voorlopig heeft hij niet meer nodig. Tot slot heeft verdachte aangegeven dat hij de zorgen van de hulpverlening ergens wel begrijpt. Hij zou zich wel willen houden aan de voorwaarden, zoals geformuleerd in het raadsrapport van 6 juli 2023, maar hij weet niet of dit hem daadwerkelijk zal lukken.
Bij verdachte ontbreekt het aan probleembesef en daarmee ook aan een intrinsieke motivatie voor verandering. Hij heeft diverse kansen gekregen om mee te werken aan de hulpverlening binnen het ambulante kader ( [instantie 1] , de [instantie 2] en begeleiding door de WSS), maar desondanks heeft hij zich niet gehouden aan de afspraken. Hij heeft ongeveer een jaar bij [instantie 1] gewoond en er is weinig aan zijn probleemgedrag veranderd. Verdachte heeft zich niet gehouden aan de regels van de instelling, hij is zelfbepalend en als hij wordt aangesproken op zijn gedrag dan reageert hij agressief en brutaal tegen de groepsleiding (zoals ook gebleken in zaak C). Hoewel verdachte zich niet aan de regels van [instantie 1] heeft gehouden hebben zij recent besloten hem door te laten stromen naar een traject voor zelfstandig wonen. Sindsdien is hij volledig uit contact. Verdachte weet dat hij in zijn huidige woning tijdelijk kan verblijven en desondanks verschijnt hij niet op de afspraken van de WSS, terwijl zij een geschikte (vervolg)studio voor hem hebben gevonden.. Ook heeft hij geen positieve dagbesteding. Verdachte wil niet meer naar school en tot op heden is het niet gelukt om een baan te behouden. Ter zitting heeft de WSS aangegeven verdachte (gelet op zijn zelfbepalende gedrag) niet meer te kunnen begeleiden. Tot slot is verdachte twee keer eerder veroordeeld voor meerdere delicten en deze veroordelingen hebben hem niet weerhouden om zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat begeleiding in een ambulant kader een gepasseerd station is. De rechtbank is er niet van overtuigd dat verdachte, hoe graag hij het misschien wel zou willen, zich kan houden aan afspraken die met hem in een ambulant traject worden gemaakt. Verdachte heeft geen toekomstperspectief en het lukt hem niet om zich te houden aan de voorwaarden die nodig zijn om de juiste stappen in de toekomst te kunnen zetten. De rechtbank is, op grond van wat de deskundigen, de Raad en de WSS in hun rapporten vermelden, tot het oordeel gekomen dat bij verdachte ten tijde van het begaan van het misdrijf een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond. De veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen eisen het opleggen van een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Nu de maatregel wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, is verlenging van deze maatregel mogelijk voor zover de maatregel daardoor de duur van zeven jaar niet te boven gaat. De rechtbank acht het van groot belang dat verdachte wordt behandeld in het kader van de PIJ-maatregel ten behoeve van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt acht de rechtbank het ook passend en geboden verdachte naast de onvoorwaardelijke PIJ te veroordelen tot een jeugddetentie voor de duur van 77 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte tot op heden in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.

11.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

11.1.
[benadeelde partij 1] (zaak A)
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 1.265,00 aan materiële schadevergoeding en € 600,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering in zijn geheel toe te wijzen met de wettelijke rente, nu deze voldoende is onderbouwd met stukken. Tevens heeft zij verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft bepleit om de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. De benadeelde partij heeft zijn vordering onderbouwd met een factuur van augustus 2022, terwijl de beroving twee maanden eerder heeft plaatsgevonden. Op grond van het dossier is het volgens de raadsman ingewikkeld om vast te stellen welke spullen tijdens de straatroof zijn weggenomen. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Tijdens het misdrijf werd door verdachte en zijn groep hardhandig aan de tas (van het merk Gucci) van de benadeelde partij getrokken. Als gevolg hiervan is de tas beschadigd geraakt. Uit de vordering blijkt dat de benadeelde partij deze tas heeft gekocht voor € 830,00. Hij heeft de bon hiervan niet bewaard. Nu deze vordering niet is onderbouwd met een factuur, schat de rechtbank de kosten van de reparatie van de tas op een bedrag van
€ 200,00. De behandeling van het resterende deel van de vordering zal, gelet op de betwisting en het gebrek aan concrete verdere onderbouwing van de vordering, een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. Tot slot zal de rechtbank de vordering ten aanzien van de gouden ketting in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaren, nu verdachte is vrijgesproken van de diefstal met geweld (zoals ten laste gelegd in zaak A onder feit 1). De benadeelde partij kan de vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het bewezenverklaarde delict rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Tijdens de beroving werd de benadeelde partij overspoeld door gevoelens van angst. De situatie was voor hem zeer bedreigend, omdat hij niet wist wat er ging gebeuren toen hij werd omcirkeld door verdachte en zijn groep en in een steeg werd geduwd. De benadeelde partij heeft aangegeven dat hij de eerste nacht na het misdrijf slecht geslapen heeft. Hij dacht veel terug aan het misdrijf. Hij speelde het opnieuw af in zijn hoofd en zag dan de gezichten van verdachten voor hem. Ook vond hij het vervelend om naar buiten te gaan. Hij was erg op zijn hoede als op straat liep en hij keek continu over zijn schouder. Voor het misdrijf was de benadeelde partij iemand die graag naar buiten ging om leuke dingen te ondernemen. Hij doet dit nu minder en neemt dit verdachten kwalijk. Hij heeft het idee dat hij niemand meer kan vertrouwen. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van
€ 400,00redelijk en zonder nader onderzoek of verdere onderbouwing toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen. De benadeelde partij kan de vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 600,00(bestaande uit € 200,00 voor de materiële schade + € 400,00 voor de immateriële schade) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten vanaf 1 juni 2022.
In het belang van [benadeelde partij 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 600,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten vanaf 1 juni 2022, welk bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. Tot slot is het uitgangspunt dat geen gijzeling wordt opgelegd aan verdachten die volgens het jeugdstrafrecht worden berecht en dat er gezocht wordt naar andere oplossingen. De rechtbank zal om deze reden de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.
11.2.
[benadeelde partij 2] (zaak B)
De benadeelde partij [benadeelde partij 2] vordert € 2.315,00 aan materiële schadevergoeding en € 3.000,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft verzocht om de vordering ten aanzien van de materiële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 175,00 (het contant geld dat de benadeelde partij ten tijde van de beroving in zijn tas had en dat door verdachte en zijn medeverdachten is weggenomen). Ten aanzien van de immateriële schade is volgens de officier van justitie een matiging tot een bedrag van € 600,00 op zijn plaats. Deze bedragen dienen met de wettelijke rente te worden toegewezen. De vordering dient voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze niet is onderbouwd met facturen of stukken. Tot slot heeft de officier van justitie verzocht om ten behoeve van de benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De raadsman heeft bepleit om de vordering ten aanzien van de materiële schadevergoeding niet-ontvankelijk te verklaren. Ten aanzien van de immateriële schadevergoeding kan hij zich vinden in het standpunt van de officier van justitie om deze te matigen tot een bedrag van € 600,00.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het bewezen verklaarde feit rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Uit de aangifte blijkt dat [benadeelde partij 2] onder bedreiging met geweld zijn tas (van het merk Louis Vuitton) aan verdachte en zijn medeverdachte heeft afgegeven. De benadeelde partij heeft in zijn vordering aangegeven dat hij deze tas voor € 1.200,00 heeft gekocht. Nu hij dit bedrag niet heeft onderbouwd met een factuur zal de rechtbank een bedrag van
€ 200,00toewijzen voor de tas. De overige posten, te weten het bedrag van € 175,00 en de goederen die in de tas hebben gezeten, zijn niet onderbouwd met facturen of andere bewijsstukken. Voor dat deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 2] door het bewezenverklaarde delict rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Als gevolg van het incident durft de benadeelde partij niet meer in de avonduren op straat te lopen. Hij is ontzettend geschrokken van wat hem is overkomen en hij vindt dat zijn vrijheid om te doen wat hij wil is afgenomen door de verdachten. Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden, zonder verdere concrete onderbouwing en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend acht de rechtbank in dit geval een bedrag van
€ 400,00redelijk en zonder nader onderzoek of verdere onderbouwing toewijsbaar. De vordering zal dan ook tot dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, worden toegewezen. De benadeelde partij kan de vordering voor het overige bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van in totaal
€ 600,00(bestaande uit € 200,00 voor de materiële schade + € 400,00 voor de immateriële schade) vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten vanaf 21 mei 2022.
In het belang van [benadeelde partij 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd ter hoogte van
€ 600,00vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is geleden, te weten vanaf 21 mei 2022, welk bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade. De rechtbank zal de maximale duur van de gijzeling bepalen op 0 dagen.

12.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich een ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak
met parketnummer 13.111502.21betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte onder andere is veroordeeld tot een voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 76 dagen, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken de aktes waaruit blijkt dat de kennisgeving, bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering, aan verdachte is uitgereikt.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank zal echter de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Ter zitting is gebleken dat het noodzakelijk is dat verdachte zo snel mogelijk wordt behandeld binnen de PIJ-maatregel. Het uitzitten van de jeugddetentie, zoals geëist door de officier van justitie, zal dit proces doorkruisen. De rechtbank acht dat niet in het belang van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en evenmin in het belang van de maatschappij.
13. Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77s, 77gg, 141, 285, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

14.Beslissing

Verklaart het in zaak A onder 1 en in zaak B onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 en 3 bewezen verklaarde:
Eendaadse samenloop van
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 bewezen verklaarde:
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van het in zaak C bewezen verklaarde:
bedreiging met zware mishandeling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van
77 (zevenenzeventig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, te weten 77 dagen, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op aan verdachte
de maatregel van Plaatsing in een Inrichting voor Jeugdigen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 600,00 (zegge zeshonderd euro), waarvan € 200,00 (zegge tweehonderd euro) voor materiële schade en € 400,00 (zegge vierhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 1 juni 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[benadeelde partij 1]ter hoogte van € 600,00 (zegge zeshonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 1 juni 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte tot betaling van € 600,00 (zegge zeshonderd euro), waarvan € 200,00 (zegge tweehonderd euro) voor materiële schade en € 400,00 (zegge vierhonderd euro) voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 21 mei 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte op de maatregel van schadevergoeding ten behoeve van
[benadeelde partij 2]ter hoogte van € 600,00 (zegge zeshonderd euro). Voormeld bedrag bestaat uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten vanaf 21 mei 2022, tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander of anderen is betaald. Bepaalt daarbij de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Bepaalt dat de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13.111502.21.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Dinjens, voorzitter, tevens kinderrechter,
mrs. K. Oldekamp-Bakker en A.E. van Montfrans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Bakir, griffier.
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2023.
[...]