ECLI:NL:RBAMS:2023:4832

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
27 juli 2023
Zaaknummer
13.020953.20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door schuldhulpverlener van stichting met grote financiële gevolgen voor cliënten

Op 27 juli 2023 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 45-jarige man, die als schuldhulpverlener bij de Stichting Infinity Ventures werkzaam was. De man is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, wegens verduistering van meer dan 204.000 euro van cliënten van de stichting. De verduistering vond plaats tussen juli 2015 en december 2017, waarbij de verdachte geldbedragen van cliënten naar de rekening van de stichting overboekte, terwijl deze gelden bedoeld waren voor het betalen van hun schulden en lasten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk en wederrechtelijk de gelden heeft toegeëigend, ondanks zijn bewering dat hij toestemming had van de cliënten. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het primair ten laste gelegde feit van verduistering, gepleegd door iemand die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich had. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de strafprocedure, wat heeft geleid tot een strafvermindering. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die in totaal meer dan 9.000 euro bedragen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van schuldhulpverleners en de gevolgen van misbruik van vertrouwen in financiële hulpverlening.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13.020953.20
Datum uitspraak: 27 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. J.H. van der Meij en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A. Zeeman naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennisgenomen van hetgeen de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting – kort gezegd – primair ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 17 juli 2015 tot en met 29 december 2017 in Amsterdam, althans in Nederland, heeft schuldig gemaakt aan verduistering van geldbedragen van [naam 1] , [naam 2] , [benadeelde partij 1] , [naam 3] , [benadeelde partij 2] (hierna respectievelijk: [naam 1] , [naam 2] , [benadeelde partij 1] , [naam 3] en [benadeelde partij 2] ) en andere cliënten van de Stichting Infinity Ventures voor een totaalbedrag van € 204.419,24, terwijl hij die gelden onder zich had uit hoofde van zijn dienstbetrekking of beroep dan wel als beheerder van de stichting. Subsidiair is ten laste gelegd dat de stichting de gelden heeft verduisterd en dat verdachte opdracht tot dan wel feitelijk leiding heeft gegeven aan die verduistering.
Als ad informandum gevoegd feit staat op de dagvaarding het in de periode van 17 juli 2015 tot en met 29 december 2017 in persoonlijke dienstbetrekking verduisteren van gelden van ongeveer tachtig met naam genoemde personen.
De volledige tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Verdachte heeft samen met [naam 4] (hierna: [naam 4] ) en zijn moeder de Stichting Infinity Ventures (hierna: de stichting) opgericht. De stichting had als doel het steunen, adviseren, coachen en begeleiden van particulieren in financiële nood. Verdachte was voorzitter van de stichting en gezamenlijk bevoegd met de andere bestuurders. [2] Hij was binnen de stichting werkzaam als schuldhulpverlener. [3] Alleen verdachte was bevoegd ten aanzien van de bankrekeningen van de stichting. [4] [naam 4] heeft in zijn aangifte in november 2017 verklaard dat de stichting op dat moment ongeveer vijfennegentig cliënten had.
Bij aanvang van de hulpverlening werd met de cliënten een plan van aanpak gemaakt.
De stichting had met elke cliënt een overeenkomst. [5] De cliënten openden een beheerrekening. Vervolgens machtigden zij verdachte in persoon voor deze beheerrekening. [6] Van die beheerrekening zou naar de bankrekening van de stichting een maandelijkse bijdrage voor de verleende diensten worden overgemaakt en zouden de vaste lasten en schulden betaald moeten worden. Verdachte accordeerde de betalingen vanaf de beheerrekeningen. [7]
[naam 4] heeft verklaard dat verdachte vanaf eind 2015 regelmatig geld van de rekening van cliënten heeft gehaald, op de rekening van de stichting heeft geplaatst en daarvan vervolgens verplichtingen van de stichting heeft betaald. [8]
Vijf cliënten van de stichting hebben aangifte gedaan. Het betreft [naam 1] [9] , [naam 2] [10] , [benadeelde partij 1] [11] , [naam 3] [12] en [benadeelde partij 2] [13] . Onder andere [benadeelde partij 2] heeft daarbij een kopie van de overeenkomst en bijbehorende toelichting aan de politie overhandigd. [14] Deze aangevers hebben allen verklaard dat er op een gegeven moment bedragen van hun beheerrekening werden overgeboekt naar de bankrekening van de stichting. De verbalisant die de aangiftes opnam, heeft op de rekeningoverzichten van een aantal van de aangevers gezien dat er ook gelden naar hun rekening zijn teruggeboekt maar dat er per saldo meer is overgeboekt naar de rekening van de stichting dan dat er is teruggeboekt.
De stichting is op 23 januari 2018 failliet verklaard.
De politie heeft bij de ING-bank het saldo- en transactieoverzicht opgevraagd van de bankrekening van de stichting met rekeningnummer [nummer] over de periode van 1 januari 2015 tot en met 23 januari 2018. [15] Een verbalisant heeft deze bankgegevens geanalyseerd. In zijn proces-verbaal schrijft hij dat uit het verloop van de rekening bleek dat rond de perioden dat er loonbetalingen werden verricht aan personeel van de stichting en het saldo van de rekening negatief dreigde te worden, er vanaf de rekeningen van cliënten geldbedragen werden afgeschreven en dat deze werden bijgeboekt op de rekening van de stichting. [16] Bij dergelijke boekingen stond als omschrijving “Duurzame financiële dienstverlening” of werd de afkorting “DFD” gebruikt. Ook bleek dat, nadat er bedragen waren afgeschreven van de rekeningen van cliënten met een dergelijke omschrijving, ook bedragen werden teruggeboekt naar de cliëntrekeningen. In de bijlage op pagina 400 en verder van het dossier is een overzicht van bijschrijvingen op de rekening van de stichting en terugboekingen per persoon opgenomen. [17] De verbalisant heeft becijferd dat het verschil tussen de op de rekening van de stichting bijgeschreven en de teruggeboekte bedragen over de onderzochte periode in totaal € 204.419,24 bedroeg. [18]
4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het primair ten laste gelegde voor het gehele bedrag bewezen kan worden. Ten aanzien van het ad informandum gevoegde feit geeft zij aan dat het dan wellicht een dubbel feit betreft dan wel dat de rechtbank kan oordelen dat zij aan de beoordeling daarvan niet toekomt omdat verdachte het feit niet heeft bekend.
4.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit. Verdachte heeft de feiten bekend, maar heeft geen opzet gehad op verduistering van de gelden. De cliënten van de stichting waren ervan op de hoogte dat hun gelden op deze manier gebruikt werden. Verdachte heeft gesteld dat het met toestemming van de cliënten is gebeurd. Verder heeft de raadsman betoogd dat het bestanddeel “dienstbetrekking” niet bewezen kan worden omdat verdachte deel uitmaakte van het bestuur van de stichting.
4.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank vindt bewezen dat verdachte gelden van cliënten van de stichting heeft verduisterd en dat hij die gelden onder zich had uit hoofde van zijn beroep. Daartoe is het volgende redengevend.
Verduistering
In artikel 321 Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat er sprake is van verduistering indien iemand een goed van een ander anders dan door misdrijf onder zich heeft gekregen en het vervolgens opzettelijk wederrechtelijk zich toe-eigent.
Van het zich toe-eigenen van vermogenswaarden is sprake als vaststaat dat een verdachte het geld in strijd met de gemaakte afspraken beheert en van wederrechtelijkheid is sprake als een verdachte zonder daartoe gerechtigd te zijn als heer en meester daarover beschikt.
In dat kader stelt de rechtbank vast dat verdachte het geld, dat op de beheerrekeningen van de cliënten werd gestort, anders dan door misdrijf onder zich had.
De stichting had immers met de cliënten een overeenkomst dat de stichting hun gelden zou gaan beheren en de cliënten hebben bij de bank verdachte gemachtigd om de gelden op hun beheerrekeningen te beheren.
De rechtbank stelt voorts vast dat verdachte degene is geweest die de gelden - meer dan de maandelijkse bijdrage voor de verleende diensten - van de beheerrekeningen van de cliënten naar de bankrekening van de stichting heeft overgemaakt. Hij heeft daartoe gebruik gemaakt van de door de klant aan hem verstrekte machtiging om deze rekeningen te beheren.
De met iedere cliënt van de stichting aangegane overeenkomst heeft te gelden als de juridische basis van de verhouding tussen de stichting en de cliënt. Het geld dat op de beheerrekening van de cliënt werd gestort, was bedoeld voor het betalen van zijn of haar lasten en schuldeisers. Dat geld is dan ook naar zijn aard bestemd om te besteden ten behoeve van de cliënt, niet ten behoeve van de stichting. De stichting had als doel het begeleiden van de client bij het regelen van zijn of haar financiën en de cliënt mocht erop vertrouwen dat de stichting als zodanig zou handelen. Door de gelden naar de stichting over te maken en vervolgens voor andere doeleinden aan te wenden, heeft verdachte het geld in strijd met de met de klant gemaakte afspraken beheerd en als heer en meester over de gelden beschikt.
De verklaring van verdachte dat hij wel toestemming van de cliënten heeft gekregen vindt de rechtbank niet aannemelijk. Een dergelijke toestemming blijkt niet uit het procesdossier.
Het tegendeel komt juist uit het dossier naar voren. Zo zijn er vijf cliënten die aangifte hebben gedaan. Hieruit blijkt dat zij verdachte geen toestemming hebben gegeven. Ook uit de WhatsApp-berichten tussen verdachte en [naam 1] blijkt dat [naam 1] geen toestemming heeft gegeven voor het overboeken van geld, met als onderwerp “Duurzame financiële dienstverlening”, van zijn beheerrekening naar de stichting en dat hij verdachte heeft gevraagd om dat geld terug te storten. Verder blijkt uit het e-mailbericht van verdachte aan [naam 1] van 13 mei 2017 geenszins dat er een afspraak is dat het doel van het overboeken van het geld is dat dit geld ten behoeve van de stichting mag worden uitgegeven. Verdachte schrijft daarin juist dat het bedrag gereserveerd zal worden, onder andere omdat er dan geen beslag op gelegd kan worden. Verdachte heeft overigens zelf ter zitting desgevraagd verklaard dat er geen concrete afspraken zijn gemaakt over de hoogte van de bedragen die naar de stichting zouden mogen worden overgemaakt en over welke periode dat zou mogen gebeuren. Ook heeft hij penningmeester [naam 4] bewust van de hele gang van zaken niet op de hoogte gesteld. Op basis van dit alles vindt de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte met toestemming van de cliënten heeft gehandeld.
De rechtbank vindt op basis van het voorgaande bewezen dat verdachte, naast de gelden van de met naam in de tenlastelegging genoemde cliënten, ook de gelden van de andere cliënten die in het overzicht vanaf pagina 400 vermeld staan heeft verduisterd, zijnde in totaal
€ 204.419,24.
Beroep
Verdachte was naast bestuurder van de stichting ook als schuldhulpverlener actief binnen de stichting. De gelden heeft hij in deze laatste hoedanigheid onder zich gekregen. De rechtbank vindt dan ook de strafverzwarende omstandigheid, dat hij de gelden uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft gekregen, bewezen.
De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen.
Ad informandum-feit
Door de wijziging van de tenlastelegging ziet het primair ten laste gelegde op dezelfde feiten als het ad informandum gevoegde feit. De voeging ad informandum komt daarmee neer op een dubbele strafvervolging en de rechtbank komt reeds om die reden niet toe aan de beoordeling van het ad informandum gevoegde. Bovendien geldt dat verdachte deze feiten niet heeft bekend.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank vindt op grond van de in rubriek 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
in de periode van 17 juli 2015 t/m 29 december 2017 in Nederland telkens opzettelijk geldbedragen van in totaal € 204.419,24, heeft overgemaakt, te weten:
- vanaf de beheerrekening [nummer] t.n.v. [naam 1] een geldbedrag van in totaal ongeveer € 3.696,80, en
- vanaf de beheerrekening [nummer] t.n.v. [naam 2] een geldbedrag van in totaal ongeveer € 2.300,-, en
- vanaf de beheerrekening [nummer] t.n.v. [benadeelde partij 1] een geldbedrag van in totaal ongeveer € 2.131,79, en
- vanaf de beheerrekening [nummer] t.n.v. [naam 3] een geldbedrag van in totaal ongeveer € 5.833,96 en
- vanaf de beheerrekening [nummer] t.n.v. [benadeelde partij 2] een geldbedrag van in totaal ongeveer € 2.988,- en
- geldbedragen vanaf de beheerrekeningen van cliënten van de Stichting Infinity Ventures,
naar de rekening ten name van de Stichting Infinity Ventures (met rekeningnummer [nummer] ) die toebehoorden aan [naam 1] en [naam 2] en [benadeelde partij 1] en [naam 3] en [benadeelde partij 2] en cliënten van de Stichting Infinity Ventures en welke geldbedragen verdachte telkens uit hoofde van zijn beroep te weten als bestuurder/schuldhulpverlener van de Stichting Infinity Ventures, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar onder primair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een veroordeling rekening te houden met de overschrijding van de redelijke termijn en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om een taakstraf of een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering van een groot geldbedrag dat toebehoorde aan in totaal meer dan tachtig personen. Deze personen hadden dit geld aan verdachte en zijn stichting toevertrouwd omdat zijn stichting hen zou helpen bij het beheren van hun budget en bij het treffen van regelingen voor het afbetalen van hun schulden. Deze personen bevonden zich in een financieel kwetsbare situatie en zochten hulp. In plaats van de gelden conform de afspraken te besteden aan de cliënten en hun schuldeisers, heeft verdachte een deel van hun gelden op de rekening van de stichting gezet en deze gelden gebruikt om kosten van de stichting te voldoen. Uiteindelijk is de stichting failliet gegaan en zijn deze personen het deel van hun geld dat nog op de bankrekening van de stichting stond kwijtgeraakt. Het handelen van verdachte heeft voor hen dus juist verdere (financiële) zorgen en problemen opgeleverd. Verdachte had een grote verantwoordelijkheid ten opzichte van deze personen, maar heeft niet in hun belang gehandeld. Hij heeft daarbij ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zij in hem hadden gesteld en mochten stellen.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf gekeken naar de oriëntatiepunten van de rechtbank en gerechtshoven (LOVS) en gaat in deze zaak uit van de oriëntatiepunten voor fraude. Er is sprake van een benadelingsbedrag van ongeveer € 200.000,-. Bij een benadelingsbedrag tussen de € 125.000,- en € 250.000,- is het uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van negen tot twaalf maanden.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte niet heeft laten blijken dat hij inziet dat hij niet op deze manier met de aan hem toevertrouwde gelden had mogen omgaan. Verdachte heeft gezegd dat hij het steeds wilde oplossen, maar ook indien de stichting alle gelden per saldo had terugbetaald was zijn handelen nog steeds strafbaar. Het geld was van de cliënten van de stichting en het was niet aan verdachte om daarmee te doen wat hij wilde. Verdachte heeft een lange periode een groot en onverantwoord risico genomen met de gelden van anderen en dat risico is in dit geval ook verwezenlijkt.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 14 juni 2023. Hoewel langer geleden, blijkt hieruit dat verdachte eerder is veroordeeld voor een vermogensmisdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. Deze termijn is aangevangen op de dag waarop verdachte voor het eerst is verhoord door de politie, zijnde 29 augustus 2019. De rechtbank komt op 27 juli 2023 tot een eindoordeel. Deze vertraging is niet aan verdachte te wijten. De rechtbank stelt vast dat er een overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden van bijna twee jaar.
De rechtbank zal daar in strafverminderende zin rekening mee houden en daarbij handelen naar bevind van zaken.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
Alles afwegende vindt de rechtbank in beginsel een gevangenisstraf van tien maanden passend, maar gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal zij deze matigen tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

9.1.
De vorderingen
[naam 4]
De rechtbank beschouwt het eerste formulier van 12 november 2020 vervangen door het formulier van 23 juni 2023. De benadeelde partij vordert € 161.169,- aan vergoeding van materiële schade en € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente, alsmede € 6.147,- aan proceskosten die hij heeft moeten maken in de civiele procedure die de curator jegens onder meer hem had aangespannen.
[naam 1]
De benadeelde partij vordert € 4.825,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Het bedrag ziet op het bedrag van € 3.700,- dat volgens [naam 1] niet door verdachte is terugbetaald en € 1.125,- aan maandelijkse kosten voor inkomensbeheer.
[benadeelde partij 1]
De benadeelde partij heeft op de zitting van 13 juli 2023 mondeling zijn vordering kenbaar gemaakt en vordert € 2.131,79 aan vergoeding van materiële schade.
[benadeelde partij 2]
De benadeelde partij vordert € 2.998,- aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
9.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat [naam 4] niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering omdat deze ziet op een civiel proces dat niet rechtstreeks aan deze strafzaak verbonden is.
De vordering van [naam 1] kan worden toegewezen tot een bedrag van € 3.696,80 omdat dat schade is die voortkomt uit het strafbare feit en voor het overige moet hij niet-ontvankelijk worden verklaard. De vorderingen van [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 1] kunnen volledig worden toegewezen met toewijzing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht alle benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in de vorderingen vanwege de verzochte vrijspraak.
De vordering van [naam 4] (inclusief de vordering van één miljoen euro die hij in zijn formulier van 12 november 2020 had opgenomen) is niet onderbouwd en moet worden afgewezen. Er is geen rechtstreeks verband. Subsidiair dient hij niet-ontvankelijk te worden verklaard vanwege het gebrek aan onderbouwing en meer subsidiair omdat de vordering de grenzen van het strafproces overschrijdt.
Ten aanzien van de vordering van [naam 1] stelt hij dat de vordering moet worden gematigd tot het geldbedrag dat in de aangifte is genoemd. Daarnaast heeft verdachte al betalingen aan [naam 1] voldaan.
Hij heeft verzocht [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, mede omdat hij geen formulier heeft ingediend.
9.4.
Het oordeel van de rechtbank
9.4.1.
[naam 4]
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat niet vast is komen te staan dat de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde feit.
De benadeelde partij en de verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.
9.4.2.
[naam 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
Het gevorderde bedrag ziet op het bedrag van € 3.700,- dat volgens [naam 1] niet door verdachte is terugbetaald en € 1.125,- aan maandelijkse kosten voor inkomensbeheer.
De rechtbank stelt vast dat het per saldo niet-terugbetaalde bedrag € 3.696,80 bedraagt. Verdachte heeft bewijsstukken overgelegd waaruit lijkt te volgen dat hij in maart en april 2020 telkens een bedrag van € 250,- aan [naam 1] heeft betaald. Bij de betaling staat echter in beide gevallen in de omschrijving vermeld “cadeau”. Verdachte heeft dat deel van de vordering betwist maar de rechtbank kan niet eenvoudig vaststellen of deze betalingen zijn verricht ter aflossing van de onderhavige vordering en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.196,80, te vermeerderen met wettelijke rente, en [naam 1] niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van het resterende deel van de gevorderde € 3.700,-. De benadeelde partij kan dat resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank wijst de vordering van € 1.125,- af, nu voor deze betalingen een juridische grondslag bestond, namelijk de tussen [naam 1] en de stichting gesloten overeenkomst.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € € 3.196,80, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
9.4.3.
[benadeelde partij 1]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is niet betwist. De gevorderde schadevergoeding van
€ 2.131,79 komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.131,79, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
9.4.4.
[benadeelde partij 2]
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank voor het deel groot € 2.988,- niet onrechtmatig of ongegrond voor, nu bewezen verklaard is dat verdachte dit bedrag van [benadeelde partij 2] heeft verduisterd. Dit bedrag zal daarom worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. De rechtbank verklaart haar voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Voorts dient verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [benadeelde partij 2] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2.988,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Primair:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn beroep onder zich heeft, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf
niet ten uitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt bevolen.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 jaar vast.
De tenuitvoerlegging kan worden bevolen als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart
[naam 4]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen kosten dragen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[naam 1]toe tot een bedrag van
€ 3.196,80 (drieduizend honderdzesennegentig euro en tachtig cent) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering voor € 503,20 niet-ontvankelijk in haar vordering is en wijst de vordering voor het overige deel van € 1.125,- af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] aan de Staat € 3.196,80 (drieduizend honderdzesennegentig euro en tachtig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (14 september 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 41 (eenenveertig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 1]toe tot een bedrag van € 2.131,79 (tweeduizend honderdeenendertig euro en negenenzeventig cent) aan vergoeding van materiële schade.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 1] aan de Staat € 2.131,79 (tweeduizend honderdeenendertig euro en negenenzeventig cent) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (16 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 31 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij 2]toe tot een bedrag van € 2.988,- (tweeduizend negenhonderdachtentachtig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij 2] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij 2] aan de Staat € 2.988,- (tweeduizend negenhonderdachtentachtig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (10 november 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 39 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.H.E. van der Pol, voorzitter,
mrs. A. Eichperger en E.J. Weller, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Steenbakkers, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2023.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een geschrift, zijnde een uittreksel uit de Kamer van Koophandel van de stichting, p. 133.
3.Proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 2017246697-18, p. 97.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever met proces-verbaalnummer 2017246697-2, p. 16.
5.Proces-verbaal van verhoor aangever met proces-verbaalnummer 2017246697-2, p. 15-16.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 2017246697-18, p. 98.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte met proces-verbaalnummer 2017246697-18, p. 98.
8.Proces-verbaal aangifte met proces-verbaalnummer 2017246697-1, p. 14.
9.Proces-verbaal aangifte met proces-verbaalnummer 2018023196-1, p. 41 e.v.
10.Proces-verbaal aangifte met proces-verbaalnummer 2018023194-1, p. 59 e.v.
11.Proces-verbaal aangifte met proces-verbaalnummer 2018024044-1, p. 63 e.v.
12.Proces-verbaal aangifte met proces-verbaalnummer 2018032872-1, p. 69 e.v.
13.Proces-verbaal aangifte met proces-verbaalnummer 2018025633-1, p. 76 e.v.
14.Geschrift, zijnde een kopie van Contract en van Toelichting contract schuldhulpverlening Stichting Infinity Ventures, p. 79-81.
15.Geschrift, zijnde Bijlage behorende bij PVBnr. 2017246697, p. 134-399.
16.Proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2017246697, p. 93.
17.Geschrift, zijnde Bijlage behorende bij PVBnr. 2017246697 (verdachte transacties), p. 400-465.
18.Proces-verbaal met proces-verbaalnummer 2017246697, p. 93.