ECLI:NL:RBAMS:2023:4906

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
31 juli 2023
Zaaknummer
13/070381-23
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot opgeëiste persoon

Op 27 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen is uitgevaardigd. De zaak betreft de opgeëiste persoon, geboren in 1990, die wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder eenvoudige belediging, wederspannigheid en diefstal met geweld. De rechtbank heeft de behandeling van het EAB op 13 juli 2023 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. G.P. Sholeh, aanwezig was. De opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, en een tolk in de Poolse taal. De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak over de overlevering met 30 dagen verlengd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB is gebaseerd op een definitieve en uitvoerbare veroordeling van de District Court of Law in Walbrzych, waarbij een gecombineerde gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden is opgelegd. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de veroordelingen, wat de toepassing van de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet met zich meebrengt. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te heropenen om aanvullende vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten over de rechtsgang en de vertegenwoordiging van de opgeëiste persoon tijdens de eerdere procedures.

De rechtbank heeft de officier van justitie opgedragen om de relevante vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen, en heeft de zaak geschorst tot een nader te bepalen datum. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/070381-23
Datum uitspraak: 27 juli 2023
TUSSEN-
UITSPRAAK
op de vordering van 31 mei 2023 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). [1]
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 mei 2022 door
the Circuit Court of Law in Swidnica(Polen) (hierna: de uitvaardigende justitiële autoriteit) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1990,
verblijfadres: [adres 1] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.

1.Procesgang

De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 13 juli 2023, in aanwezigheid van mr. G.P. Sholeh, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en bijgestaan door zijn raadsman, mr. S.J. van der Woude, advocaat te Amsterdam, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd. [2]

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

Het EAB vermeldt in onderdeel B als grondslag:
“final and enforceable judgment:
rendered by the District Court of Law in Walbrzych, file reference number III K 753/16, on the 9th of March 2017. The combined judgment (cumulative sentence) became final and legally valid on the 7th of July 2017. This judgment was upheld by the Judgment rendered by the Circuit Court of Law in Swidnica on the 7th of July 2017, file reference IV Ka 359/17.
In regard to the case of District Court of Law in Walbrzych, of file reference III K 317/16 - included into the above-described combined judgment (cumulative sentence) - in the judicial decision issued by the Circuit Court of Law in Opole on the 18th of July 2017, file reference IV Kow 2026/17/pr, the said sentenced person was granted a temporary release from serving the prison sentence and after the combined judgment (cumulative sentence) was rendered in case III K 753/16 - in the judicial decision dated the 27th of September 2017, file reference IV Kow 2026/17/pr, the Circuit Court of Law in Opole changed the above­mentioned judicial decision by ruling that the said sentenced person was granted a temporary release from serving the cumulative prison sentence of 3 years and 6 months imposed on him under the combined Judgment rendered by the District Court of Law in Walbrzych on the 9th of March 2017 in case III K 763/16. The judicial decision became final and legally valid on the 28th of October 2017.”
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar, vier maanden en 17 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde
combined judgementvan
the District Court of Law in Walbrzychvan
9 maart 2017, gehandhaafd bij het
judgementvan
the Circuit Court of Law in Swidnicavan
7 juli 2017.
Deze
judgementsbetreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB. [3]

4.Strafbaarheid; feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
  • wederspannigheid;
  • diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
  • diefstal.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

Inleiding
Uit de in het EAB en in de aanvullende brieven door de Poolse autoriteiten verstrekte informatie maakt de rechtbank op dat de hiervoor in rubriek 3 vermelde gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden een verzamelstraf is en dat die verzamelstraf is opgelegd in een procedure, waarbij ook sprake is geweest van een beslissing in beroep. Verder blijkt dat die verzamelstraf een samenvoeging van straffen betreft die aan de opgeëiste persoon zijn opgelegd in meerdere voorgaande strafprocedures. In die onderliggende strafprocedures is ook weer sprake geweest van een verzamelvonnis en van beroepsprocedures.
Wat betreft de verzamelstraffen geldt dat als sprake is van wijziging van de duur van eerder onherroepelijk opgelegde straffen en de bevoegde autoriteit daarbij over een beoordelingsmarge heeft beschikt, de rechterlijke beslissing waarbij de verzamelstraf is opgelegd, moet worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW (HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (
Zdziaszek)). Uit dit arrest volgt dat de bevoegde autoriteit bij Poolse verzamelvonnissen een beoordelingsmarge heeft met betrekking tot de duur van de verzamelstraf en dat Poolse verzamelvonnissen, die de duur van de opgelegde straffen wijzigen, dus altijd aan artikel 12 OLW moeten worden getoetst. De rechtbank zal dat in deze zaak dus ook moeten doen.
Uit voornoemd arrest volgt dat ook de aan verzamelvonnissen ten grondslag liggende uitspraken, waarin onherroepelijk uitspraak is gedaan over de schuld van de opgeëiste persoon en hem op grond daarvan vrijheidsstraffen zijn opgelegd, moeten worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW.
Verder geldt ten aanzien van de beroepsprocedures dat als een strafprocedure meer instanties heeft omvat en tot opeenvolgende beslissingen heeft geleid, de laatste van die beslissingen relevant is voor de beoordeling of is voldaan aan de vereisten van artikel 4 bis, eerste lid, Kaderbesluit 2002/584/JBZ en artikel 12 OLW, voor zover bij die laatste beslissing definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en aan hem een straf is opgelegd, nadat de zaak in feite en in rechte ten gronde is behandeld (HvJ EU 10 augustus 2017, ECLI:EU:C:2017:628 (
Tupikas)). De rechtbank zal aan de hand van informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten beoordelen of de beroepsprocedures moeten worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank zal hieronder nader ingaan op de verschillende strafprocedures. De rechtbank zal eerst de procedure bespreken die heeft geleid tot de oplegging van de verzamelstraf, die de grondslag vormt voor het verzoek om overlevering. Vervolgens zal de rechtbank de onderliggende procedures bespreken.
Verzamelvonnis van 9 maart 2017 van the District Court of Law in Walbrzych (III K 753/16) en arrest van 7 juli 2017 van the Circuit Court of Law in Swidnica (IV Ka 359/17)
De gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het vonnis van 9 maart 2017 van
the District Court of Law in Walbrzych(III K 753/16). Dit vonnis is gehandhaafd bij het arrest van 7 juli 2017 van
the Circuit Court of Law in Swidnica(IV Ka 359/17).
De rechtbank moet in dit geval beoordelen of het arrest van 7 juli 2017, zijnde de beslissing op het beroep van de opgeëiste persoon tegen het verzamelvonnis van 9 maart 2017, moet worden getoetst aan artikel 12 OLW dan wel het vonnis in eerste aanleg van 9 maart 2017. Over het arrest van 7 juli 2017 is de volgende informatie verstrekt:
“In each case
-
of reference IV Ka 359/17
(…)
the proceedings were finalised before the Circuit Court of Law in Swidnica which as the Court of 2nd instance has last ruled on the guilt of [opgeëiste persoon] and the penalty imposed on him.”
Uit de mededeling dat
the Circuit Court of Law in Swidnicaheeft geoordeeld over de straf begrijpt de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, dat in beroep een (verzamel)straf is opgelegd en dat alleen de beslissing in beroep dus moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. De rechtbank gaat overigens voorbij aan de mededeling dat
the Circuit Court of Law in Swidnicaheeft geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon, nu de procedure ziet op het opleggen van een verzamelstraf en daarbij niet meer wordt geoordeeld over de schuld. Dit volgt uit het arrest
Zdziaszek.
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat de opgeëiste persoon in beroep niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Dat maakt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is, tenzij zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan of de uitvaardigende justitiële autoriteit een verklaring als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW heeft verstrekt.
De raadsman vindt primair dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op de beslissing in beroep. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten worden gesteld.
De officier van justitie vindt primair dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW van toepassing is op de beslissing in beroep en dat de weigeringsgrond van dit artikel dus niet van toepassing is. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten worden gesteld.
De rechtbank stelt op basis van de verstrekte informatie het volgende vast:
  • op de zitting in eerste aanleg van 28 februari 2017 waren de opgeëiste persoon en zijn advocaat aanwezig;
  • de advocaat van de opgeëiste persoon heeft beroep ingesteld tegen het vonnis van
9 maart 2017;
  • de opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting in beroep op 7 juli 2017;
  • er is een oproeping voor de zitting van 7 juli 2017 gestuurd, waarbij is vermeld dat de aanwezigheid van de opgeëiste persoon op zitting niet verplicht was;
  • niet is gebleken dat bij de oproeping voor de zitting in beroep een adresinstructie is gegeven;
  • de opgeëiste persoon was destijds gedetineerd in Polen en hij is niet aangevoerd naar de zitting omdat hij te laat een verzoek daartoe heeft ingediend (na de in de wet voorgeschreven termijn);
  • de opgeëiste persoon heeft een verzoek ingediend om een
  • de advocaat van de opgeëiste persoon was wel aanwezig op de zitting in beroep op 7 juli 2017.
Om te kunnen concluderen dat sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW moet de rechtbank vaststellen dat:
  • de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces en
  • een door hem gekozen of een hem van overheidswege toegewezen advocaat heeft gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren en
  • dat die advocaat tijdens het proces zijn verdediging daadwerkelijk heeft gevoerd.
De rechtbank vindt dat uit de verstrekte informatie voldoende blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces.
Uit de verstrekte informatie kan de rechtbank echter niet opmaken of de opgeëiste persoon de advocaat ook heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren en of die advocaat de verdediging heeft gevoerd. In dit verband heeft de officier van justitie de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
Was Mr [opgeëiste persoon] in contact with his appointed ex officio lawyer who represented him at the hearing that resulted in the judgment of 7 July 2017, reference IV Ka 359/17, of the Circuit Court of Law in Swidnica?
Hierop heeft
the District Court of Law in Walbrzychgeantwoord hierover geen kennis te hebben.
De rechtbank stelt vast dat de vragen of de opgeëiste persoon de advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en of die advocaat de verdediging heeft gevoerd in de beroepsprocedure die heeft geleid tot het arrest van 7 juli 2017 van
the Circuit Court of Law in Swidnica(IV Ka 359/17) niet expliciet zijn gesteld. De rechtbank vindt dat die vragen alsnog moeten worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank zal (mede) hierom het onderzoek heropenen.
Vonnis van 5 oktober 2016 van the District Court of Law in Walbrzych (III K 441/16)
De opgeëiste persoon is niet in persoon verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid en evenmin heeft zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden voorgedaan.
De raadsman vindt dat de overlevering ten aanzien van dit vonnis moet worden geweigerd.
De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht af te zien van toepassing van de weigeringsgrond ten aanzien van dit vonnis.
De rechtbank stelt op basis van de in het EAB verstrekte informatie het volgende vast:
  • de opgeëiste persoon heeft tijdens het strafrechtelijk vooronderzoek een correspondentieadres opgegeven aan de autoriteiten ( [adres 2] );
  • de opgeëiste persoon is voorafgaand aan zijn eerste verhoor gewezen op zijn rechten en plichten als verdachte in een strafprocedure;
  • de beschuldiging met informatie, waaronder de adresinstructie (artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering), is naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd, maar na twee pogingen niet door de opgeëiste persoon in ontvangst genomen en geretourneerd;
  • de oproeping voor de zitting van 5 oktober 2016 is ook naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres gestuurd, maar na twee pogingen niet door de opgeëiste persoon in ontvangst genomen en geretourneerd;
  • de opgeëiste persoon is niet verschenen op de zitting van 5 oktober 2016;
  • op 10 november heeft de advocaat van de opgeëiste persoon beroep ingesteld tegen het vonnis van 5 oktober 2016;
  • het beroep is niet in behandeling genomen, omdat het te laat is ingediend.
De rechtbank ziet in de hiervoor weergegeven gang van zaken vooralsnog onvoldoende basis om te kunnen afzien van weigering. Niet is duidelijk of de plichten van een verdachte in een strafprocedure waarop de opgeëiste persoon voorafgaand aan zijn eerste verhoor is gewezen ook de zogenoemde adresinstructie omvat. Deze vraag moet alsnog aan de uitvaardigende justitiële autoriteit worden gesteld.
Verzamelvonnis van 27 september 2016 van the District Court of Law in Walbrzych (III K 317/16) en arrest van 16 december 2016 van the Circuit Court of Law in Swidnica (IV Ka 790/16)
Het vonnis van 27 september 2016 en het arrest van 16 december 2016 betreffen de oplegging van een verzamelstraf. Die verzamelstraf ziet op straffen die zijn opgelegd in twee hierna te bespreken procedures, te weten:
  • de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 18 juni 2015 van
  • de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 29 juni 2016 van
De rechtbank moet ook in dit geval beoordelen of het arrest van 16 december 2016, zijnde de beslissing op het beroep van de opgeëiste persoon tegen het verzamelvonnis van
27 september 2016, moet worden getoetst aan artikel 12 OLW dan wel het vonnis in eerste aanleg van 27 september 2016. Over het arrest van 16 december 2016 is de volgende informatie verstrekt:
“In each case
(…)
-
of reference IV Ka 790/16;
(…)
the proceedings were finalised before the Circuit Court of Law in Swidnica which as the Court of 2nd instance has last ruled on the guilt of [opgeëiste persoon] and the penalty imposed on him.”
Uit de mededeling dat
the Circuit Court of Law in Swidnicaheeft geoordeeld over de straf begrijpt de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, dat in beroep een (verzamel)straf is opgelegd en dat alleen de beslissing in beroep dus moet worden getoetst aan artikel 12 OLW. De rechtbank gaat wederom voorbij aan de mededeling dat
the Circuit Court of Law in Swidnicaheeft geoordeeld over de schuld van de opgeëiste persoon, nu de procedure ziet op het opleggen van een verzamelstraf en daarbij niet meer wordt geoordeeld over de schuld. Dit volgt uit het arrest
Zdziaszek.
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat de opgeëiste persoon in beroep niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Dat maakt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is tenzij zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan of de uitvaardigende justitiële autoriteit een verklaring als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW heeft verstrekt.
De raadsman vindt primair dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op de beslissing in beroep. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten worden gesteld.
De officier van justitie vindt primair dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW van toepassing is op de beslissing in beroep en dat de weigeringsgrond van dit artikel dus niet van toepassing is. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten worden gesteld.
De rechtbank stelt op basis van de verstrekte informatie het volgende vast:
- de advocaat van de opgeëiste persoon heeft beroep ingesteld tegen het vonnis van
27 september 2016;
  • de opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting in beroep op 16 december 2016;
  • er is een oproeping voor de zitting van 16 december 2016 gestuurd, waarbij is vermeld dat de aanwezigheid van de opgeëiste persoon op zitting niet verplicht was;
  • niet is gebleken dat bij de oproeping voor de zitting in beroep een adresinstructie is gegeven;
  • de opgeëiste persoon was destijds gedetineerd in Polen en hij is niet aangevoerd naar de zitting;
  • de opgeëiste persoon heeft een verzoek ingediend om een
  • de advocaat van de opgeëiste persoon was wel aanwezig op de zitting in beroep op 16 december 2016.
Toetsend of sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW vindt de rechtbank dat uit de verstrekte informatie voldoende blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces.
Uit de verstrekte informatie kan de rechtbank echter niet opmaken of de opgeëiste persoon de advocaat ook heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren noch dat die advocaat de verdediging heeft gevoerd. In dit verband heeft de officier van justitie de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
Was Mr [opgeëiste persoon] in contact with his appointed ex officio lawyer who represented him at the hearing that resulted in the judgment of 16 december 2016, reference IV Ka 790/16, of the Circuit Court of Law in Swidnica?
Hierop heeft
the District Court of Law in Walbrzychgeantwoord hierover geen kennis te hebben.
De rechtbank stelt vast dat de vragen of de opgeëiste persoon de advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en of die advocaat de verdediging heeft gevoerd in de beroepsprocedure die heeft geleid tot het arrest van 16 december 2016 van
the Circuit Court of Law in Swidnica(IV Ka 790/16) niet expliciet zijn gesteld. De rechtbank vindt dat die vragen alsnog moeten worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank zal (mede) hierom het onderzoek heropenen.
Vonnis van 18 juni 2015 van the District Court of Law in Walbrzych (III K 1142/14) en arrest van 17 november 2015 van the Circuit Court of Law in Swidnica (IV Ka 729/15)
De rechtbank zal vervolgens de procedure bespreken die heeft geleid tot het vonnis van
18 juni 2015 van
the District Court of Law in Walbrzych(III K 1142/14) en het arrest van
17 november 2015 van
the Circuit Court of Law in Swidnica(IV Ka 729/15).
De rechtbank moet beoordelen of het arrest van 17 november 2015, zijnde de beslissing op het beroep van de opgeëiste persoon tegen het vonnis van 18 juni 2015, moet worden getoetst aan artikel 12 OLW dan wel het vonnis in eerste aanleg van 18 juni 2015. Over het arrest van 17 november 2015 is de volgende informatie verstrekt:
“In each case
(…)
-
of reference IV Ka 729/15;
the proceedings were finalised before the Circuit Court of Law in Swidnica which as the Court of 2nd instance has last ruled on the guilt of [opgeëiste persoon] and the penalty imposed on him.”
Uit de mededeling dat
the Circuit Court of Law in Swidnicaheeft geoordeeld over schuld en straf begrijpt de rechtbank, met de officier van justitie en de raadsman, dat alleen de beslissing in beroep moet worden getoetst aan artikel 12 OLW.
De rechtbank stelt, met de officier van justitie en de raadsman, vast dat de opgeëiste persoon in beroep niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Dat maakt dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is tenzij zich één van de in artikel 12, onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan of de uitvaardigende justitiële autoriteit een verklaring als bedoeld in artikel 12, onder d, OLW heeft verstrekt.
De raadsman vindt primair dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is op de beslissing in beroep. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten worden gesteld.
De officier van justitie vindt primair dat de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW van toepassing is op de beslissing in beroep en dat de weigeringsgrond van dit artikel dus niet van toepassing is. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat nadere vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit moeten worden gesteld.
De rechtbank stelt op basis van de verstrekte informatie het volgende vast:
- de advocaat van de opgeëiste persoon heeft beroep ingesteld tegen het vonnis van
18 juni 2015;
  • de opgeëiste persoon was niet aanwezig op de zitting in beroep op 17 november 2015;
  • er is tweemaal een oproeping voor de zitting van 17 november 2015 gestuurd naar het door de opgeëiste persoon opgegeven adres ( [adres 2] ), maar de opgeëiste persoon heeft de oproeping niet in ontvangst genomen;
  • niet is gebleken dat bij de oproeping voor de zitting in beroep een adresinstructie is gegeven;
  • de ex officio-advocaat van de opgeëiste persoon was wel aanwezig op de zitting in beroep op 17 november 2015.
Toetsend of sprake is van de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW vindt de rechtbank dat uit de verstrekte informatie voldoende blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces.
Uit de verstrekte informatie kan de rechtbank echter niet opmaken of de opgeëiste persoon de advocaat ook heeft gemachtigd zijn verdediging te voeren noch dat die advocaat zijn verdediging heeft gevoerd. In dit verband heeft de officier van justitie de volgende vraag aan de uitvaardigende justitiële autoriteit gesteld:
Was Mr [opgeëiste persoon] in contact with his appointed ex officio lawyer who represented him at the hearing that resulted in the judgment of 17 november 2015 of the Circuit Court of Law in Swidnica?
Hierop heeft
the District Court of Law in Walbrzychgeantwoord hierover geen kennis te hebben.
De rechtbank stelt vast dat de vragen of de opgeëiste persoon de advocaat heeft gemachtigd om zijn verdediging te voeren en of die advocaat de verdediging heeft gevoerd in de beroepsprocedure die heeft geleid tot het arrest van 17 november 2015 van
the Circuit Court of Law in Swidnica(IV Ka 729/15) niet expliciet zijn gesteld. De rechtbank vindt dat die vragen alsnog moeten worden gesteld aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De rechtbank zal (mede) hierom het onderzoek heropenen.
Vonnis van 29 juni 2016 van the District Court of Law in Walbrzych (III K 107/16)
De rechtbank stelt op grond van de informatie in het EAB vast dat de opgeëiste persoon aanwezig was op de zitting die heeft geleid tot dit vonnis. Verder is niet gebleken dat beroep is ingesteld tegen dit vonnis. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet van toepassing op dit vonnis.

6.Slotsom

De rechtbank zal het onderzoek heropenen.
De rechtbank draagt de officier van justitie op met het oog op de toetsing aan artikel 12 OLW de volgende vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit:
- Heeft de opgeëiste persoon de advocaat gemachtigd om zijn verdediging te voeren in de beroepsprocedure die heeft geleid tot het arrest van 7 juli 2017 van
the Circuit Court of Law in Swidnica(IV Ka 359/17) en heeft die advocaat daadwerkelijk de verdediging gevoerd in die procedure?
- Is de opgeëiste persoon in de procedure die heeft geleid tot het vonnis van 5 oktober 2016 van
the District Court of Law in Walbrzych(III K 441/16), toen hij voorafgaand aan zijn eerste verhoor werd gewezen op zijn verplichtingen als een verdachte in een strafprocedure (of op enig later moment voorafgaand aan de betekening van de oproeping), ook een zogenoemde adresinstructie (artikel 139 van het Poolse Wetboek van Strafvordering) gegeven?
- Heeft de opgeëiste persoon de advocaat gemachtigd om zijn verdediging te voeren in de beroepsprocedure die heeft geleid tot het arrest van 16 december 2016 van
the Circuit Court of Law in Swidnica(IV Ka 790/16) en heeft die advocaat daadwerkelijk de verdediging gevoerd in die procedure?
- Heeft de opgeëiste persoon de advocaat gemachtigd om zijn verdediging te voeren in de beroepsprocedure die heeft geleid tot het arrest van 17 november 2015 van
the Circuit Court of Law in Swidnica(IV Ka 729/15) en heeft die advocaat daadwerkelijk de verdediging gevoerd in die procedure?

7.Beslissing

HEROPENT EN SCHORSThet onderzoek ter zitting voor onbepaalde tijd om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 6 geformuleerde vragen ter beantwoording voor te leggen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit.
BEPAALTdat de zaak uiterlijk twee weken voor het einde van de beslistermijn (die verstrijkt op
26 augustus 2023)weer op zitting wordt aangebracht.
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen voornoemde nader te bepalen datum en tijdstip.
Deze uitspraak is gedaan door
mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en H.P. Kijlstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.R. Eijsten, griffier,
en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 27 juli 2023.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 23 Overleveringswet.
2.Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
3.Zie onderdeel e) van het EAB.