ECLI:NL:RBAMS:2023:489

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 januari 2023
Publicatiedatum
3 februari 2023
Zaaknummer
AMS 22/3584
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van studiefinanciering en toepassing van de hardheidsclausule in bestuursrechtelijke context

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 16 januari 2023, in de zaak tussen eiser en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (namens Duo), wordt het beroep van eiser tegen het besluit van Duo van 7 juni 2022 beoordeeld. Eiser, die in Amsterdam woont, had zijn maximale aantal maanden prestatiebeurs verbruikt volgens de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) en kon per 1 juli 2022 nog maximaal 24 maanden lenen. Duo handhaafde dit besluit na het bezwaar van eiser.

De rechtbank heeft op 15 december 2022 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van Duo digitaal aanwezig was, maar eiser niet verscheen. De rechtbank oordeelt dat Duo terecht heeft besloten dat eiser geen prestatiebeurs meer kan ontvangen en alleen nog kan lenen voor de resterende periode. Eiser had aangevoerd dat hij per september 2022 een nieuwe opleiding was begonnen en dat hij langer moest kunnen lenen om deze af te ronden. Hij vroeg om toepassing van de hardheidsclausule in de Wsf 2000, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bijzondere omstandigheden heeft aangetoond die een afwijking van de wet rechtvaardigen.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is om de hardheidsclausule toe te passen en dat eiser zelf op zoek moet naar alternatieve bronnen van inkomsten, zoals een bijbaan of tegemoetkomingen voor opleidings- en huurkosten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen recht op vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/3584

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit Amsterdam, eiser

en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens deze de Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder (Duo)
(gemachtigde: mr. F. Hummel-Fekkes).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van Duo van 7 juni 2022, waarin eiser er onder meer op wordt gewezen dat hij zijn maximale aantal maanden prestatiebeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) heeft verbruikt en hij per 1 juli 2022 nog maximaal 24 maanden kan lenen.
1.2.
Met het bestreden besluit van 7 juli 2022 op het bezwaar van eiser is Duo bij dat besluit gebleven.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 15 december 2022 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van Duo digitaal deelgenomen. Eiser is zonder bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of Duo terecht heeft bepaald dat eiser geen prestatiebeurs meer kan ontvangen en alleen nog 24 maanden kan lenen.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Besluitvorming
3. Duo heeft aan eiser met ingang van 1 september 2015 het recht op studiefinanciering toegekend. Hij heeft sindsdien meerdere opleidingen in het hoger onderwijs gevolgd, maar niet afgerond. Op 7 juni 2022 heeft Duo het recht op een prestatiebeurs per 1 juli 2022 stopgezet omdat eiser het maximaal aantal maanden voor zijn huidige opleiding heeft verbruikt. Met het bestreden besluit heeft Duo dit besluit gehandhaafd. Eiser heeft geen recht meer op een prestatiebeurs. Eiser kan nog tot en met juni 2024 lenen en kan – door een verlenging wegens corona – nog tot en met juni 2023 gebruik maken van het reisrecht. Die termijnen kunnen op grond van de Wsf 2000 niet verder worden verlengd.
Verlenging?
4.1.
Eiser heeft aangevoerd dat hij per september 2022 een nieuwe opleiding is begonnen en deze graag wil afronden. Daarvoor is het noodzakelijk dat hij nog een jaar langer kan lenen dan waar hij volgens Duo recht op heeft en nog twee jaar langer het reisrecht behoudt. Zijn ouders kunnen niet bijdragen in de kosten en het is voor eiser ook niet haalbaar om naast zijn studie te werken.
4.2.
De rechtbank vat de beroepsgrond van eiser zo op dat Duo hem met toepassing van de hardheidsclausule in de Wsf 2000 [1] in afwijking van het wettelijk stelsel in aanmerking had moeten laten komen voor een langer recht op studiefinanciering in de vorm van een lening en een reisrecht.
4.3.
In het kader van die hardheidsclausule kan Duo in bepaalde gevallen de wet en de daarop berustende bepalingen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de Wsf 2000 beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat er in zijn geval sprake is van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan Duo niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren om in zijn geval te beslissen in afwijking van de wet. Eiser heeft aangevoerd dat hij zijn opleidingen niet heeft kunnen afronden en dat dat geen eigen keuze was, maar hij heeft niet onderbouwd wat de oorzaak daarvan wel is. Ook heeft hij niet onderbouwd waarom voor hem studeren niet is te combineren met een bijbaan. De rechtbank kan zich voorstellen dat eiser teleurgesteld is dat hij, ondanks verschillende pogingen, nog geen opleiding heeft afgerond en dat hij graag zijn huidige opleiding wil afronden met langer gebruik van het recht op studiefinanciering. Van Duo kan achter niet verlangd worden in deze situatie de hardheidsclausule toe te passen en eiser ondanks de wettelijke beperkingen toch nog langer een prestatiebeurs toe te kennen.
4.5.
Eiser zal op zoek moeten naar een andere bron van inkomsten. Duo heeft in het bestreden besluit en op de zitting gewezen op het feit dat eiser een aanvraag kan doen voor het
Levenlanglerenkredietvoor een tegemoetkoming in de opleidingskosten. Ook kan hij bij de gemeente navragen of er een tegemoetkoming in de huurkosten mogelijk is. Eiser heeft hier in het beroepschrift over gezegd dat deze alternatieven niet toereikend voor hem zijn, maar de rechtbank wil eiser desondanks in overweging geven om deze toch serieus te onderzoeken. Tot slot wil de rechtbank eiser ook meegeven de mogelijkheid van een baan naast zijn opleiding uit te proberen. Veel studenten kiezen voor deze combinatie.

Conclusie

5. Het beroep is ongegrond. Er is geen reden voor een vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Hirzalla, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Opgenomen in artikel 11.5. van de Wsf 2000.